André Schreuders



Vloeiend denken: recept van een ziener



‘Hoewel ik in mijn eentje ben, denk ik toch vloeiend’. Met deze stelling besluit Daniil Charms zijn korte raadselachtige traktaat ‘Elf stellingen van Daniil Ivanovitsj Charms’.1 De tekst lijkt in al zijn tegenstrijdigheid en fragmentatie een zoveelste poging van Charms om ons bij de neus te nemen en ons denken te ontregelen met absurditeiten. Charms’ andere aantekeningen laten zien dat vloeiend denken leidt tot het zien van de zuivere werkelijkheid. Dat klinkt erg aantrekkelijk: de wereld kunnen zien zoals hij is. Dus is het de moeite waard eens wat dieper te zoeken in de broekzakken van deze profeet, of hij daar ergens een recept heeft achtergelaten. De snippers die we vonden, lijken direct afkomstig uit de keuken van zijn tijdgenoot Henri Bergson.

GEDICHTEN DIE ALS NAAKTSLAKKEN OVER DE LIPPEN GAAN



Wie Charms leest moet lachen. Glimlachen, grimlachen, of net iets te hard lachen. Maar na een paar verhalen ontstaat een onbestemd gevoel, lichte irritatie en soms zelfs misselijkheid. Zijn goede vriend Jakov Droeskin schrijft dit bijvoorbeeld. De verhalen van Charms brengen hem tot fysieke walging. Droeskin zoekt naar de oorzaak en concludeert dat Charms’ ervaring van de werkelijkheid een andere was dan bij de meeste mensen. Charms kon een naaktslak op zijn mond zetten. Het slijmerige gekruip op de intieme vlakte van zijn lippen was voor Charms gewoon een werkelijkheid die hij waarnam zonder afkeer. In zijn verhalen gaat hij net zo tot de grens. Een kale, oordeelloze beschrijving van of verwijzing naar bruutheden, wreedheden, maar ook schoonheden. Of juist een omkering van de gebruikelijke waardering die precies door zijn omkering licht werpt op de werkelijkheid. Bijvoorbeeld in zijn dagboek: ‘Wat zijn bloemen? Bij vrouwen tussen de benen ruikt het beduidend lekkerder. Het is allebei natuur en daarom durft niemand in opstand te komen tegen mijn woorden.’2 Daniil Charms stelt ons denken, ons oordeel, onze logica en ons fatsoen voortdurend op de proef en rammelt eraan om ‘de deuren van onze waarneming’ open te zetten. En dat voel je lijfelijk.

Te midden van Charms’ bonte verzameling ontregelende (anti)verhalen en zijn muzikale poëzie vinden we een handjevol teksten dat meer programmatisch en beschouwend van aard is. Minder smeuïg om te lezen en soms zelfs duister en ontoegankelijk. De tekst over vloeiend denken uit de opening is één ervan. In deze programmatische teksten geeft Charms openlijk blijk van zijn effectgerichtheid. Het gaat hem niet om de inhoud van zijn personages of de plot van zijn verhalen, maar hij wil iets teweeg brengen bij zijn publiek. De meest bekende van deze teksten is het Oberioe-manifest uit 1928. Hierin stellen de Oberioeten dat ze niet alleen scheppers zijn van een nieuwe taal, maar ook grondleggers van een nieuwe perceptie van het leven. Ze zetten zich af tegen hun avant-gardistische voorgangers, zoals Chlebnikov, die zich puur richtten op de vernietiging van de oude taal. De kunstmatige taal die ze maakten had in de ogen van Charms en de zijnen geen relatie meer met de echte wereld. De Oberioeten willen met hun creaties terug naar de realiteit. Ze willen de betekenissen van woorden en objecten verdiepen en verbreden. Ze willen het voorwerp leren kennen door het te ontdoen van literaire en alledaagse betekenissen. Met andere woorden: door het voorwerp te bevrijden uit de context van vastgeroeste betekenissen, wordt zijn werkelijke aard kenbaar.

WEG MET DE LOGICA


Het vloeiend denken is hier nauw mee verbonden. Vloeiend denken is – zoals alles bij Charms – hoogst ingewikkeld en tegelijk kinderlijk eenvoudig. Als je naar de samenstellende delen kijkt, dan zit daar de paradox al ingebakken. Vloeien is bewegen, net als de werkelijkheid nooit stilstaand, alles aan elkaar vast. Dat is moeilijk te verenigen met denken, dat in de regel te maken heeft met vastpakken, onder controle brengen, uiteenrafelen. Charms plaatst het vloeiend denken dan ook tegenover het logisch denken. ‘Stelling X: een mens denkt logisch; veel mensen tezamen denken vloeiend.’ Als we in ons dagelijks leven de wereld bekijken, zien we niet de wereld maar onze ordening van de wereld. Wat we zien, is een voorstelling die door onze logica geordend is. Ons logisch denken onderscheidt de objecten van elkaar zodat we ze waarnemen. Het laat echter niet de voorwerpen zelf zien, maar alleen die eigenschappen waarin het voorwerp zich onderscheidt van de overige werkelijkheid. Als we naar de kast in onze kamer kijken, zien we dus niet de kast zelf, maar we zien iets waar onze boeken in staan, dat zich door zijn roodheid onderscheidt van het blauwe tapijt en de lichtgele muren.

Maar de werkelijkheid – ook die in onze opgeruimde kamer – is ongeordend en alles is met alles verbonden. Volgens de filosoof Kant (en velen met hem) blijft het ‘ding op zich’, de werkelijkheid, voor ons kennen verborgen. Charms kan deze werkelijkheid wel zien, omdat hij niet logisch maar vloeiend denkt. Het vloeiend denken is een manier om ons denken in overeenstemming te brengen met de chaotische, ongeordende werkelijkheid in al zijn onzinnigheid. We moeten pogen onze kast te zien als eenheid van eindeloos veel eigenschappen en in verbondenheid met de al-eenheid van de wereld. Maar dat kan alleen als we beseffen dat die eenheid geen eenheid is.

Charms stelt dat de meeste mensen logisch denken. De logica staat hun in de weg om tot een zuivere waarneming te komen. Hijzelf denkt vloeiend. Het is dan ook niet verbazingwekkend als hij voor zichzelf en voor de kunst de taak ziet om die werkelijkheid zichtbaar te maken. Om mensen tot zien te brengen. Deze verbondenheid tussen kunst en zien beschrijft hij in ongeveer dezelfde periode aan zijn vriendin Klavdia Poegatsjova.

Hij zegt: ‘Wanneer ik gedichten schrijf, dan is voor mij niet de idee het allerbelangrijkste, niet de inhoud en niet de vorm, en evenmin het vage begrip “kwaliteit”, maar iets dat nog veel vager en nog onbegrijpelijker is voor een rationele geest, [...] en dat is de zuiverheid van de orde. Deze zuiverheid is één en dezelfde in de zon, in het gras, in de mens en in gedichten. Waarachtige kunst staat op één lijn met de eerste werkelijkheid, zij schept de wereld en is daarvan zelf de eerste weerspiegeling. Zij is beslist reëel.’3 Het kunstwerk, het gedicht of het verhaal moet dus niet alleen de lezers de ogen openen voor de werkelijkheid van de zuivere orde, maar bovendien moet het in zichzelf een zelfde zuiverheid bezitten.



HET RECEPT VOOR DE KUNST


Al een paar jaar eerder schreef de jonge Charms een aantal teksten waarin hij een procédé uitwerkt over hoe een dichtwerk te maken dat de voorwerpen in hun zuiverheid laat zien. De al genoemde tekst over het vloeiend denken is een van deze teksten. Maar het esthetisch procédé komt het scherpst naar voren in de tekst ‘Objecten en figuren ontdekt door Daniil Ivanovitsj Charms’.4 Kortweg komt dit procédé neer op de vernietiging van alle vaste betekenissen en logische verbanden. Op die manier worden de objecten vrijgemaakt en daardoor beter waarneembaar. Dit procédé kent vier stappen.

1. onderscheiden van de zuivere betekenis Charms stelt dat de betekenis van elk voorwerp veelvoudig is. Hij onderscheidt vijf betekenissen: 5 1. descriptieve betekenis, 2. doelbetekenis, 3. emotionele betekenis, 4. esthetische betekenis, 5. zuivere betekenis. De eerste vier betekenissen zijn de functionele betekenissen. Zij worden bepaald door de relatie van een mens met dat voorwerp. De vijfde betekenis is niet van de mens afhankelijk. Zij wordt louter bepaald door het bestaan van het voorwerp zelf. Hij stelt dat de vijfde betekenis slechts bestaat buiten de mens. Charms omschrijft de vijfde betekenis ook wel als de ‘vrije wil van het voorwerp’.

2. onderscheiden van begrippen en voorwerpen Vervolgens onderscheidt Charms het concrete systeem van voorwerpen en het systeem van begrippen. Een ‘kast’ bestaat als voorwerp en als begrip. Het systeem van begrippen bestaat alleen in ons bewustzijn. Een voorwerp, bijvoorbeeld een kast, heeft in het bewustzijn vier functionele betekenissen en een betekenis als woord. Charms laat zien dat de concrete ‘kast’ en het begrip ‘kast’ allebei een eigen vijfde betekenis hebben. Zo heeft elk object een ‘vrije wil van het voorwerp’ en elk woord een ‘vrije wil van het woord.’

3. vernietiging van de functionele betekenissen Het zichtbaar maken van de vijfde betekenis valt vervolgens samen met de bevrijding van de vrije wil van het woord en het voorwerp. Dit gebeurt door van een reeks willekeurige voorwerpen de verbinding van functionele betekenissen te vernietigen. De zuivere betekenissen van deze voorwerpen blijven verbonden. Zo'n reeks kunnen we volgens Charms zien als een nieuw ontstaan synthetisch voorwerp.

4. creatie van de absurde reeks Ten slotte zal hij zo’n reeks, zo’n synthetisch voorwerp, overbrengen naar een ander systeem. Daarmee wordt ze uit menselijk oogpunt zinloos. Hier zien we het voorwerp, of de reeks van voorwerpen die uit de context zijn gehaald. Omdat alle functionele betekenissen ontbreken, krijgen we zicht op de zuivere betekenis van de voorwerpen. Daarmee is voor Charms het zinloze en absurde dat hij schrijft een nieuw gemaakt systeem met een esthetische betekenis. Het is een kunstwerk dat licht werpt op de vijfde betekenis, de zuivere betekenis van de voorwerpen. Als Charms dit procédé werkelijk zo serieus heeft genomen als hij het beschreven heeft, heeft elk absurd verhaal of gedicht dus steeds als doel onze ogen te openen voor (een deel van) de realiteit.



DE OBJECTEN ZIJN VERDWENEN


De tekst over het vloeiend denken, ‘Elf stellingen van Daniil Ivanovitsj Charms’ sluit hier direct op aan. Hij begint met de duistere stelling: ‘De objecten zijn verdwenen’. De andere tien stellingen zijn ieder voor zich minstens zo raadselachtig. De sleutel ligt in de laatste stellingen waar Charms zegt dat hij niet logisch maar vloeiend denkt. Als het ons lukt dit ook te doen, zien we dat de stellingen allemaal over en weer met elkaar verbonden zijn en hetzelfde beschrijven. Er ontstaat helderheid. In stelling VIII zegt hij ‘Mens, woord en getal gehoorzamen één enkele wet.’ Deze wet noemt Charms de Wet van de Massa’s. Deze komt er op neer dat er geen afgeronde eenheid is. Iets bestaat maar in zoverre het onderdeel is van een hoeveelheid, een massa, een hoop. Na dat besef stelt hij: ‘Een nieuw menselijk denken heeft zich in beweging gezet en vloeit. Het is vloeiend geworden.’

Het vloeiende denken begint dus met het besef, dat alles alleen maar bestaat als vormloze massa, als magma. En met onze logica maken we hier objecten van. Maar de logica van vele mensen samen is ook weer massa. Het moment en de ervaring van het zien beschrijft Charms in de tekst Wijreld van mei 1930. Wijreld (Myr) is een samentrekking van wij (my) en wereld (mir). Deze begint met het besef van het niet-zien. ‘Ik zei tegen mezelf dat ik de wereld zag. Maar de wereld als geheel was ontoegankelijk voor mijn blik en ik zag slechts delen van de wereld.’ De logica komt op gang en leidt tot het onderscheiden en opdelen van de wereld, totdat deze bestaat uit kleine punten. Die punten voeren een gesprek met de hoofdpersoon. Ineens ziet hij die punten niet meer. ‘En ik werd bang dat de wereld uiteen zou vallen. Maar daar realiseerde ik me, dat ik niet de verdeeldheid zag, maar dat ik alles besmet zag. Eerst dacht ik, dat dit het NIETS was. Maar toen begreep ik dat dit de wereld was, maar dat hetgeen ik eerder zag, niet de wereld was.’ Dit moment van zien valt samen met een enorme angst dat de wereld uiteen zal vallen en dat de hoofdpersoon vervolgens oog in oog met het niets staat, de wereld niet meer ziet en concludeert dat hij de wereld is. Het is een moment waarin de grens tussen het ik en de wereld is verdwenen. Charms eindigt met:


Maar ik ben de wereld.
Maar de wereld is niet ik.
Maar ik ben de wereld.
Maar de wereld is niet ik.
Maar ik ben de wereld.
En verder dacht ik niets meer.6



BERGSON ALS MEESTER


De vraag rijst hoe exotisch dit ‘vloeiend denken’ is. Veel van Charms’ helden zijn minstens zulke literaire of filosofische eenlingen als hij zelf was. Hun invloed is in Charms teksten duidelijk terug te vinden. Of het nu om de gnostische William Blake, de esoterische en later boeddhistische Gustav Meyrink of de wijze ‘hofnar’ Kozma Proetkov gaat, het zijn veelal schrijvers die buiten de grote literaire traditie staan en zich juist bewegen in het grote niemandsland tussen poëzie, literatuur en filosofie.

Dat geldt ook voor Henri Bergson. Bergson was in de jaren tien en twintig van de vorige eeuw een van de belangrijke filosofen van dat moment. De populariteit van Bergson gold vooral in kunstenaarskringen en vooral ook in Rusland. Later is zijn denken sterk bekritiseerd en pas recent weer uit het verdomhoekje gehaald door de postmodernist Gilles Deleuze.

Charms heeft Bergson zeker gelezen.7 Tussen het vloeiende denken van Daniil Charms en de theses van Henri Bergson in hoofdwerken als L'évolution créatrice (1907) en Le rire (1899) bestaan opvallende overeenkomsten. De vooronderstelling van Bergson is, dat er één wereld is die in principe toegankelijk is voor onze zintuigen. Maar er zijn twee problemen die de deuren van de perceptie gesloten houden. Door de dominantie van de functionele blik zien we de dingen steeds vanuit hun praktische betekenis. We zien de dingen dus vanuit het oogpunt van hun nut en niet vanuit zichzelf. De tweede moeilijkheid noemt Bergson de ‘cinematografische illusie’: terwijl de wereld voortdurend beweegt en verandert, proberen filosofie en wetenschap de wereld te denken vanuit het stilstaande, het vaste, het zijn. De beweging wordt daar vervolgens aan toegevoegd als een eigenschap. Daarmee ontstaat per definitie een gemankeerd beeld van de eeuwig bewegende werkelijkheid en het leven.

Bergson zoekt in zijn filosofie naar een denkwijze die ontkomt aan deze problemen. Deze nieuwe denkwijze zoekt hij zowel in de metafysica als in de kunst. Beide zijn bedoeld om te komen tot zuivere kennis. De methode van zijn nieuwe metafysica noemde hij ‘intuïtie’, waarmee hij doelde op het zuivere zien, het zien zonder denken. Ten aanzien van de kunst en de kunstenaar schreef Bergson: ‘Tussen de natuur en ons, wat zeg ik, tussen onszelf en ons eigen bewustzijn hangt een sluier, één die ondoordringbaar is voor de gewone mens en één die dun, bijna doorzichtig is voor de kunstenaar en de dichter.’ Die sluier ontstaat doordat we in het dagelijks leven de dingen vanuit hun functionaliteit beschouwen. ‘De dingen zijn geordend met het oog op het voordeel dat ik ervan zal kunnen hebben. En ik zie juist deze ordening. Eerder dan de vorm en de kleur van de dingen. (...) De individualiteit van de dingen en de levende wezens ontgaat ons telkens als het voor ons geen materieel nut heeft om die waar te nemen. (...) Zo heeft de kunst (...) geen ander doel dan om symbolen met praktisch nut, maatschappelijke en bij afspraak aanvaarde algemeenheden, alles wat de werkelijkheid verhult aan de kant te schuiven om ons oog in oog te stellen met de werkelijkheid zelf.’8 De parallellen zijn duidelijk. Het blijft gissen of Bergson Charms inspireerde tot deze programmatische aanpak van de ontregeling van het logisch denken, of dat Charms in Bergsons beschrijving de kunstenaar herkende die hij zelf al was. Bergson stelt dat de kunstenaar een natuurlijke onthechting heeft. ‘Als deze onthechting totaal zou zijn, en de ziel in geen van haar percepties meer solidair was met het handelen, zouden we te maken hebben met de ziel van een kunstenaar zoals de wereld er nog nooit een gekend heeft.’ Hoe het ook zij, deze verbinding met Bergson plaatst die unieke en verwarrende Charms in een belangrijke stroming in de westerse filosofie.



DE KRACHT VAN WOORDEN


Daniil Charms was een entertainer, een grappenmaker, een kinderlijke carnavalist. Maar tussen al die grappen en onzin gaapt de leegte, het niets, dat bij nader inzien de wereld blijkt te tonen in zijn slakke-naaktheid. En hoe meer Charms we lezen, hoe meer we zien. Waarom zouden we dit willen zien? Omdat in die werkelijkheid de schoonheid van de zuivere orde zomaar voor het oprapen ligt.

Meer over André Schreuders is te zien op zijn site






1 Daniil Charms, Ik zat op het dak. Atlas, Amsterdam/ Antwerpen 1999, p. 26-27.
2 Idem, p. 478. Dagboekaantekening van 23 dec. 1936.
3 Idem, p. 516.
4 Idem, pp. 28-30.
5 Zie ook het openingsartikel van Jenny Stelleman, p. 9.
6 Mijn vertaling.
7 Jaccard, J.Ph., Daniil Harms et la fin de l'avantgarde russe, Peter Lang, Bern etc. 1991; in voetnoot 141 op p. 319 schrijft Jaccard dat op de bibliotheeklijst van door Charms geleende boeken uit 1925 alle filosofische boeken van Bergson staan.
8 H. Bergson, Het lachen. Boom, Amsterdam 1993, pp. 109-113.



<   

TSL 41

   >