Willem G. Weststeijn



Aleksander Vvedenski – God, de tijd en de dood



De twee bekendste toneelstukken van de Oberioeten zijn Elizaveta Bam van Daniil Charms en Kerstmis bij de Ivanovs (klemtoon op de laatste lettergreep) van Aleksander Vvedenski. Het zijn allebei korte (minder dan vijfentwintig pagina’s), absurdistische stukken, in het Nederlands voor het eerst verschenen in 1978 in een deel van de reeks Russische miniaturen dat de wat merkwaardige titel Bam en ander proza draagt. Merkwaardig, omdat het hier niet alleen gaat om toneelstukken, maar ook om toneelstukken die voor een flink deel uit poëzie bestaan. Ook bij de vertaling van de titel van Vvedenski’s stuk is de anders over het algemeen toch zorgvuldige Charles B. Timmer uitgegleden. De Russische titel is Jolka u Ivanovych, letterlijk De kerstboom bij de Ivanovs, een niet onbelangrijk verschil met de door Timmer gekozen titel: juist de kerstboom speelt een belangrijke rol in het stuk. Omdat de vertaling nu eenmaal bestaat als Kerstmis bij de Ivanovs zal ik deze titel echter blijven gebruiken. De citaten uit Kerstmis bij de Ivanovs geef ik eveneens in de vertaling van Timmer.

Elizaveta Bam is bekender en vaker opgevoerd dan Kerstmis bij de Ivanovs, net zoals Charms bekender en frequenter vertaald is dan Vvedenski. Toch doet Vvedenski’s toneelstuk bepaald niet onder voor dat van Charms. Het is, denk ik, ondanks zijn absurdisme in de hele setting en handeling, ook toegankelijker, zich tegelijkertijd lenend voor talloze interpretaties. Een rijk stuk dus dat je vaak moet lezen – en ook gemakkelijk vaak kúnt lezen, want het blijft, ook bij herlezing, interessant – om allerlei verwijzingen en verborgen hints erin te ontdekken. Kerstmis bij de Ivanovs is geschreven in 1938, lang nadat de tijd waarin ‘vreemde’, avant-gardistische literatuur kon verschijnen in Rusland, voorbij was. Er was, sinds de jaren dertig en zeker sinds het eerste congres van de Schrijversbond (1934), waar de doctrine van het socialistisch-realisme werd afgekondigd en verplicht werd gesteld voor alle schrijvers en kunstenaars, geen plaats meer voor kunst en literatuur die zich niet inzette voor de opbouw van het communisme. Vvedenski’s stuk bleef ongepubliceerd tot 1971, toen het verscheen in een nummer van het emigrantentijdschrift Grani (Facetten). Een paar jaar later werd het opgenomen in een (Duitse) uitgave van een keuze uit het werk van Vvedenski, nog weer later (1980) in het eerste deel van Vvedenski’s verzamelde werken, in het Russisch verschenen bij de Amerikaanse uitgever Ardis in Ann Arbor.

Sinds die uitgave hebben zich al heel wat critici over het toneelstuk gebogen, waarbij allerlei kanten ervan zijn belicht: de mythologische en folkloristische achtergronden en motieven, de talloze inter- en intratekstuele verbanden, de relatie met het West-Europese absurde theater, Vvedenski’s hoofdthema’s, waaronder de dood en de dreiging van de dood.

Een van de boeiende aspecten van Kerstmis bij de Ivanovs en wellicht de voornaamste reden waarom het stuk blijft intrigeren, is dat het zoveel tegelijk is. Het is grotesk, absurdistisch, een parodie, maar tegelijkertijd een traditioneel, in scènes en bedrijven opgebouwd stuk, waarin op een bloedserieuze manier thema’s als God en dood aan de orde worden gesteld, thema’s waarbij de schrijver klaarblijkelijk persoonlijk zeer nauw betrokken was. Autobiografisch is het stuk niet, althans niet het verhaal ervan, de reeks gebeurtenissen, maar het is interessant om in Vvedenski’s dagboekachtige aantekeningen Het grijze schrift te lezen dat hij vele malen en op verschillende manieren de dood heeft gevoeld en begrepen (of, zoals hij zelf zegt, niet begrepen).

Een keer gebeurde dat toen hij in bad zat: ‘Ik bespeurde ether in de badkamer. Plotseling veranderde alles. Op de plaats waar de deur was, waar de uitgang was, was nu een vierde muur, en daaraan hing mijn opgehangen moeder. Ik herinnerde me dat op precies op deze manier me mijn dood was voorspeld. Niemand heeft me ooit mijn dood voorspeld. Een wonder is mogelijk op het moment van de dood. Het is mogelijk omdat de dood de stilstand is van de tijd.’

De dood is volop aanwezig in Kerstmis bij de Ivanovs. Het stuk opent met een scène waarin (door middel van een afgebeelde badkuip) wordt getoond dat de kinderen van een gezin op de avond vóór kerstmis in bad worden gedaan. Rechts van de deur van de badkamer zijn koks kippen en biggetjes aan het slachten. Alle kinderen zitten in een grote badkuip, behalve de eenjarige Petja Perov, die in een eigen wasteil zit. De allereerste zin van het stuk wordt uitgesproken door deze Petja, die eigenlijk nog niet eens kan praten: ‘Krijgen we een kerstboom? Ja? Of opeens weer niet? Of opeens ga ik dood?’

De mengeling van absurdisme en tragiek staat centraal in Kerstmis bij de Ivanovs. Een van Vvedenski’s beste vrienden, de filosoof Jakov Droeskin, heeft weliswaar in een bespreking van Vvedenski’s werk gezegd dat diens leven en diens werk volstrekt van elkaar gescheiden zijn, maar voor mijn gevoel is de auteur, misschien indirect, toch wel heel sterk aanwezig daar waar het komische en tragische samengaan, en het laatste vaak de overhand krijgt.

Meer dan bij het westerse absurde theater heeft Kerstmis bij de Ivanovs een directe relatie met het leven van de auteur ervan. Het jaar waarin het is geschreven, 1938, is het hoogtepunt van de Stalinterreur, waar ook Vvedenski zelf aan ten offer zou vallen. Artaud, Ionesco en Beckett hebben, tussen de beide wereldoorlogen in, prachtige stukken geschreven over de uitzichtloze situatie waarin de moderne mens zich bevindt, maar in geen van die stukken proef je zo duidelijk de persoonlijke betrokkenheid bij dat uitzichtloze als bij Vvedenski en nergens anders wordt de existentiële angst en zinloosheid van het bestaan zo duidelijk tot uitdrukking gebracht als bij hem.


Portret van Vvedenski door Charms

Een belangrijk aspect van Kerstmis bij de Ivanovs is de parodie. Vvedenski parodieert het klassieke drama door zijn korte stuk te verdelen in vier bedrijven en negen scènes. Bovendien geeft hij heel exacte tijdsaanduidingen en speelt het stuk zich, geheel conform de regels, binnen vierentwintig uur af. In een van de toneelaanwijzingen geeft Vvedenski aan dat het stuk gesitueerd is aan het einde van de negentiende eeuw. Des te groter is het contrast tussen de ‘rustige’, in de herinnering van velen ‘mooie’ tijd van voor de revolutie en de absurde situatie in het stuk. Het gezinsleven ziet er nogal vreemd uit. De kinderen, zeven in getal, die in de eerste scène in bad zitten, hebben niet alleen verschillende voornamen, maar ook verschillende achternamen en geheel verschillende leeftijden. Behalve de eenjarige Petja Perov hebben we onder meer Varja Petrovna, ‘een klein meisje van zeventien’, Volodja Komarov, ‘een knaapje van vijfentwintig’ en de meisjes Sonja Ostrova en Doenja Sjoestrova die respectievelijk tweeëndertig en tweeëntachtig jaar oud zijn. De ouders hebben weer andere namen: Poezyrjov en Poezyrjova. De kinderen worden in bad gestopt door de ‘njanja’, de traditioneel doodgoede Russische kinderjuffrouw. Hier is de njanja echter ‘somber als een stinkdier’, ze wordt door een van de kinderen ‘gek’ en ‘een misdadigster’ genoemd, en als het meisje van tweeëndertig Sonja Ostrova haar met een scabreuze opmerking beledigt slaat ze haar in woede met een bijl het hoofd af (een allusie naar Dostojevski’s Misdaad en straf, waarin Rasjkolnikov niet Sonja, het meisje waar hij verliefd op wordt, maar een oude woekeraarster met een bijl de schedel inslaat).

Ook de ouders gedragen zich niet helemaal normaal. Als ze ’s avonds thuiskomen van een toneelvoorstelling en hun dochter met afgehakt hoofd in een lijkkist zien liggen, bewenen ze haar eerst, maar bedrijven ze even later de liefde op een luid krakende divan. De dood is iets banaals. Als ’s nachts na de moord de politie het huis binnenkomt ontspint zich de volgende dialoog:

POLITIE:
Waar zijn de ouders?
DE KINDEREN (in koor):
Naar de schouwburg.
POLITIE:
Allang weg?
DE KINDEREN (in koor):
Allang,
allang,
maar niet voor eeuwig.
POLITIE:
En waar zijn ze heen,
Naar een drama of ballet?
DE KINDEREN (in koor):
Naar een ballet, geloven wij.
Wij houden van mama.
POLITIE:
Aangenaam kennis te maken
met mensen van beschaving.
DE KINDEREN (in koor):
Dragen jullie altijd sandalen?
POLITIE:
Ja, wij ontdekten een lijk
en met een hoofd, apart ernaast
Hier ligt een mens, doelloos
en is zelf doelloos
Wat is er gepasseerd?

Door seks en geweld te tonen in een toneelstuk dat zich afspeelt aan het einde van de negentiende eeuw, dat keurig verdeeld is in bedrijven en scènes en voorzien van precieze, vaak uitvoerige toneelaanwijzingen, neemt Vvedenski in de eerste plaats bewust afstand van Tsjechov.

Ook het familieleven dat hij beschrijft is totaal anders dan dat bij zijn grote voorganger. Toch zijn er ook overeenkomsten. Bij Tsjechov hebben de banale, triviale en soms ook komische scènes tegelijkertijd iets diep tragisch: het gaat altijd om de onvervuldheid, de doelloosheid en zinloosheid van het leven. Diezelfde tragiek klinkt door in de absurde en groteske scènes van Vvedenski. Terwijl het uitgangspunt van Tsjechov echter de tot de ondergang gedoemde Russische adel is, schetst Vvedenski, die die ondergang al lang achter de rug heeft, een ‘gewoon’ Russisch gezin, dat ondanks – je zou ook kunnen zeggen dankzij – de verschillende namen en leeftijden van de kinderen duidelijk Rusland symboliseert. Niet voor niets heeft Vvedenski voor de titel van zijn toneelstuk de meest frequente Russische achternaam Ivanov gekozen (ook al draagt geen van de personages deze naam). Als aan het einde van het stuk het hele gezin sterft met uitzondering van de zeventienjarige (!) Varja Petrovna, is dat een duidelijke verwijzing naar de Russische werkelijkheid, waar in feite in naam van de Revolutie door Stalin een heel volk werd vermoord.

Het voornaamste onderscheid tussen de stukken van Tsjechov en dat van Vvedenski ligt in de behandeling van de personages. Tsjechov biedt zogenaamde ‘mimetische’ personages, beelden van ‘levende’ mensen, die ontstaan op grond van de woorden van de tekst. Die personages bestaan natuurlijk niet echt (ze komen uitsluitend voor in het betreffende toneelstuk, niet in het werkelijke leven), maar je kunt ze toch min of meer losmaken uit de tekst, ze beschouwen als individuen met hun eigen geschiedenis, hun eigen uiterlijk, hun eigen psychologie. Het beeld dat je van zo’n personage vormt ontstaat vooral op grond van allerlei indirecte gegevens: statische als naam, uiterlijk, geslacht, beroep, sociale positie; dynamische als gedachten, gevoelens en handelingen. Zo’n beeld is altijd ingewikkeld en kan van lezer tot lezer verschillen: dezelfde tekstuele gegevens kunnen tot verschillende conclusies leiden. Veel van de Tsjechov- kritiek is dan ook gericht op de interpretatie van de personages en probeert een zo goed en zo consistent mogelijk beeld te schetsen van de psychologie van de personages waaruit vervolgens hun gedrag en handelingen verklaard kunnen worden.

Bij Vvedenski speelt de psychologie van de personages nauwelijks een rol. Voorafgaande aan het begin van het stuk wordt, zoals gebruikelijk, een opsomming gegeven van de handelende personen. Genoemd worden vader Poezyrjev en moeder Poezyrjeva, hun zeven kinderen, de hond Vera en een reeks bijfiguren: een grafdelver, dienstmeisjes, koks, soldaten, leraren Latijn en Grieks. In de lijst staan verschillende personages die helemaal niets zeggen en zelfs enkele, zoals de grafdelver en de leraren Latijn en Grieks die niet eens voorkomen in het stuk. Anderzijds staan sommige personages die een belangrijke rol hebben in het stuk er niet in. Dat geldt bijvoorbeeld voor de njanja – haar naam, Adelina Frantsevna Schmetterling, krijgen we pas te horen aan het slot van het derde bedrijf – de politieagenten, de rechter, en enkele houthakkers. In totaal heeft het stuk drieëndertig personages die iets zeggen. Daaronder bevinden zich ook de hond Vera en, in de tweede scène, een reeks andere dieren: een giraf, een wolf, een leeuw en een biggetje. Het hoofd en het lichaam van Sonja zeggen allebei apart wat. Veel personages komen uitsluitend in één bedrijf voor. Omdat er zoveel personages zijn is het nauwelijks mogelijk ze te individualiseren. Ze hebben geen verleden, ontwikkelen zich niet tijdens de handeling, hebben ook geen kenmerkende psychologische eigenschappen en blijven geheel eendimensionaal. Terwijl de dieren spreken maken mensen dierengeluiden. Als de ouders van Sonja hun dode dochter ontdekken schreeuwen ze, blaffen ze en miauwen ze. Als Fjodor, de verloofde van de njanja, de liefde bedrijft met een dienstmeisje, kwaakt hij, miauwt hij en zingt hij als een vogel. Het is bepaald niet de karakterisering van de personages die Kerstmis bij de Ivanovs tot een boeiend stuk maakt.

Vvedenski heeft zelf gezegd dat zijn hoofdthema’s God, de dood en de tijd zijn. De belangrijke rol van de dood bij Kerstmis bij de Ivanovs is reeds ter sprake gekomen. Vanaf de eerste zin, waarin de eenjarige Petja het heeft over de dood, tot en met het slot, dat de dood van het hele gezin beschrijft (wederom Petja: ‘Wat heb ik een zin om te sterven. Verschrikkelijk gewoon. Ik sterf, ik stierf, zie zo, ik ben gestorven.’) staat het hele stuk in het teken van de dood. In alle bedrijven staat de grafkist met het lijk van Sonja erin op het toneel. Aan het begin van het derde bedrijf loopt de hond Vera om de kist heen en declameert het volgende ‘doodsgedicht’:

Ik loop rond om de groeve
kijk uit mijn ogen – droevig –
De dood is een beproeving.
De arme bidt om broden,
gebronsden om kleinoden,
de priester tot zijn goden.
Het lijk wordt stijf. O wee, en
met ham ben ik tevreeën,
dood is mijn Dulcinea.
En overal bloedvlekken,
O zwarte blinde plekken,
nee juf, dit wil niet bekken.
Het leven is verfraaiing,
De dood het boze paaien
om alles weg te maaien.
Wat, juf, zijn jouw criteria?
Slagaders, hoofd-arteria,
of dappere bacteriën?
Dood valt ook jou ten dele;
Geen Fjodor komt meer spelen,
jouw buikje ’s ochtends strelen.

De rechters die de kinderjuffrouw moeten straffen sterven zelf; in de liefdesscène tussen Fjodor en het dienstmeisje hebben de geliefden het over de dood van Sonja. In een gekkenhuis schiet de dokter op een van de ziekenbroeders; de njanja, die op haar veroordeling wacht, wil niet meer leven en sterft aan het slot van het stuk samen met de hele familie. De dood is iets irreëels en absurds, maar tegelijkertijd iets heel gewoons en in ieder geval alomtegenwoordig. Ook de tijd wordt gethematiseerd in Kerstmis bij de Ivanovs. Ik heb hierboven al aangestipt dat Vvedenski de eis van het klassieke drama in acht neemt dat de handeling zich binnen vierentwintig uur moet afspelen. In Kerstmis bij de Ivanovs loopt de handeling van ’s avonds negen uur tot de volgende avond zeven uur. De toneeltijd, de tijd waarin de handeling gespeeld wordt, is vanzelfsprekend veel korter. Alles speelt zich af in de tegenwoordige tijd, maar, heel belangrijk, het is de avond voor kerstmis en de kinderen van het gezin zien allemaal uit naar de kerstboom die hen is beloofd. De toekomstverwachting wordt op een wrange manier werkelijkheid: weliswaar komt de langverwachte langverwachte boom er, maar even later gaat het hele gezin dood.

Met kerstmis en de kerstboom is ook het thema ‘God’ verbonden. Men ziet uit naar het feest van de geboorte van Jezus, de zoon van God, maar ontvangt uiteindelijk de dood. De kerstboom moet in dit verband, denk ik, niet als een christelijk symbool worden gezien, maar als een overblijfsel uit de voorchristelijke tijd. Dat de kerstboom arriveert in het gezin kun je zien als een aanwijzing dat Rusland is beland in een periode van heidendom, waar God niet meer bestaat en alleen de dood heerst. Vlak voordat iedereen sterft speelt moeder Poezyrjeva op de piano en zingt ze een lied dat besluit met zaoem (bovenverstandelijke) woorden: eerst een reeks klinkers, ‘a o u e i ja’ en vervolgens een reeks medeklinkers ‘B G R T’. In het laatste woord zitten de Russische woorden ‘Bog’ (God), en ‘smert’ (dood). Eerder in het stuk had de moeder, na de dood van haar dochter Sonja, God wreedheid verweten: ‘O onbarmachtige God, o onbarmachtige God, waarom straf je ons zo?’ Fjodor, die samen met andere houthakkers kerstbomen omhakt, zingt in het eerste bedrijf:

En God kijkt van zijn troon
omlaag en glimlacht zacht
en zucht in stilte: ‘ach,
mijn volk, verweesde zoon.’

In weerwil van de absurde, soms ook gewoon komische scènes in Kerstmis bij de Ivanovs beschouw ik het stuk toch in de eerste plaats als een tekst waarin op een unieke manier de angst wordt uitgedrukt voor een – maar al te reële – wereld waarin God niet meer bestaat en waarin dus de dood heerst. In zo’n wereld is het leven inderdaad doelloos en zinloos. Erger nog, daar wordt met bruut geweld een einde aan gemaakt.






<   

TSL 41

   >