Magda van Duijkeren-Hrabová


František Langer en Jaroslav Hašek: vrienden en tegenpolen




František Langer (1888-1965), Tsjechisch arts, publicist, militair en vooral schrijver van toneelstukken en proza, behoorde tot de brede vriendenkring van Jaroslav Hašek.1 Als jonge man nam Langer deel aan Hašeks mystificerende politieke ‘Partij van de matige vooruitgang binnen de perken van de wet’, die aan de Oostenrijkse parlementsverkiezingen van 1911 zou deelnemen, maar in feite een schertspartij was. Hij was ook mede-auteur van en acteur in een toneelstuk dat de partijleden als ‘helpende hand aan kunstenaars’ opvoerden en dat ‘een volledig nieuwe dramatische richting’ zou inslaan: De Olijfberg oftewel een Tsjechische expeditie naar Jeruzalem.2 Dit stuk en latere half-geïmproviseerde stukken vormden het repertoire van een cabaretgroep met de naam U bratří Makabejských (Bij de Makkabeese broeders) dat in haar stamkroeg werd opgevoerd.


langercapek

František Langer.
Foto van Karel Čapek
>

Langer behoorde in die tijd ook tot een groep kunstenaars – samen met de gebroeders Čapek was hij lid van Skupina výtvarných umělců (Groep van beeldende kunstenaars) die tussen 1911 en 1914 het kubisme propageerde. Na de oorlog werd Langer een goede vriend van Karel Čapek en behoorde hij eveneens tot de zogenaamde Pátečníci (Vrijdagclub), een invloedrijke groep kunstenaars, politici, schrijvers, wetenschappers die jarenlang op vrijdagmiddag in de villa van Karel Čapek bijeenkwam.


De Eerste Wereldoorlog maakte een abrupt einde aan het bohemien-leven van jonge Praagse kunstenaars in kroegen en cabarets. Hašek werd al in januari 1915 opgeroepen, Langer, die vijf jaar jonger was, kreeg nog de kans zijn medicijnenstudie aan de Karelsuniversiteit af te ronden. Voordat ook hij richting front zou gaan, gebruikte hij zijn medische kennis om zijn vrienden te instrueren hoe ze zich door een ziekte te simuleren uit handen van het Oostenrijkse leger konden houden.


Hijzelf werd in 1916, mede door zelf een handje te helpen – zoals hij dat zelf fraai formuleert – krijgsgevangene van het Russische leger. Op een stationnetje tussen een opvangkamp bij Kiev en de definitieve verblijfplaats van krijgsgevangenen ergens aan de Volga, kwam hij in dit uitgestrekte land wonder boven wonder Hašek tegen. Deze reisde met andere Tsjechen die zich bij de pro-Russische, Tsjechische legereenheid Česká družina (Tsjechische schare) aangemeld hadden om tegen Oostenrijk te vechten, juist met de trein in omgekeerde richting: vanuit Siberië naar Kiev. Langer schrijft over hun ontmoeting dat Hašek er goed uitzag (blozende wangen, flink afgevallen) en dat hij Langer op z’n Russisch begroette met zoenen op beide wangen.


Hun volgende ontmoeting vond pas plaats na de Februarirevolutie van 1917. Langer was intussen chef-arts geworden bij het Tsjecho-Slowaakse vrijwilligersleger in Rusland, het zogeheten Tsjechische legioen, dat al uit diverse divisies bestond en waarin bovengenoemde Česká družina was opgegaan. Het legioen in Kiev gaf het weekblad Čechoslovan (Tsjechoslaaf) uit, waarvan Hašek redacteur was. Hij werd toen naar het strijdgebied gestuurd en kwam in augustus 1917 weer toevallig bij arts Langer terecht om zich te laten onderzoeken. Langer nam hem onder zijn hoede. Hun plan het culturele leven van de divisie te ondersteunen door het succesvolste stuk uit hun Praagse periode op te voeren, lieten ze wijselijk genoeg snel varen: de tijden waren veranderd en veel ruimte voor humor was er niet. Hij had in dat verband Langer ook nog voorgesteld een toneelstuk over soldaat Švejk te schrijven, Hašek had de figuur ­Švejk­ namelijk al een paar keer in verhalen laten optreden, als vingeroefening voor de definitieve versie van De lotgevallen van de brave soldaat Švejk.



Jaroslav Hašek



In Kiev namen beiden deel aan een overleg van afgevaardigden van Tsjechische eenheden over de toekomst in het geval dat het Sovjet-Rusland vrede met Duitsland en Oostenrijk-Hongarije zou sluiten en het Tsjechische leger als vijandig leger gezien zou worden. Hašek heeft toen volgens Langer nauwkeurig een route uitgewerkt om via een omweg door de Kaukasus en Perzië naar het westelijk front vervoerd te worden. Anderen, zoals Hašeks vriend kapitein Švec (wiens naam ook even in bijgaand verhaal van Langer opduikt), wilden liever via Roemenië terug naar Bohemen om daar de vrijheidsstrijd tegen Oostenrijk-Hongarije te ontketenen en militair te ondersteunen. Uiteindelijk sprak de officiële leiding met de Sovjetregering af dat ze via Siberië naar Vladivostok zouden reizen om vandaar naar Europa te kunnen gaan.


Toen Langer met zijn regiment in februari 1918 Kiev verliet, had Hašek het Tsjechische legioen al verlaten: hij had zich aangesloten bij het Rode Leger. Na een kortstondige periode van samenwerking tussen het Rode Leger en het Tsjechische legioen, kwam het, als gevolg van Trotski’s bevel het Tsjechische legioen te ontwapenen, tot openlijke vijandschap. Daarbij heeft het legioen, in een poging de Trans-Siberische spoorlijn in handen te krijgen om het afreizen naar Vladivostok mogelijk te maken, tegen eenheden van het Rode leger gevochten.


pantser>

Gelukkig is het daarbij nooit tot een rechtstreekse confrontatie tussen Hašek en Langer gekomen. Hoewel ze politiek elkaars tegenstander waren geworden, is Langer in zijn memoires heel tolerant tegenover Hašeks werk als ‘rode commissaris Gasjek’. Nu ze elkaar uit het oog verloren hadden, was het voor Langer het allerbelangrijkste dat hij uit de diverse verhalen die er over Hašek de ronde deden, kon opmaken dat deze nog in leven was.


Beiden keerden in 1920 terug naar Praag, Langer in februari, Hašek in december. De eerste als officier van het (nieuwe) Tsjecho-Slowaakse leger, de tweede waarschijnlijk met de opdracht om als agitator de Tsjechische arbeidersbeweging in haar revolutionaire strijd te ondersteunen3 als voorwaarde voor zijn terugkeer. Vlak na beëindiging van de oorlog werd immers op diverse plekken in Europa geprobeerd een communistische revolutie te ontketenen. Gelukkig voor Hašek was bij zijn aankomst die golf van revolutionaire activiteiten al min of meer voorbij (gepacificeerd). Hij zocht zijn oude drinkebroeders in Praag weer op, begon na een paar jaar streng verbod op alcoholgebruik weer te drinken en, aangemoedigd door zijn omgeving, zijn attractieve ervaringen in het Rode Leger4 op papier te zetten.


Hašek en Langer hebben elkaar na de oorlog als oude vrienden nog maar een paar keer gezien. Hašek verliet Praag in augustus 1921 en vestigde zich in Lipnice, een dorp op het platteland, en stortte zich op het schrijven van De lotgevallen van de brave soldaat Švejk. Helaas overleed hij begin januari 1923 voordat hij zijn magistrale werk kon voltooien. Langer combineerde zijn schrijverschap aanvankelijk met werkzaamheden in een militair ziekenhuis in Praag. Later werd hij dramaturg bij twee grote theaters in Praag, en vlak voor de Tweede Wereldoorlog vluchtte hij naar Londen, wat gezien zijn Joodse afkomst zijn leven gered heeft. Hij voegde zich bij het Tsjechische verzet aldaar en bracht het tot de functie van generaal bij de militaire gezondheidsdienst. Na zijn terugkeer schreef hij in het communistische Tsjecho-Slowakije – op zijn memoires uit 1963 na – niets meer. Pas na de Fluwelen Revolutie in 1989 is zijn verzameld werk verschenen.


Zijn grootste verdienste als schrijver ligt op het gebied van toneel. In het interbellum was hij naast Karel Čapek de meest gespeelde Tsjechische toneelschrijver. Zijn meest gewaardeerde stuk, ook in Wenen en Berlijn uitgevoerd in de regie van Max Reinhardt, is Periferie, dat in 1925 in Praag in première ging met decors van Josef Čapek. Het centrale thema is de vraag van schuld en rechtvaardigheid. Een ander zeer succesvol toneelstuk van Langer was Velbloud uchem jehly (Een kameel door het oog van de naald) uit 1924, dat in de jaren twintig in het Engels vertaald werd en in New York bijna tweehonderd reprises beleefde. Zijn oorlogservaringen verwerkte Langer pas later voor het toneel, in het geslaagde Jízdní hlídka (De bereden patrouille) uit 1935. Daarin komt een groepje Tsjechische soldaten in de knel doordat het omsingeld is door een eenheid van het Rode Leger. De drie overgebleven soldaten proberen met hun angsten om te gaan, waarbij een van hen voor een zekere dood kiest door in zijn eentje tot de tegenaanval over te gaan in plaats van op hulp te wachten.


Angst vormt al eerder een terugkerend thema in zijn korte prozawerk dat de oorlog als onderwerp heeft. De eerste teksten zijn onder de titel Pět povídek z vojny (Vijf verhalen uit de oorlog) al in het jaar 1920 in Vladivostok uitgegeven. Zijn meest omvangrijke en zeer populaire prozawerk is het kinderboek Pes druhé roty (De hond van de tweede compagnie) uit 1923, een kroniek van het leven in de treinen die zich langzaam via de Trans-Siberische spoorlijn richting Vladivostok bewogen. Het hoofdpersonage is een hond die zich bij de soldaten aansloot. Langer droeg het op aan de kinderen van zijn strijdmakkers, zodat ze verhalen over hun dappere vaders konden lezen.


Het bezingen van de daden van legioensoldaten is een van de kenmerken van de literatuur die in de Tsjechische literatuurgeschiedenis wordt aangeduid als ‘legioensliteratuur’. In tegenstelling tot het antimilitaristische karakter van Hašeks proza kenmerkt deze literatuur zich door de bereidwilligheid van de Tsjechische soldaten om voor hun (toekomstig) vaderland te strijden. Ze zijn geen verslagenen, maar winnaars en vaak komen er reële figuren in deze verhalen voor. Het heldendom wordt bij Langer getemperd door milde ironie en gevoel voor tragikomische situaties. Door de Russische omgeving waarin zich een en ander afspeelt, duiken er vaak ‘russismen’ op in dit proza. Deze worden in voetnoten verklaard. Er treden ook reële figuren in op: kapitein Švec, die later wegens oproer onder zijn soldaten zelfmoord zou plegen.5 De andere is generaal Syrový, die later een belangrijke rol in de Tsjechoslowaakse politiek zou spelen.



Zijn herinneringen aan zowel Hašek als Čapek zijn terug te vinden in Bylo a byli (Wat was en wie waren, Praag 1963).
Radko Pytlík, Toulavé house, Praag 1971, p. 216.
R. Pytlík: Jaroslav Hašek: Data-fakta-doku­menty (Praag 2013, p. 185).
Bijvoorbeeld het verhaal ‘Velitelem města Bugulmy‘ (De commandant van de stad Bugul­ma uit 1921, in het Nederlands in De mensenhandelaar van Amsterdam (Meulenhoff, Amsterdam 1970).
De zelfmoord van Švec is thema van het toneelstuk Plukovník Švec (Kapitein Švec) uit 1929 van Rudolf Medek, een andere vertegenwoordiger van legioensliteratuur.



TSL 69