Boris Borren en Sander Brouwer



Eurazisme, Lev Goemiljov en de toekomst van Rusland



Opvallend veel Russische websites zijn gewijd aan de vraag wat de plaats van Rusland in de wereld is na de val van het sovjetblok. Ze reflecteren de behoefte aan het verwerken van het verlies van de status van grootmacht in de jaren negentig. Op deze sites wordt regelmatig gerefereerd aan het begrip ‘eurazisme’ en valt vaak de naam van Lev Goemiljov (1912-1992), een historicus die een model heeft gepresenteerd voor de opkomst en het verval van culturen. Wie waren de eurazisten, wie was Goemiljov, wat hebben ze met elkaar te maken, in hoeverre speelt hun gedachtegoed een rol in het huidige Russische politieke denken?



Lev Goemiljov met zijn moeder Anna Achmatova

In de jaren na de burgeroorlog van 1918-1920 bevonden zich meer dan twee miljoen gevluchte of verdreven Russen in Europese steden als Berlijn, Praag, Sofia en Parijs. De vlucht voor de nieuwe sovjetrealiteit vond echter niet alleen plaats in geografische zin, maar ook in psychologische. De ontwikkelingen in het moederland noopten velen om voor zichzelf te verklaren hoe dit mogelijk was geweest in een land waarvan zij altijd gemeend hadden dat het een bijzondere morele en religieuze zuiverheid had bewaard. Zo kon het gebeuren dat een aantal leidende intellectuelen het zegevierende bolsjevisme ging beschouwen als de zoveelste incarnatie – sinds Peter de Grote het raam naar het Westen had opengezet – van de verderfelijke westerse invloed. Tegelijk moest worden geprobeerd te bewijzen dat Rusland deze ramp kon overleven, dat het groter was dan de westerse invloed waaraan het tijdelijk was bezweken. Zo ging men de gebeurtenissen in Rusland in een perspectief plaatsen van een verleden dan wel van een toekomst, geconstrueerd om het heden een andere zin te geven dan de nieuwe machthebbers zelf deden. In dit soort vluchten ontstaan historische utopieën en speculatieve geschiedfilosofische systemen.

Een groepje ontheemde Russische intellectuelen ging in de emigratie deze identiteitscrisis te lijf en formuleerde een nieuwe cultuurfilosofie, waarin het oude, oorspronkelijke van de Russische cultuur in ere werd hersteld en waarin Rusland op het punt stond een bloeiende toekomst te betreden. Tot de groep behoorden onder anderen Nikita Sergejevitsj Troebetskoj, Pjotr Nikolajevitsj Savitski, Lev Platonovitsj Karsavin en Georgi Vladimirovitsj Vernadski. Zij noemden zich ‘eurazisten’. Een halve eeuw later zou Lev Nikolajevitsj Goemiljov, zoon van de beroemde dichters Nikolaj Goemiljov en Anna Achmatova, na jaren lang in kampen te hebben gezeten voor vermeende anti-sovjetactiviteiten, het eurazistische roer gaan overnemen en op zijn eigen manier de cultuurfilosofische ideeën van de eurazisten onderbouwen. In 1921, toen de eurazisten in Sofia hun ideeën uiteenzetten in hun eerste werk, Exodus naar het Oosten, was Lev nog maar negen jaar en kon hij nog niet vermoeden dat hij als een autoriteit zou gelden toen zeventig jaar later om heel andere redenen het identiteitsvraagstuk opnieuw prominent zou worden.

het zoeken naar een nieuwe culturele identiteit



De eerste oplossing voor het identiteitsprobleem die de eurazisten aandragen, borduurt voort op een vondst van diegenen die al in de negentiende eeuw ontevreden waren over de Russische eerbied voor ‘het Westen’. De eurazisten menen, net als eerder de slavofielen, dat Rusland niet bij het Westen hoort, maar zijn eigen oorspronkelijke cultuur heeft. In hun geëmotioneerdheid en hun haatdragendheid tegenover het Westen, die misschien nog wel extra werd aangewakkerd door het optimisme in West-Europa, dat in de jaren twintig een nieuwe bloei meemaakte, werd aanvankelijk alles uit de kast gehaald. In de eerste plaats is er de revival van het panslavische ideaal, waarin de Slavische volkeren worden samengevoegd tot één grootmacht om tegenwicht te bieden tegen de ‘koloniserende’, ‘expanderende’, ‘imperialistische’ en ‘gewelddadige’ Europese cultuur. Ook wordt het oude idee van potsjvennost (verknochtheid aan de ‘bodem’) weer aangedragen, waarbij alleen die culturele en technische verworvenheden worden geaccepteerd die op eigen bodem zijn ontwikkeld. West-Europese technische producten zijn in dit denken ongewenst. Duidelijk is ook dat de eurazisten de slavofielen volgen in hun overtuiging dat de orthodoxie het ware christelijke geloof is. Ook de eurazisten onderschrijven de waarde van de orthodoxie, de sobornost, als levende, ondeelbare geloofsgemeenschap (tegenover het ‘atomistische individualistische’ protestantisme) waarvan de leden samenleven in soglasie, overeenstemming, die tegenover het ‘onevenwichtige, op macht gebaseerde’ katholicisme wordt gesteld.

Het eurazistische cultuurideaal zet zich af tegen het europacentrisme – het negentiende-eeuwse Europese idee dat de vaart der volkeren verloopt volgens een vast patroon, waarin de West-Europese culturen de meest ontwikkelde zijn, en waarin een grote waardering is voor het toekomstgerichte individu, dat zich met zijn ratio probeert te ontworstelen aan de beklemming van de irrationele natuur. Gedeeltelijk in reactie op het europacentrisme komt tegelijk met het eurazisme in West-Europa de cultuurfilosofische stroming van het cultuurrelativisme op, die het eurazisme tegemoetkomt op een drietal punten. In de eerste plaats is dit het idee van de ‘gelijkwaardigheid van alle culturen’: de Europese cultuur is niet wezenlijk beter dan een andere, bijvoorbeeld de Russische. Het ‘geografisch determinisme’, vervolgens, verkondigt dat cultuur in wisselwerking staat met geografische en biologische omstandigheden. Ten slotte geeft het ‘historisch particularisme’ elke cultuur recht op haar eigen historische lot.

Al met al moet worden gezegd, dat de eurazisten een anti-europacentrisch en zelfs anti-Europees gedachtegoed uitdragen, waarbij ze niet schromen de Europese cultuur met harde bewoordingen te veroordelen. Zo schrijft Troebetskoj:



Als de hele mensheid – niet die mensheid waarover de Romano-Germanen zo graag praten, maar de echte mensheid die in haar meerderheid bestaat uit Slaven, Chinezen, Indiërs, Arabieren, negers en andere stammen, die allen, zonder verschil in huidskleur, steunen onder de zware verdrukking door de West-Europeanen, en hun nationale krachten verspillen om de grondstoffen op te brengen die nodig zijn voor de Europese fabrieken, als die hele mensheid zich eens zou verenigen in een algehele strijd tegen de onderdrukkers – de West-Europeanen, dan zou men denken, dat het haar vroeg of laat toch zou moeten lukken het hatelijke juk van zich af te werpen en de aasgieren en heel hun cultuur van de aardbodem te vegen.


Toch verschilt het eurazisme van de eerdere Russische anti-westerse stromingen. Het verschil is de verheerlijking van de nomadenculturen die volgens de eurazisten de Russische cultuur fundamenteel en positief hebben beïnvloed. De waardering voor deze oostelijke culturen was al aanwezig aan het einde van de negentiende eeuw. De fascinatie voor thema’s als panmongolisme en Scythendom kwam toen al veelvuldig tot uitdrukking in de poëzie van de Russische symbolisten:

Panmongolisme! Een vreemde naam,
Maar mij streelt zij het oor...

Vladimir Solovjov

Jullie: miljoenen. Wij: zwermen, zwermen, zwermen.
Probeer maar eens ons te bevechten!
Ja, wij zijn: Scythen. Aziaten, ja,
Met scheve en begerige ogen!

Aleksander Blok


nomade, tataar en turan



Met de stelling dat de Tataarse overheersing tussen de dertiende en vijftiende eeuw niet moest worden gezien als ‘juk’, maar een constructief cultureel contact heeft opgeleverd, dat Rusland juist heeft geholpen op haar historische pad, onderscheiden de eurazisten zich definitief van andere anti-Europese stromingen, zoals het eerdere slavofilisme en panslavisme. Rusland, dat volgens de eurazisten juist vóór de Tataarse overheersing een achtergesteld land was geweest, werd dóór het Russisch-Tataarse culturele contact een bloeiende cultuur. Troebetskoj legt uit dat de Tataren een etnopsychologische invloed hebben gehad op de Russische cultuur, daarbij gebruikmakend van het geografisch deterministisch argument dat steppeculturen (waartoe hij ook de Russische cultuur rekent) elkaar makkelijk beïnvloeden. Bij de Russische cultuur en de Europese culturen was er geen sprake van wederzijdse beïnvloeding.

Tijdens het ‘Europese juk’, zoals Troebetskoj de op Europa gerichte periode van de achttiende en negentiende eeuw bestempelt, is de culturele beïnvloeding van West naar Oost een ongewenst proces geweest. Die westerse culturele invloed moet ongedaan worden gemaakt. Dit in tegenstelling tot de Tataarse invloed, die de Russische cultuur zijn eigenheid heeft gegeven. Troebetskoj verklaart deze etnopsychologische verwantschap tussen de Tataarse en de Russische cultuur door een overkoepelende euraziatische ‘Turaanse’ cultuur aan te nemen. Het Turaanse element is volgens Troebetskoj in alle steppevolkeren te vinden. Vandaar dat de eurazisten pleiten voor een vereniging van Turaanse steppevolkeren in één unie: Eurazië, waarin alle volkeren, geheel volgens de principes van het cultuurrelativisme, recht hebben op hun eigen cultuur en hun eigen historische weg. Het moet een grootmacht worden om tegenwicht te kunnen bieden aan Europa. Het verschil met het eerdere panslavische rijk is echter, dat de West-Slavische volkeren bij het Westen worden gerekend en daarom niet welkom zijn in de Eurazische volkerenbond. Dit alles betekent, dat de oost-west grens naar het Oosten verschuift. Het verschil is nu niet meer Slavisch versus niet-Slavisch, maar Turaans versus ‘Arisch’.

De positieve waarde die Troebetskoj aan het Turanisme toekent is opmerkelijk, want ‘Turan’ heeft in cultuurtypologieën altijd als de ‘slechte’ pool gediend. Nomadendom, Tatarendom en Turanisme hebben altijd een nogal negatieve klank gehad, niet alleen in de Russische, maar ook in andere geschiedfilosofieën. De Tataren zijn rovende nomaden, ze zijn gevaarlijk en niet-christelijk en worden daarom ook wel eens Tartaren genoemd (wat associaties oproept met het Griekse ‘Tartaros’). De Russen, volgens de door sommige slavofielen opgepoetste doctrine van ‘Moskou als Derde Rome’ de behoeders van het ware christendom, claimen dat ze Europa hebben bevrijd van de opmars van deze nomaden.

‘Turan’ is een geschiedfilosofisch concept dat teruggaat op de situatie in het Perzië van 3500 jaar geleden. Daar had je het zuidelijke ‘Irân’ met de ‘Aryacultuur’ en het noordelijke ‘Tûrân’, een gebied dat het huidige Kazachstan, Oezbekistan, Kirgizië, Afghanistan, Tadzjikistan en Turkmenistan beslaat. Waar de Aryacultuur overwegend een akkerbouwcultuur was, leefden in Tûrân voornamelijk nomaden. De Aryacultuur heeft in de geschiedenis een positief stempel gekregen en wordt gezien als de voorloper van een samenleving met ethische (christelijke) normen en waarden. De Turaanse cultuur is door de geschiedenis gestigmatiseerd als losbandig, vijandig, gewelddadig, polytheïstisch, et cetera.

Over het algemeen wordt in de negentiende eeuw de eigen cultuur tot de Aryaculturen gerekend en de ‘ander’ gebrandmerkt als Turaans. Zo beweert de Pool Franciszek Duchiński (1817-1880): ‘De Moskovieten zijn noch Slaven, noch christenen. Tot op vandaag zijn ze nomaden, en ze zullen eeuwig nomaden blijven’. De eigen cultuur noemt hij Arisch. Rusland, als gewelddadige, Turaanse cultuur, vormt in zijn ogen een groot gevaar voor heel Europa, en hij pleit daarom voor een grote alliantie tegen het nomadische Russische gevaar. Natuurlijk hebben dergelijke oordelen over andere culturen vaak emotionele gronden. Duchiński laat zich leiden door haat en angst voor de Russen, die gezien worden als de geografische en confessionele vijand van Polen.

De slavofiel Chomjakov (1804-1860) had iets vergelijkbaars als Duchiński gedaan, maar dan met iets andere slogans. Hij ziet juist de Russische cultuur, met haar historische opdracht het ware christelijke geloof te behoeden, als een erfgenaam van de Aryacultuur. De zeevarende westerse culturen, die als nomaden over de wereld zwerven om andere culturen te plunderen en te onderwerpen, ziet hij juist als opvolgers van het Turaanse cultuurtype. Het verschil tussen deze cultuurtypen verklaart hij niet alleen uit culturele overeenkomsten, maar zelfs uit genetische verwantschap.

Ook Troebetskoj probeert de Turaanse elementen in de Russische cultuur genetisch te onderbouwen, hoewel hij uiteindelijk moet toegeven, dat het bewijs daarvoor niet geleverd kan worden. Maar waarom sloeg de Turaanse beïnvloeding tijdens het ‘Tataarse juk’ dan eigenlijk wél aan en de Europese beïnvloeding tijdens het ‘Europese juk’ niet? Zonder genetische verwantschap is deze vraag moeilijk te beantwoorden. Goemiljov zou later een heel ander antwoord op deze vraag formuleren.



speculatieve geschiedfilosofieën



Het type geschiedfilosofie van de eurazisten is duidelijk speculatief. Daarin heeft het veel gemeen met het model van Oswald Spengler, de cultuurfilosoof die beroemd werd met zijn Der Untergang des Abendlandes (1918-1923). Spengler is een vertegenwoordiger van het cultuurpessimisme. De westerse civilisatie is volgens hem aan het eind gekomen. Alles wat er van over is gebleven zijn ruïnes. Spenglers organische morfologie van civilisaties die in een tijdsbestek van 1000 jaar ontkiemen, bloeien en verdorren is ook een speculatief geschiedfilosofisch systeem. Zo’n systeem veronderstelt a) een bepaald ritme of patroon in de geschiedenis; b) een motor onder het historische proces; en c) tekent een duidelijk toekomstbeeld. Een bepaald type historisch proces wordt daarbij geselecteerd als essentieel voor het verloop van de geschiedenis. Voor minder pessimistisch gestemden leent dit denken zich bijzonder goed voor de fabricage van oplossingen voor identiteitscrises. Immers, systemen, die een enkel criterium verheffen tot beslissend, scheppen duidelijkheid en orde. En als je het een beetje handig aanpakt, geven ze ook waarde aan wat waardeloos lijkt te zijn geworden.

De eurazisten komen met verschillende systemen. Zo stelt Savitski dat machtige civilisaties zich in de geschiedenis verplaatsen naar steeds koudere gronden. De snelheid van dit proces is vijf graden Celsius per duizend jaar. Hij wijst erop dat tijdens de bloei van de klassieke Griekse cultuur de gemiddelde temperatuur in Griekenland twintig graden Celsius was. Hierna kwamen achtereenvolgens het West-Romeinse rijk (gemiddelde temperatuur vijftien graden Celsius), de machtige Zuid-Europese staten (tien graden Celsius) en ten slotte in het afgelopen millennium de Noord-Europese staten met een gemiddelde temperatuur van vijf graden Celsius. Savitski concludeert dat in het aankomende millennium de meest invloedrijke civilisatie zich zal bevinden in Eurazië, waar een gemiddelde temperatuur heerst van nul graden Celsius. Dit systeem heeft een duizendjarig ritme met als motor onder het proces de verplaatsing naar koudere gronden. Het toekomstbeeld is een machtig Eurazië de aankomende duizend jaar.

Troebetskoj ziet in de Russische geschiedenis een terugkerend patroon van tweehonderd jaar: het Tataarse juk, het Moskovische Rusland en de op Europa gerichte tsarenperiode. Elke periode wordt beëindigd met een revolutie. Zo beschouwt Troebetskoj de Oktoberrevolutie als een historisch onvermijdelijke gebeurtenis. Hiermee keurt hij overigens niet de bolsjevistische beweging goed. De bolsjewieken vormen een atheïstische beweging, die de eurazisten even hard afkeuren als het europacentrisme. Het europacentrisme zelf is trouwens ook een speculatief systeem. De motor onder dit systeem is de onvermijdelijke evolutie van primitief naar perfect. Onvermijdelijke historische gebeurtenissen op dit pad zijn de individualisering van de mens, de rationalisering en de ontworteling uit de beklemmende natuur met behulp van natuurwetenschappen en industrialisatie. Volgens deze maatstaf is het makkelijk te zien in welke historische fase andere culturen zich bevinden. West-Europa is het meest vergevorderd in dit perspectief. Dit is niet toevallig. Speculatieve systemen worden over het algemeen niet ontwikkeld om iemand anders dan jezelf op de eerste plaats te zetten.



de etnogenese en het gelijk van de eurazisten



Misschien was het wel historisch onvermijdelijk, dat de jaren dertig voor de eurazisten in het buitenland even duister waren als voor de Russen in de Sovjetunie zelf. Nog voor de Tweede Wereldoorlog was de eurazistische beweging uitgedoofd. Althans, zo leek het. Eind jaren veertig vond een ontmoeting plaats tussen Vernadski, Savitski en Lev Goemiljov op een van die plaatsen waar kritisch denkenden elkaar in de geschiedenis van de Sovjetunie vaker zijn tegengekomen: het kamp. Wellicht heeft dit Goemiljovs interesse gewekt voor de band tussen de Russische cultuur en de steppeculturen, hoewel het tot 1974 duurde voordat die ideeën geformuleerd werden in zijn etnogenesetheorie.

Volgens de etnogenesetheorie ontstaan etnossen (volkeren, culturen) op bepaalde tijden in de geschiedenis. Ze doorlopen een cyclus van 1200 tot 1500 jaar, waarna ze weer verdwijnen. Net als Spenglers organische morfologie is de etnogenese een speculatieve geschiedfilosofie. Goemiljov formuleert zijn ideeën echter op een veel drogere, pseudo-natuurwetenschappelijke manier. Zo stelt hij de etnos voor als een bal die een stoot krijgt en tijdens het rollen zijn energie thermodynamisch verliest net zo lang tot hij niet meer beweegt.

Goemiljov legt een verband tussen de geografische, biologische en energetische omstandigheden en het ontstaan en de ontwikkeling van een etnos. Hij volgt hiermee het geografisch-deterministische idee van de ‘veeleenheid’ van Lev Karsavin. Deze stelde dat een mens of volk in een organische wisselwerking staat met zijn fysieke omgeving. Mens en omgeving vormen een transcendente eenheid. Hiermee is Karsavin in de jaren twintig feitelijk een voorloper van het holisme, dat in de jaren vijftig en zestig zijn hoogtepunt heeft.

Goemiljov kunnen we ook een holist noemen. Het volk en zijn omgeving (biologisch, geografisch, energetisch, klimatologisch) vormen in hun wederzijdse beïnvloeding een eenheid (de etnos) die meer is dan de som der delen. Hierbij komt dat Goemiljov, net als de holisten, de menselijke cultuur door een natuurwetenschappelijke bril tracht te bekijken. Interessant is dat waar Spengler, die wijselijk zijn vingers niet wilde branden, het begin van zijn cyclus aanduidde als ‘kosmisch mysterie’, Goemiljov de ‘stoot’, die zijn etnos aan het rollen brengt, uit de kosmos laat komen.

Eens in de zoveel tijd komt als gevolg van kosmisch geweld een stoot straling op aarde die in sommige mensen een minuscule genetische mutatie teweegbrengt. Het is deze genetische micromutatie (Goemiljov praat bijna krampachtig over micromutatie om zijn theorie maar niet te laten degenereren tot rassentheorie) die bepaalde individuen in staat stelt extra energie aan hun omgeving te onttrekken; ze worden daarom actiever en creatiever (Goemiljov noemt deze mensen ‘gepassioneerden’). Deze vruchtbare ‘energierijke’ mutatie verspreidt zich via de voortplanting, en na ongeveer 400 jaar zit de etnos op zijn energetische top. Meer en meer mensen zijn creatief en actief en vol van energie. Dit uit zich in oorlogen, expansiedrift en ander strijdgeweld. Maar na ongeveer acht eeuwen is de energie van de etnos dusdanig afgenomen, dat de bevolking elkaar onderling niet meer de hersens in slaat, maar zich gaat wijden aan kunst, literatuur, architectuur en andere verheven zaken. Dit is de bloeiperiode van de cultuur, die drie tot vijf eeuwen duurt, net zolang tot de etnos tot stilstand is gekomen en er zelfs geen energie meer is om de gecreëerde structuren te onderhouden. Alles wat er dan nog overblijft zijn ruïnes.



Lijnen van gelijktijdige etnogenese

Wat erg bijzonder is in Goemiljovs theorie, is dat de kosmische straling in rechte lijnen op aarde een genetische (micro)mutatie veroorzaakt (zie illustratie). Dit betekent, dat alle etnossen op die lijnen gelijktijdig dezelfde energetische cyclus doormaken. Daarom komt het contact tussen die etnossen erg makkelijk tot stand. Interessant zijn de lijnen VII, VIII en IX. Op lijn VII liggen de westerse etnossen. Alle zijn ontstaan in de achtste eeuw en maken gelijktijdig dezelfde cyclus door – daarom worden de Europese culturen ook als één geheel gezien. Lijn VIII vertegenwoordigt onder andere de Tataars-Mongoolse etnos, die ontstaan is in de elfde eeuw. Ten slotte ligt op lijn IX de Russische etnos, die ontstaan is in de dertiende eeuw, twee eeuwen na de Tataars-Mongoolse etnos. Met deze kennis kunnen we nu de vraag beantwoorden die Troebetskoj onbeantwoord achterliet: waarom zou de ‘Turaanse invloed’ van de Tataren op de Russen, tussen de dertiende en vijftiende eeuw, wel succesvol zijn en de Europese invloed in de achttiende en negentiende eeuw niet?

De Tataarse overheersing vond plaats in de dertiende eeuw. De Tataarse etnos bestond toen volgens Goemiljov al tweehonderd jaar en bevond zich in een hogere energetische fase dan de Russische etnos. De energie van de Tataren werd op deze manier overgedragen op de (nog) energiearme Russische etnos. Tataren konden dus bijdragen in de vorm van nieuwe structuren (van belastinginning tot het systeem van herbergen waar paarden ververst konden worden). Kortom: de Tataren hielpen de Russen een handje. Maar in de achttiende en negentiende eeuw bestaat de Russische etnos al vijfhonderd jaar en heeft hij zijn structuren al ontwikkeld. De laagenergetische Europese etnossen treffen dan in de hoogenergetische Russische etnos niet die vruchtbare bodem, die de Tataren in de dertiende eeuw aantroffen.

Maar dit is nog niet alles. Aangenomen dat de West-Europese etnossen in de achtste eeuw zijn ontstaan, dan moeten ze in de twintigste eeuw aan het eind van hun Latijn zijn. De Russische etnos echter bestaat nog maar acht eeuwen en staat dus aan het begin van een mooie tijd, een bloeiperiode die West-Europa van de Renaissance tot de Verlichting al heeft gehad.

Natuurlijk zijn we opgetogen over het feit dat aan het historische lijden van de Russen op deze manier dan eindelijk een eind komt. Maar het is op z’n minst verdacht dat een theorie al die antwoorden bevat die men zo graag wilde horen. Niet alleen wordt het vruchtbare contact met de Tataren bewezen, ook wordt er een fantastisch toekomstbeeld voor Rusland geschapen dat zeer binnenkort werkelijkheid wordt. Als klap op de vuurpijl wordt er voor eens en voor altijd bewezen dat Rusland geen deel uitmaakt van het Westen, dat overigens druk bezig is zijn laatste adem uit te blazen. Ook Savitski laat met zijn machtige civilisaties-van-de-steeds-koudere-gronden de westerse civilisatie in de twintigste eeuw eindigen ten bate van de Eurazische. Het lijkt er sterk op dat Goemiljov en de eurazisten in hun haatdragendheid tegenover het Westen de resultaten op voorhand al hadden bedacht en daar de ondersteunende bewijzen bij hebben gezocht.

Het is zeer plausibel dat de eurazisten hun (speculatieve) cultuurfilosofie hebben opgesteld onder invloed van een minderwaardigheidsgevoel dat leeft in de Russische cultuur ten opzichte van een al dan niet europacentrisch Europa. Een argument voor de stelling dat de onderliggende motivatie om Europa in het verderf te filosoferen eigenlijk minderwaardigheidsgevoelens zijn, is de herwaardering van de negatieve thema’s ‘nomade’, ‘Tataar’ en ‘Turan’. Dat worden geuzennamen, geheel volgens het mechanisme van het minderwaardigheidscomplex, voor het eerst beschreven door de Duitse psychoanalyticus Alfred Adler (1870-1937): als een individu blijft hangen in constante vergelijking met anderen kan hij proberen zijn gevoel van minderwaardigheid te compenseren door als zwak gevoelde punten te presenteren als sterke.

Naast deze compensatietactiek maken de eurazisten zich toch ook wel schuldig aan overcompensatie. Savitski meent dat ‘onder het aspect van innerlijk ethisch gevoel en vrijheid van filosofische overtuiging veel van wat nieuw is in West-Europa niet alleen niet hoger staat, maar juist lager dan overeenkomstige verworvenheden van bepaalde “oude” of “wilde” en “achterlijke” volkeren’ (waaronder, vanuit een europacentrisch perspectief, ook Rusland valt). ‘Geestesdiepte’ (doechovnost) vindt Savitski iets waar West-Europa, met al zijn wetenschap, technologie en economisch succes, in tegenstelling tot Rusland, geen kaas van heeft gegeten.



een nieuw rusland, een nieuwe identiteitsvraag





Lev Goemiljov

Het Rusland van de jaren negentig heeft veel zekerheden moeten inleveren ten opzichte van het voorgaande decennium: de grootheid van het imperium werd beknot, sociale zekerheden verdwenen grotendeels, er ontstond werkloosheid en er stierven meer mensen dan voorheen. In 1992 stierf ook Lev Goemiljov. De vraag terzijde of de jaren negentig zijn wat hij zich heeft voorgesteld bij de bloei van de etnos, blijkt zijn theorie aan te slaan. Goemiljov is in Rusland een bekendheid en zijn boeken worden door velen gelezen.

In hoeverre vormt de eurazistische erfenis een machtsfactor van betekenis in de jaren negentig tot nu? De bezorgdheid in het Westen voor een eurazistische geopolitiek raakte op een hoogtepunt toen Jevgeni Primakov in 1999 tot premier werd benoemd. Hij stond bekend om zijn afkeer van het Westen en zijn jarenlange vriendschap met de leiders van zowel Iran als Irak. Ook de neo-eurazist Aleksandr Doegin, die duidelijke banden had met het politieke en militaire establishment, liet van zich spreken. Maar Primakov verdween, Poetin verscheen. De laatste blinkt uit in het zich op de vlakte houden en bindt ‘zijn’ partij, Edinaja Rossija (Verenigd Rusland) aan zo weinig mogelijk programmapunten. Dat dwong de eurazisten zich duidelijker te profileren: in 2001 werd de Evrazijskaja Partija – Sojuz patriotov Rossii (Eurazische partij – Unie van Russische patriotten) geregistreerd. De partij vormde met een aantal andere partijen een politiek samenwerkingsverband dat de verkiezingen van december 2003 in ging onder de naam Velikaja Rossija – Evrazijskij Sojuz (Groot Rusland – Eurazische Unie). De coalitie haalde met 0,3 procent van de stemmen de kiesdrempel echter niet. Belangrijker was de politieke partij van Aleksander Doegin, Evrazija, opgericht in 2002. Ook Evrazija baseert zich direct op het gedachtegoed van de eerste generatie eurazisten. Samen met zevenentwintig andere partijen had het zich in september 2003 aangesloten bij het politieke blok Rodina (Moederland), dat met negen procent als een van de in totaal vier partijen op 7 december de kiesdrempel heeft gehaald. Al eerder echter, in oktober 2003, had het het blok Rodina verlaten en de zijde van de KPRF gekozen. Doegin zei hierover: ‘Zjoeganov was altijd al eurazistisch, maar ouderwets en niet daadkrachtig. Maar nu is er in de KPRF iets fris aan het opkomen, nieuwe richtingen.’ Tegelijk verklaarde hij niet langer te geloven in Poetins eurazistische sympathieën.

Die waren er in het begin van Poetins ambtsperiode wel degelijk, al kom je er nooit achter of ze werkelijk waren of slechts vertoon, bedoeld om een bepaald segment kiezers te plezieren. Maar feit is dat president Poetin Goemiljov een ‘grote euraziër van onze tijd’ heeft genoemd en in 2000 in een redevoering op de Goemiljovuniversiteit in Kazachstan in typisch Poetin-proza liet zien dat de eurazistische ideeën een oriëntatiepunt vormen voor toekomstige internationale politiek op het Eurazische vlak.

Zijn (Goemiljovs) wetenschappelijke werken vormen een opvallende bijdrage tot de bevestiging van de ideeën over de eeuwenlange gemeenschap, verbondenheid tussen de volkeren, die de enorme gebieden van Eurazië bewonen: van de Baltische Staten en de Karpaten tot de Stille Oceaan. Kazachstan wordt in belangrijke mate geleid door mensen, die op dezelfde manier denken als wij, Russen. Dit betekent, dat wij alle kansen hebben productief na te denken op zo’n manier, dat de toekomst van onze volkeren en staten harmonisch zal zijn. De versteviging van de veiligheid in Centraal Azië, aan de zuidelijke grenzen van het Gemenebest, is een integraal onderdeel van onze pogingen om strategische stabiliteit tot stand te brengen op wereldschaal. De instructieve lading, die de eurazistische ideeën dragen, is vooral vandaag belangrijk, nu wij waarlijk gelijkgerechtigde betrekkingen opbouwen tussen de landen van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten.


Zou het eurazisme dan werkelijk doorbreken? Het antwoord daarop is waarschijnlijk nee. De kern van het eurazisme is de gelijkwaardige vereniging van Eurazische volkeren en de overtuiging dat Rusland een nomadencultuur is. De twee eurazistische politieke partijen die er zijn, volgen dit principe niet strikt tot helemaal niet, en hebben bij de laatste verkiezingen vrijwel geen stemmen gehaald. Maar wel is er een brede maatschappelijke waardering voor het eurazisme, waarvan op internet een beeld valt te krijgen. Het eurazisme blijkt daar absoluut een geliefd thema te zijn (typ ‘Evrazijstvo’ in google.com en er zijn 11.500 treffers tegen 2400 voor bijvoorbeeld ‘slavqnofil;stvo’). Maar er is feitelijk maar één website die gewijd is aan het eurazisme en Goemiljov (www.kulichki.com/ ~gumilev). De meeste websites gaan niet over de cultuurfilosofische inhoud van het eurazisme maar over ideeën die eraan raken zoals nationalisme, chauvinisme, geopolitiek, neobolsjewisme, orthodoxie en antisemitisme. Het eurazisme blijkt een nieuw hip jasje te zijn voor van alles.

Wat echter wel voelbaar is op vele websites is de uitgesproken antiwesterse houding (zie bijvoorbeeld www.patriotica.ru). Het Westen vervult wederom (of nog steeds) de rol van een imperialistische (economisch) expanderende etnocentrische mogendheid. De Verenigde Staten lijken recentelijk veel van die negatieve lading naar zich toe te hebben getrokken, zodat de Europese cultuur in een wat rustiger vaarwater terecht is gekomen. De Europese unie wordt positiever gewaardeerd dan de Verenigde Staten.

Nomade en Tataar lijken weer te zijn teruggetrokken naar het onherbergzame Turan om daar in de vergetelheid te raken. Wat ze achter hebben gelaten is het inzicht dat speculatieve filosofieën, die gebaseerd zijn op minderwaardigheidsgevoelens, een makkelijk medicijn zijn voor de behandeling van identiteitscrises. Die kunnen blijven bestaan zolang de onderlinge beeldvorming in Rusland en het Westen scherp contrastief blijft, en het eenzijdige beeld van elkaars culturen in stand wordt gehouden. Of dit een muur is die op z’n Berlijns op een gegeven moment óók wordt afgebroken, blijft de vraag.






<   

TSL 38

   >