Recensies en signalementen



Vladimir Sollogoeb, De tarantas


Vladimir Sollogoeb, De tarantas.
Vertaling, inleiding en commentaar: Emmanuel Waegemans. Benerus, Antwerpen 2014. 198 blz.

Onder de negentiende-eeuwse Russische schrijvers die in de hiërarchie onder hun beroemde tijdgenoten – Gogol, Dostojevski, Tolstoj, Toergenjev, Gontsjarov – komen, neemt Vladimir Sollogoeb (1813-1882) geen onbelangrijke plaats in. Hij werd in het begin van zijn carrière aangemoedigd door Poesjkin, was zijn leven lang actief in de literaire wereld en heeft een behoorlijk groot oeuvre nagelaten. Dat werk is geheel overschaduwd door wat de zojuist genoemde geniale vertegenwoordigers van het Russische realisme tot stand hebben gebracht, maar één van Sollogoebs werken heeft toch de tand des tijds doorstaan en wordt vrij regelmatig in Rusland uitgegeven. In het Nederlands is het tot nu nooit eerder vertaald en we mogen ons gelukkig prijzen dat dit interessante boek, dat voor een goed begrip van Rusland en de Rus nog bepaald niet aan betekenis heeft ingeboet, nu ook hier beschikbaar is.



Ik heb het over De tarantas, een klein meesterwerk, dat in zijn satirische beschrijving van Rusland midden negentiende eeuw wat minder diep gaat dan bijvoorbeeld Gogols Dode zielen, maar er toch in slaagt van dat Rusland een fraai beeld te schetsen. Het geeft in die beschrijving heel goed de tegenstelling weer tussen de zogenaamde ‘slavofielen’ en ‘westerlingen’, een tegenstelling die in die tijd het openbare debat beheerste. De westerlingen wilden dat Rusland, dat in hun ogen erg achteraan kwam in Europa, zich zou oriënteren op het Westen om de achterstand in te halen; de slavofielen zagen Ruslands
toekomst eerder in het zich afkeren van de ‘vreemde’ westerse beschaving en in een terugkeer naar de eigen waarden en de eigen ‘onbedorven’ cultuur.

In De tarantas wordt de tegenstelling op een ironische manier uitgewerkt in de twee hoofdpersonen van het verhaal, Vasili Ivanovitsj en Ivan Vasiljevitsj. Vasili Ivanovitsj is een typische Russische landeigenaar uit de provincie, weinig ontwikkeld, vrolijk en corpulent, Ivan Vasiljevitsj de even typische jonge adellijke Rus, die in West-Europa is geweest, helemaal weg is van Pariijs, en nu, zonder een cent op zak, is teruggekeerd naar Rusland om zich op zijn landgoed te vestigen. De beide Russen kennen elkaar, ontmoeten elkaar toevallig in Sint-Petersburg en aangezien hun landgoederen bij elkaar in de buurt liggen, niet ver van de stad Kazan, nodigt Vasili Ivanovitsj zijn jonge vriend uit samen met hem de reis naar de stad te maken. Hun voertuig is de tarantas, een grote, niet erg comfortabele kar, die echter wel tegen een stootje kan – geen overbodige luxe op de Russische wegen – en voldoende ruimte biedt om de twee mannen met hun bagage te vervoeren.

Net als het bekende reisverhaal van Aleksander Radisjtsjev, Reis van Petersburg naar Moskou (1790), eerder eveneens vertaald door Emmanuel Waegemans, is De tarantas zo opgezet dat er elke dag, elk stukje van de reis – en per kar van Petersburg naar Kazan duurt het wel even – iets verteld kan worden over wat de reizigers tijdens hun tocht aantreffen. Dat valt niet mee. De jonge Ivan Vasiljevitsj, die zijn land niet kent en daar irreële, nogal verheven ideeën over heeft, heeft het plan opgevat aantekeningen te maken, zodat hij een mooi en onderhoudend reisverslag zal kunnen schijven, maar de werkelijkheid laat weinig heel van dat voornemen. De wegen zijn verschrikkelijk, op de poststations, waar van paarden moet worden gewisseld, gaan ‘belangrijke personen’ altijd voor, zodat onze tarantas-reizigers steeds moeten wachten, zelfs als er verse paarden zijn; de herbergen zijn vergeven van de luizen en ander
ongedierte, de herbergiers dronken en grof, alle ambtenaren corrupt, en overal is het naargeestig en smerig.
Te midden van de doorweekte en moerassige binnenplaats stond een halfvergane vierhoekige regenput afgezet met balken. Aan de oprit hoopten wanstaltige bedelaars samen, die van alle kanten waren komen aanzetten, mensen zonder benen, doven, blinden, mensen met verschrompelde handen en weerzinwekkende wonden, in vodden gehuld, met verwarde baarden. Je zag hier ook dronken vrouwen, bleke vrouwen, kinderen met alleen maar een hemd aan die hun handen uit de mouwsarmen hadden gehaald en over hun borst hadden gekruist om zich te warmen.

Al het slechte in de Russische maatschappij komt aan de orde, maar wordt op een veel minder bittere manier verteld dan in Radisjtsjevs reisverhaal. Daarin klaagde de auteur vooral de lijfeigenschap aan en stelde hij de misstanden nadrukkelijk aan de orde. Sollogoeb is milder, hij beschrijft alles, de beide reizigers incluis, met ironie. Alsof hij wil zeggen: het is allemaal niet best in ons land, maar zo is het nu eenmaal. In de discussies tussen de slavofielen en westerlingen kiest hij dan ook in feite geen partij. Hij blijkt een voorstander van het eurazianisme, een ideologie die na de revolutie in Russische emigrantenkringen opgeld deed en ook tegenwoordig veel aanhangers heeft: Rusland zit tussen het Westen en het Oosten in en is een apart rijk, dat zijn eigen weg moet gaan. Dat moet dan een prachtig, stralend en gelukkig Rusland opleveren, zoals Ivan Vasiljevitsj dat tegen het einde van de reis ziet in een utopische droom. Maar zover is het nog lang niet. Sollogoeb laat zijn held wreed uit zijn droom ontwaken doordat de tarantas, krakkemikkig geworden, omvalt en in een kuil terechtkomt.

Veel van wat De tarantas beschrijft is, ook na ruim anderhalve eeuw, heel herkenbaar: dat de droom van Ivan Vasiljevitsj ooit uit zal komen is dan ook wel heel onwaarschijnlijk. Maar de werkelijkheid is interessanter dan de utopie. En die werkelijkheid wordt nu ook voor de Nederlandse lezer smaakvol opgedist in een fraai verzorgde, van de oorspronkelijke illustraties voorziene, goed vertaalde en becommentarieerde uitgave.

Willem G. Weststeijn

 




Arkadi Avertsjenko. Een dozijn messen in de rug van de revolutie


Arkadi Avertsjenko. Een dozijn messen in de rug van de revolutie. Дюжина ножей в спину революции. Pegasus en Stichting Slavische Literatuur, Amsterdam 2014, 135 p. Vertalerscollectief.

Na 1917 verlieten zo’n anderhalf miljoen Russen hun land als gevolg van de Revolutie. Onder hen waren heel wat getalenteerde schrijvers, sterker nog: de kopstukken van de schrijverswereld verkozen het, het Rusland van de bolsjewieken de rug toe te keren. De beroemdste zal Ivan Boenin worden (Nobelprijs 1933), later de tweetalige schrijver Vladimir Nabokov. Sommige talenten werden pas in de late jaren tachtig van de vorige eeuw ontdekt, zo bijvoorbeeld de schitterende vertelster Nina Berberova of, onlangs nog, Gajtano Gazdanov met zijn Het fantoom van AlexanderWolf. Maar ook al in de jaren dertig kregen geëmigreerde Russen de aandacht die ze verdienden. Zo verschenen in 1939 in Antwerpen Grotesken en in 1947 Een wervelstorm, twee bundels verhalen van de vóór de Revolutie populaire humorist Arkadi Avertsjenko. Daarna was het lang stil rond deze niet onverdienstelijke verteller. In 1989 verscheen nog eens een vertaling van een emigré: de Wereldbibliotheek bracht Alles over liefde van Nadezjda Teffi uit, een bundel verhalen over Russische zonderlingen (tsjoedaki) die er maar niet in slagen liefde te realiseren – mislukte, doorgetrapte, op hol geslagen Russen. Het is een waardevol boek over het leven in de Russische diaspora. Een dergelijke ambitie heeft ook Avertsjenko met zijn bundel verhalen Een dozijn messen in de rug van de revolutie gestoken, maar de opzet is bescheidener: het werk gaat over Russische emigrés die heimwee hebben naar het Rusland van voor de Revolutie, naar de ‘goede oude tijd’. Met vertedering schrijft hij over het mooie, gelukkige, idyllische leven voor 1917, waarbij zijn toonzetting doet denken aan de eerste bladzijden van Nabokovs memoires. De alles verterende vraag is ‘Waarom hebben ze Rusland toch zo…?’ – zoals bekend, heeft de Russische zin niet per se een werkwoord nodig, dus: ‘de beulen aller landen’ hebben Rusland toegetakeld, kapotgemaakt, naar de bliksem geholpen… En dat terwijl de auteur aanvankelijk wel te vinden was voor de Revolutie: ‘Had Rusland een revolutie nodig? Ja, natuurlijk. Wat is een revolutie eigenlijk? Het is een omwenteling en een verlossing. Maar wanneer de verlosser dan omgewenteld en verlost heeft en zich daarna zo stevig op uw rug heeft genesteld dat u opnieuw en nog veel erger dreigt te stikken in uw doodsangst en krampen, die veroorzaakt zijn door honger en een hondenleven, en wanneer er geen einde komt aan die last op uw rug, dan denkt u:
laat-ie naar de hel lopen, die verlosser! Ikzelf ben, en ik neem aan u ook, als u niet gek bent, in staat hem niet alleen een dozijn, maar zelfs twaalf dozijn ‘messen in de rug te steken’.

Het is een troost voor de anticommunist Avertsjenko dat de bolsjewieken er niet in geslaagd zijn heel Rusland te vernietigen: ‘Als ik aan het oude, lang vervlogen Rusland denk, dan is er één ding dat mij altijd ontroert: het was zo’n rijk, welvarend en weelderig land dat zelfs de massale, stiekeme en openlijke roof van de laatste drie jaar alle verzamelde rijkdommen van het oude Rusland niet heeft kunnen uitputten.’ Voor de proletariërs die de scepter zwaaien in het nieuwe Rusland heeft Avertsjenko weinig vleiende woorden over:

En dat terwijl de auteur aanvankelijk wel te vinden was voor de Revolutie: ‘Had Rusland een revolutie nodig? Ja, natuurlijk. Wat is een revolutie eigenlijk? Het is een omwenteling en een verlossing. Maar wanneer de verlosser dan omgewenteld en verlost heeft en zich daarna zo stevig op uw rug heeft genesteld dat u opnieuw en nog veel erger dreigt te stikken in uw doodsangst en krampen, die veroorzaakt zijn door honger en een hondenleven, en wanneer er geen einde komt aan die last op uw rug, dan denkt u: laat-ie naar de hel lopen, die verlosser! Ikzelf ben, en ik neem aan u ook, als u niet gek bent, in staat hem niet alleen een dozijn, maar zelfs twaalf dozijn ‘messen in de rug te steken’.



Het is een troost voor de anticommunist Avertsjenko dat de bolsjewieken er niet in geslaagd zijn heel Rusland te vernietigen: ‘Als ik aan het oude, lang vervlogen Rusland denk, dan is er één ding dat mij altijd ontroert: het was zo’n rijk, welvarend en weelderig land dat zelfs de massale, stiekeme en openlijke roof van de laatste drie jaar alle verzamelde rijkdommen van het oude Rusland niet heeft kunnen uitputten.’ Voor de proletariërs die de scepter zwaaien in het nieuwe Rusland heeft Avertsjenko weinig vleiende woorden over:
‘Zo wonen ze dus. Als er zo’n figuur de woning binnenkomt, maakt hij met zijn laarzen de vloer smerig, spuugt, gooit z’n peuk weg, drukt voor de lol een luis op de muur dood en gaat weer aan het werk: contrarevolutionairen fusilleren en pure alcohol zuipen. Hij leidt het troosteloze leven van een zwerfhond. Dat is nou de nieuwe baas van het nieuwe Rusland.’ Lenin was eerlijk genoeg om de bundel verhalen een talentvol boekje te noemen, maar hij vond wel dat de verhalen geschreven waren door ‘een witgardist die zo vertoornd is dat hij er bijna zijn verstand bij verloren heeft’. Wellicht is dit de beste aanbeveling voor de lezer van vandaag. De vertaling is goed en betrouwbaar en doeltaalgericht (de voor ons moeilijke historische realia als petljoerovtsy en machnovtsy worden vertaald als nationalisten en anarchisten, maar Dvorjanskoje sobranië (= Adellijke Club) blijft onvertaald); ondervertaald is urodlivosti carizma ‘de misstanden van het tsarendom’ in plaats van ‘de monsterachtigheden’, het monsterachtige, wanstaltige, perverse, of gewoonweg het ‘monsterachtige tsarisme’. Ook de vertaling ‘meeloper’ (soglasjatel), toegepast op Trotski, uitgerekend de man die de term meeloper (popoettsjik) gelanceerd heeft, is te gemakkelijk: historisch juister is ‘opportunist’ (‘wie compromissen sluit met de burgerij tegen de belangen van de arbeidersklasse in’), dé scheldterm voor de politieke tegenstanders van Stalin na de dood van Lenin. Samen met de degelijke inleiding is deze bundel weer een mooie aanwinst voor elke russofiel.

Emmanuel Waegemans


Michel Krielaars, Het brilletje van Tsjechov: Reizen door Rusland


Michel Krielaars, Het brilletje van Tsjechov: Reizen door Rusland. Atlas Contact, Amsterdam 2014.

Tussen 2007 en 2012 was Michel Krielaars Ruslandcorrespondent voor NRC Handelsblad. In die jaren zat ik regelmatig te foeteren boven mijn krant. Krielaars schreef mooi, maar het plaatje dat deze correspondent schetste van Rusland voelde verouderd. In dat plaatje vocht een moedige, verbeten intelligentsia tegen een in- en inslechte staat en werd intussen een ongelukkig Russisch volk onderdrukt. Die categorieën – ‘de intelligentsia,’ ‘de staat,’ ‘het volk’ – zijn te homogeen, te weinig gelaagd, om recht te doen aan de even frustrerend als verrukkelijk complexe Russische (en globale) werkelijkheid. Dat vind ik, maar sinds de opkomst van het postmodernisme denken veel geletterde Russen er net zo over. Die Russen miste ik in Krielaars’ verhalen, net zoals ik de vele twintigers en dertigers miste die spannende culturele en economische initiatieven ontplooien in Ruslands grote steden. Deze intellectuele en creatieve voorhoede van nu – die zichzelf ondanks een kritische visie op het regime nooit ronduit vijand van de staat noemt – dolf in Krielaars’ stukken het onderspit tegen de (vaak wat oudere) intelligenty die duidelijk zijn morele helden waren.

In mails en in live gesprekken deelde ik mijn klachten met Michel. Hij reageerde dan prettig open en aandachtig. Hij nam bovendien alle tijd om de keuzes die hij maakte in zijn stukken te rechtvaardigen. Intussen veranderde er weinig aan de visie op Rusland die uit zijn stukken sprak. Toen ik zijn boek Het brilletje van Tsjechov: Reizen door Rusland in handen kreeg, vreesde ik dan ook het ergste. Reizen door Rusland met Krielaars: was dat geen recept voor versimpelde realiteiten?

Het brilletje van Tsjechov is een verslag van de vele reizen die Michel Krielaars in Rusland maakte. Centraal staan zijn jaren als correspondent voor NRC, maar de lezer verkent ook het Rusland van Krielaars’ eerdere reizen, waaronder een verblijf van drie maanden in Moskou in 1989. De auteur kiest voor een literaire insteek: als gids gebruikt hij proza-klassieker Anton Tsjechov en diens verhalen, toneelstukken en memoires. Tsjechovs werk, zo stelt Krielaars terecht, biedt niet alleen een proeve van literair vakmanschap, maar ook een knap staaltje maatschappijkritiek. In die laatste hoedanigheid is Tsjechovs oeuvre, aldus Krielaars, verrassend actueel.

Met Tsjechovs werk en levensverhaal als leidraad neemt Het brilletje de lezer mee op Krielaars’ reizen door Moskou, Sint-Petersburg, maar ook naar bijvoorbeeld Siberië, de Krim, en het Russische platteland. Volgens de flaptekst spreekt Krielaars tijdens die reizen ‘arbeiders, winkeliers en boeren, die moeite hebben te overleven in een archaische maatschappij,’ maar ook ‘burgemeesters, oppositiepolitici, artsen en leraren, die hun uiterste best doen hun land te veranderen.’
Bij het lezen van de woorden ‘arbeiders’ en ‘boeren’ rinkelde bij deze lezer een alarmbel: dreigde hier opnieuw een schematisch relaas over intelligentsia, volk, en staat?

Mijn scepsis bleek ongerechtvaardigd. Krielaars combineert in het boek interviews met die Russen die hij onderweg spreekt met een terugblik op leven en werk van Tsjechov.Die hedendaagse en historische lijn gaan verrassend goed samen. Krielaars toont zijn lezers in overtuigende analyses dat het Rusland van nu en dat van Tsjechov veel gemeen hebben, of hij nu de jeugd van Tsjechov in het slaperige Zuid-Russische stadje Taganrog beschrijft; een nachtelijke stationshal in een Wolga-industriestad; de chique Moskouse nachtclub Nightflight – inclusief expat clièntele – én een zompige Moskouse kelderwoning voor Oezbeekse illegalen; Odessa, waar Tsjechov zwom en luierde, en zijn tot de verbeelding sprekende literatuurmuseum; het verfijnde cultuurleven in Perm; een zomeravond in een pittoresk Wolgadorp, waar buurman Grisja in een vlaag van dronkenschap ooit zijn zoontje vermoordde; een psychiatrische inrichting op de Krim waar patienten slapen op kale bedden (geld voor matrassen ontbreekt), maar waar buiten de zon schijnt en de lucht geurt naar zee; de absurde posthume avonturen van Tsjechov – met als hoogtepunt het vervoer van zijn lichaam in een koelwagon met opschrift ‘Verse Oesters’ – de eerste dagen na diens dood; of de eenentwintigste eeuwse boulevard in Jalta, waar een struis geklede dame met hondje zich ontpopt als dame van lichte zeden. Krielaars is een vaardig chroniqeur, die het Rusland van de jaren 2000 en 2010 in liefhebbend en realistisch detail schetst. Hij is ook een Tsjechovkenner, die elke parallel tussen het pre-revolutionaire Rusland, dat die schrijver uitbeeldde en beleefde enerzijds en post-Sovjet-Rusland anderzijds, aangrijpt om één centraal punt te maken. Rusland, zo vat hij dat punt samen in de slotregels van het boek, ‘is in wezen nog altijd hetzelfde Rusland dat Tsjechov in zijn verhalen en toneelstukken beschrijft – een land van onmetelijke tegenstellingen, waar rechtvaardigheid schaars is. Niemand kan me wijsmaken dat de waarheid elders ligt’ (p. 403).

De overtuiging dat het Rusland van toen en nu weinig verschillen is geen onproblematische overtuiging. In een boek dat zo radicaal inzet op continuiteit is geen ruimte voor de verschillen tussen het historische Rusland en het Rusland van nu, en net als in zijn NRC-stukken benoemt Krielaars ook hier niet wat kritische twintigers en dertigers onder Poetin onderscheidt van, zeg, Tsjechov in de jaren 1870. Die twintigers en dertigers zouden besmuikt lachen bij het lezen van zijn overtuiging dat ‘Rusland veel toegewijder en slaafser is jegens het hogere … dan de rest van Europa’; of bij zijn instemmend citeren van de omstreden historicus Orlando Figes, met wie hij bespreekt wat ‘typisch Russisch’ is aan Oom Vanja en aan ‘het hart … van de Russische cultuur’ (p. 354).
Dat er zoiets bestaat als een ‘typisch Russische,’ ‘slaafse’ mentaliteit: met die overtuigingen moet je bij de hoger opgeleide, kritische Rus in 2014 niet aankomen. Die Rus gelooft simpelweg niet in een volksaard, en zij of hij is minstens zo gevormd door het postmodernisme, het kapitalisme en door globalisering als door de nationaal-historische invloeden die Krielaars interesseren.



Toch is Het brilletje van Tsjechov een belangrijk boek. Krielaars kijkt namelijk aandachtig naar de mensen die hij tegenkomt en de plekken die hij bezoekt. Meer dan in zijn Ruslandstukken voor NRC zijn de Ruslandschetsen die hij in dit boek maakt sfeerschetsen, die er uitstekend in slagen om de onweerstaanbare aantrekkingskracht van post-Sovjet-Rusland te vangen. In tegenstelling tot zijn stukken voor de krant – een nieuwsmedium, waarin het kleine verhaal bredere sociale ontwikkelingen illustreert – neemt Krielaars in dit boek de tijd voor persoonlijke en landschappelijke details. Voor die details heeft hij een scherp oog, en ze dienen maar ten dele tot input voor zijn conclusie over historische parallellen. Krielaars vertelt met zijn Brilletje ook gewoon een mooi, genuanceerd en goed geinformeerd verhaal over het Rusland van toen en van nu. Niet voor niets was dit het eerste boek in tijden dat ervoor zorgde dat ik stante pede een nieuw retourtje Moskou wilde kopen.

In de PR campagne rondom dit boek benadrukken Krielaars en zijn uitgever dat je het moet lezen om het Rusland van nu te begrijpen. Dat is een slimme marketingzet – maar het is ook waar. Met Het brilletje van Tsjechov reis je als lezer door een historisch én een actueel Rusland, en samen zorgen die twee knap gecombineerde reizen voor veel reisplezier.

Ellen Rutten


Ton Jansen, De Balkan is geen oorlog waard. Raspoetin, Rusland en de Eerste Wereldoorlog


Ton Jansen, De Balkan is geen oorlog waard. Raspoetin, Rusland en de Eerste Wereldoorlog. De moordaanslag van 12 juli 1914. Palladion, Bergen op Zoom 2014, 144 blz.

…ik zeg het nog eens: er hangt een dreigende wolk boven Rusland, rampspoed, veel leed, duisternis en geen lichtpuntje, een onmetelijke zee van tranen en bloed. Wat zal ik zeggen, woorden schieten tekort, een onbeschrijflijke verschrikking. Ik weet dat iedereen oorlog van jou wil, zelfs je meest getrouwen, zonder te weten dat dat de ondergang betekent. God straft zwaar: als hij een mens zijn verstand ontneemt, is dat het begin van het einde. Jij bent de tsaar, de vader van het volk, laat dwazen niet zegevieren en zichzelf en het volk te gronde richten. Stel dat ze in Duitsland overwinnen, en Rusland dan? Het zal in tijden niet zoveel te lijden hebben gehad, één groot bloedbad, één groot slagveld, eindeloze droefenis…

Dit schreef Grigori Raspoetin aan tsaar Nikolaas II aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. In ‘De Balkan is geen oorlog waard’. Raspoetin, Rusland en de Eerste Wereldoorlog. De moordaan­slag van 12 juli 1914 beschrijft Ton Jansen het plot tegen Raspoetin waar verschillende partijen indirect bij betrokken waren. In 1914 werd Raspoetin door de half waanzinnige Chionia Goeseva met messteken zwaar gewond. Raspoetin overleefde de aanslag, maar moest lange tijd in een ziekenhuis worden opgenomen.

Nadat Franz Ferdinand en zijn vrouw op 28 juni in Sarajevo waren gedood vreesden Raspoetins (politieke) vijanden, dat de tsaar geen algemene mobilisatie zou afkondigen. Raspoetin was in de directe omgeving van de tsaar een van de weinige tegenstanders van een oorlog en in staat om de tsaar te beïnvloeden. Jansen beweert in zijn boek dat als Raspoetin in deze cruciale tijd niet gewond in een ziekenhuis had gelegen, tsaar Nikolaas II waarschijnlijk gezwicht zou zijn voor Raspoetins argumenten en de hele oorlog en daardoor waarschijnlijk ook de revolutie van 1917 niet zou hebben plaatsgevonden.

Die vijanden in 1914 waren ooit vrienden van Raspoetin geweest, mensen die eerder deze boer-monnik uit een dorp in Siberië, een man met opmerkelijk hypnotiserende en helende gaven, als ongevaarlijk hadden beschouwd.
Die vrienden van weleer waren bijvoorbeeld priestermonnik Iliodor, die Raspoetin ooit had geïntroduceerd aan het hof van de tsaar, de ‘zwarte prinsessen’ (uit Montenegro) Militsa en Anastasia, die behalve in occulte zaken ook zeer geïnteresseerd waren in macht en Ruslands steun aan de Balkan nastreefden. Militsa trouwde de achteroom van Nikolaas II: de invloedrijke grootvorst Nikolaj Nikolajevitsj, die later in 1914 opperbevelhebber van het Russische leger werd en nauwe banden had met Vladimir Dzjoenkovski, sinds 1913 onderminister van Binnenlandse Zaken en als zodanig commandant van zowel de gewone als de geheime politie. Aanvankelijk voelden deze partijen zich in hun persoonlijke en politieke ambities gesteund door Raspoetin. Maar toen Raspoetin steeds meer invloed aan het hof kreeg en men zich juist door hem tegengewerkt voelde, zon men op een manier op hem uit te schakelen. Behalve de hierboven genoemde personen speelt in Jansens verhaal rond de aanslag op Raspoetin ook de zogenaamde Camarilla, een groep extreem-rechtse, monarchistisch georiënteerde, vaak zeer antisemitische lieden uit de hogere kringen, een belangrijke rol. Dat er een complot tegen Raspoetin werd gesmeed blijkt volgens Jansen dat er enkele dagen voor de aanslag een journalist voortdurend in de buurt van Raspoetin cirkelde en getipt zou zijn om een interessante reportage te kunnen schrijven. Hij was zeer waarschijnlijk op de hoogte van wat er zou gaan gebeuren.



Tsaar Nikolaas II wordt in dit boek geschetst als een besluiteloos iemand, een man die voortdurend van koers veranderde en zich snel liet intimideren door zijn omgeving (de eerste tien jaar van zijn regering kwam hij bijvoorbeeld zijn studeerkamer nauwelijks uit, bang voor een confrontatie met een van zijn ‘ooms’). Grote invloed op hem had bijvoorbeeld zijn bijna twee meter lange ‘oom’ Nikolaj Nikolajevitsj die een groot voorstander van Ruslands deelname aan de oorlog was. Raspoetin was, in tegenstelling tot de meeste politici, juist tegen de oorlog en inmenging in
Balkanzaken, maar wel een van de weinigen naar wie Nikolaas nog luisterde. Op de dag (2 augustus) dat Nikolaas de beslissing over de mobilisatie nam had hij eerst nog besloten tot geen mobilisatie. Vervolgens had hij gezorgd dat zijn vrouw, de tsarin Aleksandra, niet in zijn buurt was en was hij door toedoen van zijn ‘oom’ toch weer overstag gegaan. Aleksandra die zeer op de hand van Raspoetin was, onder meer omdat de laatste haar zoon, die leed aan een bloederziekte, diverse malen op onverklaarbare wijze had genezen, hoorde het nieuws over de mobilisatie van een hofdame. ‘Ze viel neer op de sofa en zei snikkend: “’t Is gebeurd, we hebben oorlog en ik heb er niets van geweten”. ’

Na de revolutie van 1917 verdwenen de archieven over Raspoetin voor lange tijd, totdat ze in 1995 in Londen bij een veilinghuis opgekocht werden door de cellist Mstislav Rostropovich, die de dossiers weer schonk aan de schrijver Edvard Radtsjinski. Jansen maakt herhaaldelijk gebruik van diens werken over Raspoetin, naast het onvoltooide werk van Andrej Amalrik, sfeertekeningen van Zinaïda Hippius en Raspoetins dochter Maria en verder diverse geschiedschrijvers. Het notenapparaat is zeer uitgebreid en van sommige gebeurtenissen bestaan van-moment-tot-moment opnames.

Bij een tweede aanslag, eind 1916, ruim twee jaar later, kwam Raspoetin wel om. In zijn profetische ‘afscheidsbrief’ die na zijn dood door zijn secretaris werd overhandigd aan de tsarina schreef Raspoetin: Tsaar der Russische landen, als gij het klokken hoort, dat u de dood van Grigori verkondigt, bedenk dan: wanneer de moord door uw verwanten is bedreven, zal niemand uit Uw familie, dat wil zeggen van Uw kinderen en verwanten, langer dan twee jaren leven. Het Russische volk zal hen doden. […] Ik ben niet meer onder de levenden. Bid, bid! Behoed uw uitverkoren geslacht! Binnen drie maanden werd Nikolaas afgezet en anderhalf jaar later werd de tsaar met vrouw en kinderen door de bolsjewieken vermoord.

Eveline Citron-Schlatmann


TSL 69