Jana Beranova




Jan Skácel




Toen na de mislukte Praagse Lente het communistisch regime in Tsjechoslowakije strenger werd en veel dichters niet meer werden uitgegeven, startte ik in de jaren zeventig een reeks cahiers onder de naam Cultura Slavica. Ik wilde deze dichters in Nederland een gezicht geven. De eerste was Miroslav Holub, aan wie ik in 2008 uiteindelijk een hommage publiceerde bij De Bezige Bij (De geboorte van Sisyphus, 308 p.).

Jan Skácel, Moravische dichter die toen vrijwel uitsluitend publiceerde in overgetypte samizdat of bij uitgeverijen in ballingschap, was in 1980 aan de beurt. Ik had een naar het buitenland gesmokkelde editie van zijn gedichten in handen gekregen en over- geschreven. En raakte op slag enthousiast. Een paar jaar later kwam ik een kwatrijn van hem tegen in de essaybundel L’art du roman (De kunst van de roman, 1986) van Milan Kundera. Kundera, die ondertussen in Parijs woonde en zijn romans altijd nog in het Tsjechisch schreef zei later over hem in een liber amicorum: ‘Als ik stilsta bij de vraag wat mij het meest aan de Tsjechische taal bindt, wat mijn moedertaal voor mij zo onvervangbaar maakt, is mijn antwoord: de poëzie van Jan Skácel.’

Volgens Skácel is het gedicht er al lang. Het bestaat ergens achteraf. De dichter brengt het aan het licht. Hij weet de plekken waar het gedicht zich schuilhoudt, neemt ons bij de hand en leidt ons naar die plekken toe. Wijst ons op een soms vergeten maar belangrijke oerwereld. De dichter bedenkt niet, hij onthult.

In juni 1989 kreeg Skácel de Petrarca-prijs voor Europese lyriek die in Lucca feestelijk werd uitgereikt. Juryleden van het eerste uur Peter Handke en Michael Krüger waren vijf dagen lang moderator. Ik mocht daarbij zijn. Skácel was verbaasd over mijn vertalingen en schreef enkele opdrachten (‘dankbaar en graag’) in de bundels die ik bij me had. Zoals de verzameling Kdo pije potmě víno (‘Wie wijn drinkt in het donker’) die in 1988 eindelijk in druk mocht verschijnen. Het was deze poëzie, in het Duits voor S. Fischer Verlag vertaald door Reiner Künze, die de doorslag gaf voor de jury. Daar komen ook de gedichten in voor die ik vertaald heb. Skácel las ze toen voor een select gezelschap – onder wie de bekende Poolse dichter en eerdere prijswinnaar Zbigniew Herbert. Hij las ze op verschillende met Petrarca historisch verbonden plaatsen, rookte onafgebroken Franse sigaretten en dronk Italiaanse wijn. De prijs was 20.000 DM, een vermogen na de armoe als een door het bewind niet erkend schrijver. Een kleine, gebeeldhouwde man, die vanonder een oerwoud van wenkbrauwen keek en af en toe verschrikkelijk hoestte. In september kreeg hij in Slovenië nog de Vilenica-prijs. Op 7 november stierf hij thuis in Brno, een week voor het begin van de Fluwelen Revolutie.

Het wordt echt tijd voor een dichtbundel van Jan Skácel (1922-1989).


jan skácel

‘het gedicht is er al lang’


Begrafenis van een informant

Ik weet haast zeker
dat we op de terugweg van de begrafenis
heerlijk over hem zullen roddelen
omdat het zo hoort
en omdat wij ook maar mensen zijn

Wij zullen zeggen: Hij was de kwaadste niet
ook hem zat veel op deze wereld dwars
zelfs zijn eigen geweten
hij werkte ’s nachts de dag joeg hem angst aan
en heeft u gezien
hoe de slangen uit zijn gezicht vluchtten?

Wij zullen vanzelfsprekend zacht praten
heel zacht
omdat op zo’n begrafenis
hoor eens
je weet ’t maar nooit
hij had zelfs een lieve moeder
en begaafde kinderen
wij zullen onze woorden wegen
maar we zullen ’t niet kunnen laten lekker over hem te roddelen
tussen het crematorium en de tram

Hij had het ook niet makkelijk de stakker
wist alles van ons af
dacht altijd dat hij het deed voor de mensheid
en is het u ook opgevallen mijn vriend
dat hij daar in die kist deed denken
aan een kapot röntgenapparaat?
Dit zullen we nog maar fluisteren
en aldoor om ons heen kijken

We gaan ten slotte allemaal nietwaar
de een eerder dan de ander
zijn dood was zeker geen pretje met al die ogen
wat een werk om zoveel ogen te sluiten
en allemaal anders ...

Op dat moment zet de slinger van onze eigen angst
zich in beweging en wij versnellen de pas
kijk ze hebben ons ingehaald de trieste nabestaanden
in scharlaken gekleed
wij nemen onze hoed af en mompelen
woorden van medeleven
over de doden niets dan goeds hoe anders
hij heeft het al achter de rug
zo’n mooie begrafenis en zoveel witte rozen

En hoe ze Beethoven speelden!


Vuilnisvegers

Wat amper op je pink past
wat je uit troost
kan meenemen
als een zandkorrel van de zeebodem
Verder niets     Misschien zelfs dat niet

En allemaal hopen ze de dood af te leiden
hem handenvol werk te verschaffen
laat de dood maar schuiven
desnoods zonder benen
als-ie maar niet bij je aanklopt

Zij willen vergeefs en zo veel
ze willen het geheugen vergruizen als grind
en het geslacht van de waarheid dichtlassen

Van elk van hun oren hangt
aan grof garen een spons
ze willen uitwissen

(Al zouden rozen hardop bloeien
en water zich baden aan de oever

al zouden rozen hardop)
Hoe waakzaam is een bijeenkomst van beulen
die allemaal hopen


Leraar tweede dood

Op een lange bank langs vier gewitte muren
zaten kinderen die nog maar pas
gestorven waren
Nu zaten ze te wachten
op hun tweede dood

Ze zaten keurig met hun handjes in de schoot
vrijwel roerloos en zo stil
dat je door open ramen de kettingen kon horen
van draaimolens op de herfstkermis

Met hun nekje geleund tegen de muur
wachtten ze op de leraar
ze wachtten geduldig
zoals bij leven nooit meer

Toen klonken er stappen in de gang
de leraar kwam binnen zonder gezicht
alsof er geen drempel was
en de kinderen groetten zwijgend

En omdat ze al na hun dood waren
trilde er niet een uit angst
Ze wisten allemaal
dat eenmaal te weinig is

Toen hij ze daarna alfabetisch opriep
stonden ze op hun beurt op
en met een kleine buiging
hun hoofdjes amper met dons bedekt
verlieten ze met petieterige stappen de klas

Piepklein waren ze     Louter eersteklassertjes


Portretten van lang uitgestorven vogels

In zijn hand neemt de dichter het woord als een ei
en de vogels
allang door mensen uitgeroeid
breken de schaal en vliegen uit

Op dat moment trillen bij oeroude bronnen
de nooit geziene
nieuw vermoede nesten

De dichter is er ook een van en een en al vleugels
maar tegelijk
heeft het verwoestend zwoegen van het vlees
tot aan zijn dood van hem een mens gemaakt

En in de curven van de allang vergane vlucht
leest hij een driehoek

Alsof je een maagd aanraakt met een kruk


Eilanden

Tot ons verlangen tot onze eigen verwondingen
keren we de nacht binnenstebuiten
kleden we onder de sterren de duisternis uit

En al zou het vasteland
van onze hoop zinken
en absoluut alles zou verdwijnen

laat ons niet wanhopen

Uit de zee van tijd zullen na ons
voor nieuwe schipbreukelingen
nieuwe eilanden verrijzen

Vertaling Jana Beranová


TSL 71