Willem G. Weststeijn



De ziektes van Gogol






‘Volslagen lichamelijke uitputting ten gevolge van een privé-hongerstaking (waarmee zijn ziekelijke melancholie had getracht zich tegen de Duivel te verzetten) culmineerde in acute anemie (die waarschijnlijk gepaard ging met gastro-enteritis wegens uithongering – en de behandeling waaraan hij werd onderworpen, krachtig purgeren en aderlaten, verhaastte de dood van een organisme dat toch al ernstig was aangetast door de gevolgen van malaria en ondervoeding.’ Deze derde zin van Nabokovs fameuze boek Nikolaj Gogol (1944, Nederlandse vertaling 1973) laat er geen twijfel over bestaan dat Gogol toen hij stierf bepaald niet in een blakende gezondheid verkeerde. Hoewel hij pas drieënveertig was, was zijn lichaam niet meer in staat de vele kwalen waaraan hij leed het hoofd te bieden. Goede dokters hadden zijn leven wellicht kunnen verlengen, maar de waanzinnige behandeling van (nogmaals Nabokov) ‘tweederangs Duitse en Franse artsen’, had een averechtse uitwerking. Ook een gezond mens zou die ternauwernood hebben kunnen verdragen.

Gogol sukkelde al jaren met een slechte gezondheid en heeft verschillende keren in zijn leven gedacht dat zijn einde gekomen was. De eerste keer was twaalf jaar voor zijn uiteindelijke dood. Na de scherpe aanvallen van de conservatieve critici op zijn toneelstuk De revisor (1836) besloot Gogol Rusland te verlaten. Aldus begon voor hem een periode van zelfgekozen verbanning van twaalf jaar, die hij slechts twee keer heeft onderbroken voor een tijdelijke (acht maanden) terugkeer naar zijn land, in 1839-40 en in 1841-42. Het grootste deel van deze tijd in het buitenland verbleef hij in Italië, het land waaraan hij zijn hart had verpand.

In de winter van 1839-40 had Gogol een aantal zaken moeten regelen voor zijn moeder en zijn beide zusters, Jelizaveta en Annet. De beide laatsten hadden het Patriottisch Instituut in Sint-Petersburg doorlopen en moesten nu ergens worden ondergebracht. Toen Gogol met behulp van hem welgezinde vrienden die hem financieel ondersteunden zijn familiezaken naar tevredenheid had afgehandeld ging hij in mei 1840 weer richting buitenland. De hele zomer bleef hij in Wenen, waar hij een enorme berg werk verzette. Het was een van de vruchtbaarste perioden van zijn hele carrière. Behalve zijn beste verhaal De mantel schreef hij een hoofdstuk van Dode zielen en een nieuwe, sterk verbeterde versie van Taras Boelba. De inspanningen bleven echter niet ongestraft. Aan het einde van de zomer stortte hij volledig in, lichamelijk zowel als geestelijk. Niet lang geleden was een van Gogols vrienden in Italië overleden en aangezien Gogol dezelfde ziekteverschijnselen bij zichzelf ontdekte: benauwdheid, kortademigheid, maagpijn en slapeloosheid was hij doodsbang dat hij nu ook zou moeten sterven. Dat zou betekenen dat hij zijn werk niet zou kunnen afmaken. In arren moede liet Gogol zijn testament opstellen en aangezien hij voor geen goud tussen de Duitsers wilde doodgaan gaf hij opdracht voor hem een plaats te reserveren in een postkoets. De reis redde hem. Onderweg naar Venetië knapte hij zienderogen op. ‘Ik kan nog steeds niet begrijpen hoe ik in leven ben gebleven’, schreef hij in oktober van datzelfde jaar aan een van zijn vrienden, ‘mijn gezondheid was in een twijfelachtige conditie zoals ik nog nooit eerder heb meegemaakt’.

De ‘Weense crisis’ was heel wat meer dan een tijdelijke ziekte en een tijdelijke psychische ineenstorting en bleek een keerpunt in Gogols geestelijk leven. De dreiging van de dood, die toen was afgewend, deed bij Gogol de overtuiging postvatten dat God hem bewust had gered en dat er achter zijn redding een bepaalde hogere bedoeling stak. Van nu af aan achtte Gogol het als zijn taak Gods waarheid op aarde te verkondigen en de mensen te leren hoe ze volgens Gods wil en Gods wet moesten leven.

Gogol als leraar van de mensheid en profeet van God. Na een verhaal als De neus of een toneelstuk als De revisor is dat haast niet voorstelbaar, maar Gogol is de meest raadselachtige van alle schrijvers en bij hem zijn, net als in zijn werk, de vreemdste dingen mogelijk. Overigens had hij al eerder blijk gegeven van het volstrekt overtrokken beeld dat hij van zichzelf had. Toen hij nog op school zat probeerde hij via een oom een baantje te krijgen bij de rechterlijke macht aangezien, zoals hij schreef, ‘daar meer gedaan moest worden dan op welk ander gebied dan ook en ik daar een echte weldoener kan zijn, van het grootste nut voor de mensheid’. Ook de falikante mislukking van zijn professoraat in de geschiedenis aan de Universiteit van Sint-Petersburg in het begin van de jaren dertig is typerend. Van zijn ambitieuze plannen als leider en leraar van de mensheid wist hij in het geheel niets te realiseren.

Gogols geestelijke omwenteling en de nieuwe taak die hij zich in het leven stelde na Wenen blijken vooral uit de vele brieven die hij in de jaren veertig aan vrienden in Rusland stuurde. In deze brieven spreekt hij in gloedvolle bewoordingen over zijn missie en richt hij zich belerend, in bijbelse taal tot zijn correspondenten. Ook zijn eigen levenswijze veranderde. Hij stortte zich op de bijbel en de levens van de heiligen, probeerde zijn morele tekortkomingen te verbeteren en vatte zelfs het plan op een pelgrimstocht naar Jerusalem te maken. Veel effect op zijn gezondheid, geestelijk zowel als lichamelijk, had Gogols ‘opstanding’ echter niet. Het schrijven ging heel moeilijk en het tweede deel van Dode zielen waaraan hij was begonnen kwam nauwelijks van de grond. In brieven van april 1845 heeft hij het over zijn ‘geruïneerde gezondheid’ en ‘Ik ben niet sterk genoeg om te schrijven… De geringste opwinding maakt me weer ziek’. Een paar maanden later was er een nieuwe crisis. Hij ging biechten omdat hij de dood voelde naderen en verbrandde alle manuscripten van het tweede deel van de Dode zielen.

Maar de tijd van Gogol, dan pas zesendertig jaar, was nog niet gekomen. Toen zijn gezondheid weer wat beter werd startte hij een nieuw project dat perfect aansloot bij zijn nieuwe opvattingen. In 1847 verscheen zijn Geselecteerde passages uit correspondentie met vrienden, gedeeltelijk verzonnen, maar gedeeltelijk ook bestaande fragmenten van brieven die hij de afgelopen jaren had rondgestuurd. De Geselecteerde passages kunnen in zijn totaliteit gelezen worden als een soort socio-religieus tractaat. Het is totaal anders dan Gogols eerdere literaire werk en staat vol van morele lessen en aanwijzingen hoe mensen moeten leven, hoe landeigenaren hun landgoederen moeten besturen, ambtenaren het beste de staat van dienst kunnen zijn enzovoorts.




Voor mijn onderwerp, de ziektes van Gogol, heb ik de derde ‘geselecteerde passage’ genomen, die de titel draagt ‘De betekenis van ziektes’. Het is een fragment uit een brief aan graaf A.P. Tolstoj, in wiens huis Gogol de laatste jaren van zijn leven heeft doorgebracht. Ik citeer het fragment in zijn geheel.

…mijn krachten nemen iedere minuut af, maar mijn geestkracht niet. Nog nooit waren mijn lichamelijke kwalen zo slopend. Vaak is het zo zwaar, zo zwaar en voel je zo'n vreselijke vermoeidheid in je hele lichaam, dat je blij bent, en God weet waarom, wanneer de dag eindelijk voorbij is en je naar bed kunt gaan. Dikwijls roep je onmachtig uit: ‘God! Wanneer bereik ik eindelijk de grens van dit alles?’ Maar daarna, wanneer je jezelf onderzoekt en diep in jezelf kijkt, dan uit de ziel zich alleen maar in tranen en dankzeggingen. O, wat hebben we die ziektes nodig! Van de vele voordelen die ik er reeds van heb gehad noem ik er slechts één: wat ik nu ook ben, ik ben nu een beter mens dan ik vroeger was; als deze kwalen er niet waren geweest dan zou ik hebben gedacht dat ik al de mens geworden was die ik behoor te zijn. Ik heb het er niet over dat de gezondheid, die een Rus onophoudelijk aanzet tot vreemde bokkensprongen en tot de wens bij anderen te koop te lopen met zijn kwaliteiten, mij al wel duizend dwaasheden zou hebben laten begaan. Daarbij komt dat nu, op de heldere momenten die de Goddelijke Genade mij ook midden in mijn lijden toestaat, er gedachten bij me opkomen die onvergelijkelijk veel beter zijn dan de gedachten die ik vroeger had en ik zie zelf dat alles wat nu uit mijn pen komt veel belangrijker zal zijn dan wat ik vroeger schreef. Als dat zware lijden van mijn ziektes er niet was geweest, waar zou ik dan nu niet zijn beland? Hoe belangrijk zou ik mezelf wel niet gevonden hebben! Maar als ik voortdurend voel dat mijn leven aan een zijden draad hangt en dat een ziekte plotseling een einde kan maken aan het werk waarop alles wat ik beteken is gebaseerd en dat het nut dat mijn ziel zo graag wil brengen slechts een krachteloze wens blijft die niet in vervulling gaat en dat ik geen enkele rente geef over de talenten die mij door God zijn gegeven en ik zal worden veroordeeld als de laatste der misdadigers… Als ik dat alles voel verootmoedig ik me voortdurend en ik kan geen woorden vinden hoe ik de Goddelijke Voorzienigheid moet bedanken voor mijn ziekte. Ook jullie moeten nederig iedere kwaal accepteren, voortaan gelovend dat die nodig is. Bidt alleen tot God dat de wonderbaarlijke betekenis en de diepe en verheven zin ervan aan jullie zal worden geopenbaard.

Als je deze passage met zijn nogal overdreven retoriek leest vraag je je af in hoeverre Gogol serieus is over het nut van ziektes. Ziektes en kwalen hebben een belangrijk stempel gedrukt op zijn leven, maar of hij daar werkelijk voordeel van heeft gehad en of hij dat echt geloofde? Een eenduidig antwoord op deze vraag valt niet te geven. Wel is het interessant om na te gaan of Gogols opvattingen over het nut van ziektes ook elders in zijn werk naar voren komen. Met andere woorden, speelt ziekte een rol in het leven en de gedachten van zijn personages en zo ja wat is die rol en is die te verbinden met wat Gogol zegt in ‘De betekenis van ziektes’?

Ziekte in de zin van tijdelijke lichamelijke ongesteldheid komt in het hele oeuvre van Gogol niet voor. Als een personage ziek wordt is dat altijd het begin van het einde, het voorstadium van de dood.

De allereerste keer dat een personage ziek wordt in Gogols werk is in het verhaal Ouderwetse landeigenaren, een van de verhalen uit zijn tweede bundel, Mirgorod (1835). Het verhaal speelt zich af op een klein, ver van de bewoonde wereld gelegen landgoed, waar de eigenaren, een bejaard echtpaar, de dag doorbrengen met eten en slapen. Niets lijkt de rust en het geluk van de beide oudjes te kunnen verstoren totdat op een dag het katje van de vrouw des huizes, Poelcheria Ivanovna, naar het bos ontsnapt, weggelokt door de wilde boskatten. Drie dagen later komt het katje terug, laat zich het ijlings klaargemaakte eten goed smaken, maar verdwijnt vervolgens opnieuw het bos in. Dit is voor de oude vrouw het teken dat ze spoedig zal sterven. Haar echtgenoot, Afanasi Ivanovitsj vraagt haar:

‘Wat scheelt u, Polcheria Ivanovna? U bent toch niet ziek?’
‘Nee, ik ben niet ziek, Afanasi Ivanovitsj! Ik wil u een heel eigenaardig voorval meedelen. Ik weet dat ik deze zomer zal sterven; mijn dood is al hier geweest om me te komen halen!

De oude vrouw is er zo van overtuigd dat haar einde nabij is dat ze een paar dagen later in bed blijft liggen en – een zeker teken dat het afgelopen is met haar – geen voedsel meer tot zich kan nemen en kort daarop de laatste adem uitblaast. Haar echtgenoot volgt haar vijf jaar later, nadat hij tijdens een wandeling door het huis zijn naam hoorde roepen terwijl er niemand aanwezig was. Op dit punt in het verhaal last de verteller een passage in die niet oninteressant is gezien Gogols geregeld terugkerende angst voor de dood.

U zult beslist wel eens een stem hebben gehoord, die u bij uw naam riep, hetgeen volgens de verklaring van eenvoudige mensen komt doordat de ziel van een dode smartelijk verlangt naar een levend mens en hem tot zich roept, waarop dan onvermijdelijk de dood moet volgen. Ik moet bekennen dat ik altijd bang ben geweest voor die mysterieuze roep. Ik herinner mij, dat mij in mijn jeugd zoiets dikwijls overkwam: soms sprak eensklaps achter mij iemand duidelijk mijn naam uit. Gewoonlijk was het dan een zeer heldere en zonnige dag; geen blaadje ritselde aan de bomen in de tuin; de stilte was als die des doods; zelfs de krekel hield op zo’n ogenblik op met sjirpen, er was geen levende ziel in de tuin. Maar ik beken, dat, als de wildste en stormachtigste nacht mij had overvallen met alle razernij der elementen, terwijl ik alleen was geweest midden in een ondoordringbaar woud, ik daar niet zo bang van zou zijn geweest als van die angstwekkende stilte midden op een wolkenloze dag. Gewoonlijk rende ik dan de tuin uit in panische angst, haast niet in staat om adem te halen, en kwam eerst tot rust wanneer ik iemand ontmoette, wiens aanblik die vreselijke eenzaamheid verjoeg.



Er komen verschillende gevallen van ziekte voor in de Peterburgse verhalen. In De Nevski Prospekt wordt de kunstenaar Piskarjov bekoord door een mooi meisje dat hij toevallig op straat tegenkomt. Hij volgt haar naar haar huis, dat echter een bordeel blijkt te zijn. Piskarjov is ontgoocheld, maar blijft het meisje in zijn dromen zien. De dromen worden voor hem langzamerhand belangrijker dan de werkelijkheid: hij is er helemaal op gericht het meisje te zien en komt pas tot leven als hij kan gaan slapen en van haar dromen. Deze situatie komt zijn gezondheid niet ten goede, vooral niet als hij last krijgt van slapeloosheid en opium moet gebruiken om in slaap te komen. In een van zijn nieuwe dromen ziet hij het meisje als zijn vrouw en als hij wakker is geworden besluit hij haar te redden uit haar zondige leven. Zijn tweede bezoek aan het bordeel is nog erger dan het eerste. De meisjes drijven de spot met hem en lachen de ‘nieuwbakken prediker’ vierkant uit, zodat hij verdwaasd, als van zijn zinnen beroofd het huis verlaat. Thuisgekomen sluit hij zich op in zijn kamer. Vier dagen later treft men hem dood aan, hij had zich de keel afgesneden.

Hartstocht, die leidt tot ziekte, zowel lichamelijk als geestelijk – er zijn nogal wat personages bij Gogol die gek worden in de loop van het verhaal of het al zijn als het verhaal begint – vinden we ook in Het portret. De talentvolle, miskende kunstschilder Tsjartkov wordt een rijk man nadat hij een schilderij had gekocht in de lijst waarvan een zak gouden munten verborgen zat. Zijn plotselinge rijkdom geeft hem toegang tot de hoge kringen en hij wordt in korte tijd een veelgevraagd modeschilder, waarbij hij de nodige concessies doet aan zijn talent. Als hij vele jaren later wordt geconfronteerd met het werk van een arme leeftijdgenoot, die wel altijd trouw was gebleven aan zichzelf, realiseert hij zich dat hij zijn talent te gronde heeft laten gaan. Razend van afgunst koopt hij alle ‘echte’ schilderijen waar hij de hand op weet te leggen en vernietigt die.



Tot groot geluk van de wereld en de kunsten kon zo’n gespannen en geforceerde toestand niet lang aanhouden: de omvang van zijn hartstocht was te overweldigend en stond in geen verhouding tot de sterkte ervan. Steeds vaker traden aanvallen van razernij en geestelijke gestoordheid bij hem op met het gevolg dat hij tenslotte aan een allerafschuwelijkste ziekte ten offer viel. Slopende koortsaanvallen, gepaard aan vliegende tering konden zo onbelemmerd hun verwoestende werk verrichten dat er na verloop van drie dagen niet meer dan een schaduw van hem over was. Daarbij voegden zich nog alle symptomen van een hopeloze psychische gestoordheid. (…) Eindelijk brak de draad van zijn leven af in een allerlaatste, reeds geluidloze golf van lijden.


Hartstocht is ook de, in dit geval indirecte, oorzaak van de dood van de ambtenaar Akaki Akakijevitsj in De mantel. Nadat Akaki Akakijevitsj beroofd is van zijn nieuwe wintermantel waarvoor hij zo lang had gespaard en zich zo veel had ontzegd en na van de bureauchef een enorme schrobbering te hebben gekregen omdat hij de euvele moed had gehad hem rechtstreeks te benaderen voor deze zaak komt hij meer dood dan levend thuis.



De volgende dag bleek het dat hij hoge koorts had. Dankzij de grootmoedige bijstand van ons Petersburgse klimaat nam zijn ziekte een boven verwachting snelle loop en toen de dokter arriveerde en zijn pols voelde, kon de man niets beters meer bedenken dan de patiënt een hete kruik voor te schrijven, al gebeurde dit alleen maar om de zieke niet zonder de weldadige hulp van de medische wetenschap te laten; dit verhinderde overigens niet in het minst dat hij hem anderhalf etmaal later voor ‘gans kapoet’ verklaarde.


Gekweld door visioenen en wartaal uitslaande geeft Akaki Akakijevitsj spoedig de geest.

In de verschillende voorbeelden van ziekte van personages kunnen we wel enkele preoccupaties van Gogol zelf ontdekken: zijn angst voor de dood, de vrees dat het afgelopen zal zijn met zijn talent en hij niet meer zal kunnen schrijven, de geestelijke instorting zoals die verschillende malen heeft plaatsgevonden in zijn leven, waarbij hij in ieder geval de laatste keer dat dit gebeurde, vlak voor zijn dood, balanceerde op de rand van krankzinnigheid. Van de verheven opvattingen over het voordeel en nut van kwalen zoals die in ‘De betekenis van ziektes’ zijn uitgedrukt is echter geen spoor te vinden. Dat geldt ook voor de irrealistische ideeën die hij had over zijn eigen grootheid en belangrijkheid. Het enorme verschil tussen het literaire werk dat hij schreef vóór de Geselecteerde passages en de Geselecteerde passages zelf is een van de raadsels van Gogols persoonlijkheid. ‘Gogol was een van de onverklaarbaarste mensen die ik heb gekend’, zei een goede vriendin van hem, Aleksandra Smirnova, kort na zijn dood. Bij die mening hebben veel onderzoekers van Gogol en zijn werk zich aangesloten en velen hebben getracht de schrijver te verklaren en het ‘raadsel van zijn bestaan’ op te lossen. Vooral Freudiaans angehauchte interpreten hebben Gogol op de psychiatrische pijnbank gelegd en hem opgezadeld met allerlei complexen en neurosen. Gogols genialiteit is daarmee natuurlijk niet verklaard en een van de tekenen van Gogols genialiteit is dat hij heel goed wist wat hij van zichzelf moest weghouden uit zijn literaire werk. Dat hij het gevoel daarvoor kwijtraakte toen zijn talent hem eenmaal had verlaten is tragisch, maar valt hem nauwelijks te verwijten.

Tussen de schrijver als mens en de schrijver als kunstenaar gaapt soms een afgrond. Gogol zelf was zich daar goed van bewust, getuige het begin van het tweede deel van Dode zielen, ironisch genoeg het boek waarin fictie en verheven ideeën zouden moeten samengaan, maar waarvan Gogol tot tweemaal toe het manuscript heeft verbrand.



Waarom moet men toch altijd alleen de armoede, de ellende en onvolkomenheid van het leven uitbeelden door zijn helden in de uithoeken en verstverwijderde delen van het vaderland op te delven? Maar wat is eraan te doen, indien dit nu eenmaal een eigenaardigheid van de auteur is die, ziek geworden van zijn eigen onvolmaaktheid, niets anders meer kan uitbeelden behalve die armoede, ellende en onvolkomenheid van ons leven en te dien einde zijn helden opdelft in de uithoeken en verstverwijderde delen van het land? En hier zijn we dus opnieuw in zo’n wildernis, in zo’n uithoek terecht gekomen.


Ziek van zijn eigen onvolmaaktheid, niets anders kunnen uitbeelden dan armoede en ellende. Het is maar goed dat Gogol zo geniaal was dat hij de voordelen van ziekten en kwalen niet toeliet tot zijn literaire werk. Geniaal was ook de beslissing het manuscript van het tweede deel van Dode zielen te verbranden.




<   

TSL 33

   >