Vladimir Sorokin

Dostojevski-trip




Een eenvoudig gemeubileerd vertrek, met daarin vijf mannen en twee vrouwen. De een zit, de ander staat, een derde ligt half op de grond. Ze wachten gespannen op iemand.

MAN1 (kijkt op zijn horloge) Wat is dit voor vuile schoftenstreek! Zeventien minuten al! Smeerlap.

MAN2 Vroeger was alles beter. Tien jaar geleden, als een dealer zeventien minuten te laat kwam… (schudt zijn hoofd) Zou er iets kunnen gebeuren. Iets bijzonder onprettigs.

VROUW1 Ja, oké... hij komt zo…

MAN3 (halfliggend, betast zijn rug, rekt zich met moeite uit) Aah... de ontwenning begint…

MAN4 (kijkt grimmig naar hem) We hadden een duidelijke afspraak.

MAN3 Ik hou mijn mond al…

MAN2 Ik kan niet… Ik kan niet meer… wachten! Nog vijf minuten en ik ga naar de hoek. Voor een shot heb ik genoeg….

MAN5 Wacht, doe niets overhaasts.

VROUW2 Wat nou – wacht! Wat – wacht?! (gilt) Imbeciel! Dankzij jou voelen we ons allemaal beroerd! Dankzij jouw imbeciliteit!

MAN5 Maar… hij komt, hij komt zeker, ik zweer het …

VROUW2 Genoeg! Ik ga! Geen seconde meer!

VROUW1 Bek dicht. Ook zonder dat gegil van jou ben ik misselijk.

VROUW2 Geen seconde. Geen seconde meer! Imbecielen, kut! Ze hadden zin in iets nieuws! Idioten! (loopt in de richting van de deur)

VROUW1 (slaat haar in haar gezicht) Bek houden!

VROUW2 gaat op de grond zitten en huilt.

VROUW1 (pakt haar hand en kust haar langzaam) Hij zal ons geen troep verkopen. Ik ken die klootzak al zeven maanden.

MAN5 Het is top spul… top. Het valt lekker. Dat wil zeggen… omdat het nieuw is. Het wordt te gek.

MAN1 Dus je hebt het zelf nog nooit uitgeprobeerd?? Hoe weet je dat dan? Te gek!

MAN2 Iemand op zijn woord geloven. In onze moeilijke en tegenstrijdige. Tijd. Dat. Is op zijn minst. Lichtzinnig.

MAN3 Niet om paniek te zaaien natuurlijk, maar we moeten goed nadenken: Wachten we, of bedenken we iets anders…

MAN5 Nou wacht nou… nog eventjes… hij komt zo…

MAN4 Ik heb er spijt van dat ik me met jullie heb ingelaten.

MAN1 Krijg de tering! Ik kan niet langer wachten! (Staat op)

VROUW2 (snikkend) Ik ga mijn Genet halen.

MAN1 En ik m’n Céline. In deze stinkstad verkopen ze ’m op elke hoek.

MAN5 (staat op bij de deur) Wacht even… we hadden toch afgesproken… als jullie er vandoor gaan… houdt alles op…

MAN1 We hadden niet afgesproken om hier voor eeuwig zonder shot te zitten!

VROUW2 Ik had allang gelezen!

Ze vechten met MAN5. MAN4 komt rustig op hen afgelopen en duwt iedereen hardhandig bij de deur weg.

MAN4 Ik begrijp niet waarom iedereen die Céline, Genet en Sartre neemt zo gestrest is!

MAN1 Bemoei je er niet mee, imbeciel! (stort zich op MAN4, maar krijgt een stomp in zijn maag en valt op de grond)

MAN4 (klopt hem op zijn schouder.) Voordat je helemaal doordraait raad ik je aan om te kappen met Céline en op Faulkner over te stappen.

MAN1 (fronsend van de pijn) Steek die Faulkner van je in je reet!

VROUW1 (verachtelijk) Faulkner! Als je daaraan begint ben je binnen een maand net zo’n debiel als jij! Weet je hoe ze in Amsterdam gasten noemen die aan de Faulkner of Hemingway zijn? Bodybuilders! Kijk eens goed naar deze bodybuilder! Kut… (snikt) Laat me erdoor voor mijn shot. Ik ga weg, wachten jullie maar op die klote dealer en lees je dan een overdosis… Laat me erdoor!

MAN5 We moeten met z’n zevenen zijn, zeven, snap je… anders wordt het niks... minstens zeven, niet minder... het is een collectiefje, het nieuwste van het nieuwste...maar het is erg lekker… jullie zullen me dankbaar zijn...

MAN4 (pakt hem langzaam bij de kraag van zijn blouse) Ik heb lang nagedacht.

VROUW2 Hij kan blijkbaar ook nog nadenken!

MAN4 En ik heb besloten. Dat als de dealer er over tien minuten niet is...

MAN1 Over vijf! Vier minuten!

VROUW1 Twee, kut! Teringlijers!

MAN4 Over tien. Dus als, als hij niet op komt dagen, dan trakteer jij (schudt MAN5 door elkaar) ons allemaal op een shot. Gesnopen?

MAN5 Nou…

MAN4 Gesnopen? Ja of nee? Ik hoor niets.

MAN5 Gesnopen…

MAN2 (verwijtend) Vrienden! Waarom zouden we onze bijeenkomst laten eindigen in iets… slechts? We zijn vrijwillig bij elkaar gekomen, zogezegd, om... die… collectieve kick te krijgen. Laten we er dus normaal op wachten, om alles, als het ware, netjes af te maken. Laten we van elkaar houden.

VROUW2 Van elkaar houden, kut! Ik zit hier al twee uur zonder shot en hij begint over houden van.

MAN2 Liefde doet wonderen.

MAN3 Wat neemt hij?

VROUW1 Tolstoj.

MAN1 (vol leedvermaak) Wat een rotspul, als je daarin blijft hangen! Tolstoj! (lacht) Als ik er alleen maar aan denk lopen de rillingen over m’n rug!

MAN2 Vond je het onaangenaam, vriend?

MAN1 Onaangenaam?! (lacht) Hoe kun je dat aangenaam vinden? Tolstoj! Drie jaar geleden had ik samen met een vriend wat geld opgescharreld en daarmee gingen we behoorlijk uit ons dak in Zürich: eerst Céline, Klossowski en Beckett, daarna, zoals altijd, wat milder: Flaubert, Maupassant, Stendhal. Maar de volgende ochtend werd ik wakker in Genève. In Genève is de situatie totaal anders dan in Zürich.

Iedereen knikt begrijpend.

MAN1 Verwacht in Genève geen variatie. Ik ging de straat op – naar de negers. De eerste had Kafka, Joyce. De tweede: Kafka, Joyce. De derde: Kafka, Joyce, Thomas Mann.

Iedereen fronst.

MAN1 Hoe moet ik eruit komen? Toch niet met Kafka? Ik ging naar de laatste: Kafka, Joyce, Tolstoj. Ik vraag wat dat is. Top spul, zegt hij. Toen nam ik het. In het begin was het niets bijzonders. Een soort Dickens, of Flaubert met Thackeray, maar daarna werd het goed, goed, bijna helemaal perfect, een heftige kick, vet, kut, krachtig, maar op het eind… het einde was zo klote! Zo klote! (fronst) Zelfs na Simone de Beauvoir voelde ik me niet zo klote als na Tolstoj. Kortom, ik kroop de straat op en nam Kafka. Dat hielp al iets. Ik ging naar het vliegveld en toen ik in Londen was aangekomen nam ik meteen de bedrijfscocktail – Cervantes gemixt met Huxley, wat een opdonder! Daarna een beetje Boccaccio, een beetje Gogol en ik kwam er gezond en levend weer uit!

MAN2 Vriend, waarschijnlijk ben je genept.

VROUW1 De echte is nog erger.

MAN3 Klopt. Hoewel Thomas Mann ook behoorlijk schijtspul is. Ik verging van de pijn aan m’n lever na hem.

VROUW2 Half om half met Charms is hij wel te doen.

MAN3 Gemixt met Charms is alles wel te doen. Zelfs Gorki.

MAN4 Wie zei er hier iets over Gorki?

MAN3 Ik. En?

MAN4 Begin niet over dat schijtspul tegen mij. Ik heb het een halfjaar gebruikt.

VROUW1 Waarom?

MAN4 Geen geld. Dus ik was aan het schijtspul.

VROUW1 Ik voel met je mee.

MAN4 Neem jij soms Tsjechov?

VROUW1 (rekt zich met moeite uit) Nee. Nabokov.

Iedereen kijkt naar haar.

VROUW2 Maar… dat is gruwelijk duur!

VROUW1 Ik kan het me veroorloven.

MAN2 En met wat. Kom. Jij. Eruit?

VROUW1 Eruit komen is niet zo simpel. Een halfje Boenin, daarna een halfje Bjely en je maakt het af met een kwartje Joyce.

VROUW2 Nabokov, ja! Gruwelijk duur spul! (schudt haar hoofd) Gruwelijk duur.Voor één Nabokov kun je vier Robbe-Grillet en achttien Natalie Sarraute krijgen. En van Simone de Beauvoir…

MAN4 Wat er zo goed is aan Faulkner. Weet je waarmee je eruit komt? Met Faulkner.

Iedereen lacht.

MAN4 Wat is daar grappig aan?

De deur gaat open. De dealer komt binnen in een gescheurd pak, met een koffertje in zijn hand.

DEALER (praat nors, terwijl hij met moeite op adem komt) Krijg de tering… (zet zijn koffertje op tafel, gaat zitten en bekijkt zijn pak) Vuile klootzakken... Gewoon door de stad lopen is een probleem geworden. Een kutprobleem.

MAN4 Een razzia?

DEALER Erger.

MAN1 Wat is er nou erger dan een razzia?

MAN3 (komt dichterbij, raakt het koffertje aan) 24 uur in een cel zonder shot.

DEALER (slaat op haar hand) Ik kom nooit te laat bij klanten. Nooit. Ik ging, volgens plan, weg om kwart voor. In mijn straat loopt een meute vrouwen met een spandoek de man is een rund met een hoorn tussen zijn benen. Ik haal ze in, ga de hoek om. Een stoet mannen komt me tegemoet, ook met een spandoek de vrouw is een vat voor mannelijk sperma. Ik kon nergens meer heen. Op de hoek kwam ik klem te zitten. En toen... (raakt zijn gescheurde pak aan)… het belangrijkste is dat al het spul intact is... (opent rustig het koffertje)

Iedereen komt om de tafel heen staan. De inhoud van het koffertje is van binnen uit verlicht met een blauw licht: het zijn in rijen neergelegde potjes met pilletjes. Op de potjes staan de namen van schrijvers geschreven.

VROUW2 Is dit… nou…

DEALER Wat?

VROUW2 Nee… nee, niets…

DEALER Dus. Jullie hadden een collectiefje besteld. We hebben vier nieuwe. De eerste (pakt een potje) Edgar Allen Poe. Heel Heftig. Maar zwaar om eruit te komen. Met Sjolochov en Solzjenitsyn.

Iedereen fronst afkeurend.

VROUW1 Voor geen goud.

DEALER De tweede. Alexandre Dumas. Een zachte trip, maar wel een lange. Dit is berekend voor… met hoeveel zijn jullie?

MAN5 Zeven... we zijn met... zeven.

DEALER (verbaasd) Zeven?

MAN5 Ja, zeven. De anderen… hadden geldproblemen

DEALER Waarom houden jullie je mond? Stelletje schapen! Zeven! Jullie hadden voor twaalf besteld! Dumas is berekend voor twaalf. Rabelais voor zesendertig. Platonov voor zestien. Zeven! Voor zeven heb ik niets… of… dit heb ik voor zeven. Dostojevski.

VROUW2 Dostojevski?

MAN3 En… wat is dat?

DEALER Top spul. Een van de nieuwste mixjes. En je komt er makkelijk uit: Hamsun.

Iedereen haalt opgelucht adem.

VROUW5 En de prijs?

DEALER Standaard.

VROUW2 Of zullen we toch ieder onze eigen trip kopen?

VROUW1 Je kunt nog lang genoeg in je eigen trip zitten.

MAN4 Daar zijn we niet voor bij elkaar gekomen.

MAN1 Maar wie weet, wat Dostojevski doet? Misschien is het schijtspul, net als Gorki!

DEALER Dus. Ik verkoop geen schijtspul. Onthoud dat alsjeblieft. Of jullie nemen het, of ik ga er vandoor. Ik heb nog drie klanten.

MAN5 Goed, doen we het?

DEALER Lees het – en je wil meteen een tweede trip. Jullie mogen me later bedanken.

MAN4 Laten we Dostojevski nemen.

Iedereen pakt zijn geld en geeft het aan de dealer. De dealer maakt het potje open en legt een pilletje op ieders tong.

DEALER Goede reis!

ALLEN Blijf goed achter!

Alle zeven komen terecht in de ruimte van de roman van Dostojevski De idioot,1 als de personages uit de roman. Een grote, luxueus ingerichte woonkamer. Daarin: Nastasja Filippovna, prins Mysjkin, Ganja Ivolgin, Varja Ivolgina, Lebedev en Ippolit.

NASTASJA FILIPPOVNA Prins, mijn oude vrienden hier willen me allemaal uithuwelijken. Wat vindt u: moet ik trouwen of niet? Ik zal doen wat u zegt.

PRINS Met… met wie?

NASTASJA FILIPPOVNA Met Gavrila Ardalionovitsj Ivolgin.

PRINS Nee… trouw niet!

NASTASJA FILIPPOVNA Zo zal het zijn! Gavrila Ardalionovitsj! Heeft u gehoord, wat de prins besloten heeft? Dat is ook mijn antwoord. En daarmee is de kwestie voor eens en altijd van de baan!

IPPOLIT Nastasja Filippovna!

LEBEDEV Nastasja Filippovna!

NASTASJA FILIPPOVNA Wat is er, mijne heren? Waarom winden jullie je zo op? En wat trekken jullie vreemde gezichten!

IPPOLIT Maar… bedenkt u zich toch, Nastasja Filippovna, u… heeft beloofd… helemaal vrijwillig…

LEBEDEV Om alles zo af te handelen! Alsof het een spelletje is!

NASTASJA FILIPPOVNA Heren, ik was aan de beurt om mijn anekdote te vertellen. En dat heb ik gedaan. Is hij soms niet goed? Hoe bedoelt u, ‘een spelletje’? U heeft zelf gehoord dat ik tegen de prins zei: ‘Het zal zijn, zoals u zegt’. Had hij ‘ja’ gezegd, ik had meteen mijn woord gegeven, maar hij zei ‘nee’, dus ik heb hem afgewezen. Mijn hele leven hing aan een zijden draadje, hoe kan dat een spelletje zijn?!

LEBEDEV Maar de prins, wat heeft de prins ermee te maken?

NASTASJA FILIPPOVNA Voor het eerst in mijn leven heb ik een mens ontmoet, van wie ik overtuigd ben dat hij mij oprecht is toegedaan. De prins vertrouwde mij vanaf de eerste blik en ik vertrouw op hem.

GANJA Mij… rest alleen Nastasja Filippovna te bedanken voor de buitengewoon tactvolle wijze waarop ze… met mij is omgesprongen. Natuurlijk… zo moest het gaan... Maar… de prins… de prins in deze kwestie…

NASTASJA FILIPPOVNA Aast hij soms op de vijfenzeventigduizend roebel? Wilde u dat zeggen? Ontken het maar niet, dat wilde u toch zeggen!

VARJA Is er dan niemand die dat schaamteloze mens op haar nummer zet?

NASTASJA FILIPPOVNA Dat noemt mij schaamteloos? Zo word ik door uw zusje behandeld, Gavrila Ardalionovitsj!

GANJA (pakt zijn zusje bij haar hand) Wat heb je gedaan?

VARJA Gedaan? Moet ik haar soms mijn excuses aanbieden?

Varja probeert haar hand los te rukken, maar Ganja houdt haar stevig vast. Varja spuugt hem onverwacht in zijn gezicht.

NATASJA FILIPPOVNA Zo hoort het meisje! Bravo!

GANJA haalt uit naar zijn zus, maar de prins gaat tussen hen in staan en houdt hem tegen.

PRINS Nu is het genoeg geweest!

GANJA Moet jij mij altijd in de weg staan! (geeft de vorst een oorvijg)

PRINS (vreemd, ziekelijk lachje) Goed, mij dan maar... maar haar... dat laat ik niet toe! (pauze) O, wat zult u zich schamen voor wat u gedaan heeft.

NASTASJA FILIPPOVNA (gaat naar de Prins toe en bekijkt hem aandachtig) Inderdaad, zijn gezicht komt me bekend voor.

Er wordt op de deur gebonsd.

NASTASJA FILIPPOVNA De ontknoping. Eindelijk! Half twaalf.

Rogozjin komt binnen, in zijn hand heeft hij een zwaar voorwerp, gewikkeld in een krant. Hij loopt naar de tafel toe en legt het voorwerp op de rand.

NASTASJA FILIPPOVNA Wat is dat?

ROGOZJIN De honderdduizend.

NASTASJA FILIPPOVNA Hij heeft dus woord gehouden... (komt op hem af, pakt het opgerolde pakket en gooit het op tafel) Dames en heren, dit zijn honderdduizend roebel. In dit vieze pakje. Als een gek heeft hij geroepen dat hij me vanavond honderdduizend roebel zou brengen, en ik wacht al de hele tijd op hem. Hij heeft een hoge prijs voor mij betaald: hij begon te bieden met achttienduizend, toen vloog hij opeens omhoog naar veertig, en daarna naar deze honderd. Hij is zijn belofte nagekomen! Maar wat ziet hij bleek. (kijkt naar Rogozjin) Hij vindt me dus honderdduizend waard. Ganja, ik zie dat je nog steeds boos bent. Je wilde mij toch niet echt in je familie opnemen? Ik ben toch van Rogozjin? Dat heeft de prins toch allang gezegd?

PRINS Ik heb niet gezegd dat u van Rogozjin bent. U bent niet van Rogozjin.

NASTASJA FILIPPOVNA (loopt op Ganja af) Kon je werkelijk met mij trouwen, terwijl je wist dat de generaal vlak voor je huwelijk deze parelketting aan mij had gegeven en ik hem had aangenomen? En Rogozjin? Hij heeft in je eigen huis, in de aanwezigheid van jouw moeder en zusje mijn prijs bepaald, en zelfs daarna ben je samen met haar hierheen gekomen om je te verloven?

VARJA Mijn god, laat me gaan… (bedekt haar gezicht met haar handen)

NASTASJA FILIPPOVNA Zou jij soms echt voor drie roebel op handen en voeten naar het Vasilevski-eiland kruipen, zoals Rogozjin zegt?

ROGOZJIN Die kruipt, vast en zeker.

NASTASJA FILIPPOVNA Als je dan nog van de honger om zou komen, maar ze zeggen dat je een goed salaris ontvangt! Afgezien van de schande, ben je dus ook nog bereid om een vrouw in huis te nemen die je haat. Ik weet immers dat je me haat. Ik geloof graag dat hij zo’n type is dat je neersteekt voor geld! Tegenwoordig zijn ze allemaal zo geobsedeerd door het geld, alsof ze gek zijn geworden. De moedermelk staat nog om zijn mond en hij speelt al voor uitzuiger! Neeee! Hoe verder bij jullie vandaan, hoe beter – op straat, waar ik thuishoor! Of ik ga feesten met Rogozjin, of ik begin morgen als wasvrouw. Ik heb toch niets van mezelf, alles is van hen. En wie neemt me zonder geld, Ganja soms? Zelfs Lebedev neemt me niet.

LEBEDEV Lebedev neemt je misschien niet, Nastasja Filippovna, ik ben een openhartig mens. Maar de prins neemt je wel!

NASTASJA FILIPPOVNA Is dat waar?

PRINS Dat is waar.

NASTASJA FILIPPOVNA U neemt me zo, zoals ik ben, zonder iets?

PRINS Ik neem u tot vrouw, Nastasja Filippovna.

NASTASJA FILIPPOVNA (kijkt aandachtig naar hem) We hebben er nog eentje! Een weldoener… Waar ga je dan van leven, als je zo verliefd bent dat je mevrouw Rogozjin neemt!

PRINS Ik neem een eervolle vrouw en niet mevrouw Rogozjin

NASTASJA FILIPPOVNA Ben ik soms eervol?

PRINS U.

NASTASJA FILIPPOVNANou ja… dat is uit een romannetje! Prins, liefje, dat is ouderwets romantisch gezwets, vandaag de dag zijn we verstandiger, dat is toch allemaal onzin! Hoe kun je trouwen, als je zelf nog een kindermeisje nodig hebt!

PRINS (erg opgewonden) Ik…weet van niets, Nastasja Filippovna, ik heb niets meegemaakt, dat is waar, maar ik… Ik ben van mening dat u mij eer aandoet en niet ik u. Ik ben niets. Maar u heeft een zwaar leven gehad en toch bent u zuiver gebleven. Ik…. hou van u. Ik zou mijn leven voor u willen geven. Ik sta niemand toe een kwaad woord over u te zeggen… Als we arm zullen zijn, dan ga ik werken, Nastasja Filippovna…

Lebedev en Ippolit lachen.

VARJA Alsjebelieft, breng me weg van hier!

PRINS Maar wie weet, misschien zullen we niet arm zijn, maar heel rijk… Ik weet het weliswaar nog niet zeker, maar ik heb in Zwitserland een brief ontvangen uit Moskou, van ene meneer Salazkin, die me verzekert dat me een heel grote erfenis wacht. Dit is de brief.

LEBEDEV U zei – van Salazkin? In zijn eigen kringen staat hij heel goed aangeschreven. En als hij het is, die u dat verzekert, dan kun je het absoluut geloven. Gelukkig ken ik zijn handschrift, omdat ik laatst met hem te maken had… Laat me eens kijken.

De prins geeft hem de brief.

IPPOLIT Toch niet echt een erfenis? Een gekkenhuis!

LEBEDEV Er is geen speld tussen te krijgen! (geeft de brief terug aan de prins) Zonder verdere moeite ontvangt u op grond van het onaanvechtbare testament van uw tante anderhalf miljoen!

IPPOLIT Lang leve prins Mysjkin! Hoera!

GANJA (kijkt naar niemand) Ik heb hem gisteren nog vijfentwintig roebel geleend. Hallucinair.

VARJA (tegen Ganja) Breng me toch weg van hier, alsjeblieft!

GANJA Laat me.

IPPOLIT Hoera! (hoest hevig en hysterisch, er komt bloed mee)

NASTASJA FILIPPOVNA Zet hem in een stoel.

PRINS Geef hem water!

Ippolit wordt in de grote fauteuil neergezet.

IPPOLIT (hapt met moeite naar adem) Nee… geen water… geef me champagne..

PRINS U mag in geen geval champagne drinken.

IPPOLIT Prins, ik heb nog twee weken te leven... dat zeggen de hooggeleerde artsen tenminste… en ik weet zelf heel goed, wat ik in die twee weken mag en wat niet. Champagne! Nou?!

Ippolit krijgt een glas champagne.

IPPOLIT Prins…van harte gefeliciteerd. (drinkt en gooit het glas champagne tegen de grond)

NASTASJA FILIPPOVNA Dus toch een prinses... een onverwachte ontknoping...

GANJA Prins, kom tot bezinning.

NASTASJA FILIPPOVNA Nee Ganja, ik ben nu een prinses, hoor je? De prins laat me niet beledigen! Zou het een voordeel zijn om zo’n man te hebben? Anderhalf miljoen en ook nog prins! En ze zeggen: op de koop toe een idioot! Wat wil je nog meer? Nu begint het echte leven pas! Je bent te laat, Rogozjin! Neem je pakje mee, ik trouw met de prins en zal rijker zijn dan jij!

ROGOZJIN (tegen de Prins) Vergeet haar!

Lebedev en Nastasja Filippovna lachen.

IPPOLIT (spreekt met moeite) Voor jou soms? Komt binnen… gooit zijn geld op tafel… de boer. De prins neemt haar tot vrouw… jij komt hier alleen de boel op stelten zetten…

ROGOZJIN Ik neem haar ook! Ik neem haar, nu meteen! Alles geef ik er voor…

IPPOLIT Gooi hem eruit… die dronken boer…

ROGOZJIN Aan de kant, prins! Alles geef ik! Alles!

NASTASJA FILIPPOVNA Hoor je, prins, hoe die boer onderhandelt over je bruid?

PRINS Hij is dronken. Hij houdt heel veel van u.

NASTASJA FILIPPOVNA Maar zul je je later niet schamen, dat je bruid er bijna met Rogozjin vandoor is gegaan?

PRINS U verkeerde in een koortsachtige toestand. En nu ook, alsof u ijlt.

NASTASJA FILIPPOVNA En zul je je ook niet schamen als ze tegen je zeggen dat je vrouw de maîtresse van Totski is geweest?

PRINS Ik zal me niet schamen. U leefde niet vrijwillig met Totski.

NASTASJA FILIPPOVNA En zul je het me nooit verwijten?

PRINS Nooit.

NASTASJA FILIPPOVNA Pas maar op, je kunt niet voor je hele leven instaan!

PRINS Nastasja Filippovna, ik heb u net gezegd dat u mij eer aandoet, in plaats van ik u. U moest lachen om die woorden en ik hoorde ook anderen rondom lachen. Misschien drukte ik me erg belachelijk uit en was ik zelf ook belachelijk, maar ergens voelde ik dat ik… begrijp wat eer is en ik weet zeker dat ik de waarheid heb gesproken. Uw hele leven kan toch niet al geruïneerd zijn. Wat zegt dat nou, dat Rogozjin naar u toe is gekomen en dat Gavrila Ardalionovitsj u wilde bedriegen? Waarom herinnert u uzelf daar onophoudelijk aan? Nogmaals, wat u heeft gedaan, daar zijn maar weinig mensen toe in staat. Toen ik uw portret zag, was het alsof ik een bekend gezicht herkende. Het was alsof u… me riep… Ik… ik zal mijn hele leven respect voor u hebben, Nastasja Filippovna.

GANJA (halfluid) Een ontwikkelde kerel, maar reddeloos verloren…

VARJA Laten we hier weggaan, alsjeblieft, laten we gaan! Ik vraag het je, als zuster!

GANJA Ik zei toch: laat me met rust.

NASTASJA FILIPPOVNA Dank u, prins. Zoiets heeft nog nooit iemand tegen me gezegd. Iedereen onderhandelde over mijn prijs, maar nog nooit heeft een keurige man mij ten huwelijk gevraagd. Ganja! Wat vind je van de woorden van de prins? Het was bijna onfatsoenlijk… Rogozjin! Wacht, ga nog niet weg! Misschien ga ik toch met jou mee. Waar wilde je me heen brengen?

ROGOZJIN (niet begrijpend) Naar… Jekaterinenhof.

IPPOLIT (erg opgewonden.) Maar… Nastasja Filippovna ! Heeft u… uw verstand verloren?!

NASTASJA FILIPPOVNA (lacht) Geloofden jullie het nou echt? Dat ik zo’n kind te gronde zou richten? Mijn oude voogd Totski zou er blij mee zijn! Die houdt van kinderen! We gaan, Rogozjin! Hier met je geld!

LEBEDEV Dit is Sodom! Je reinste Sodom!

IPPOLIT Nastasja Filippovna!

PRINS Nee, nee!

NASTASJA FILIPPOVNA Prins, ik heb mijn trots, al ben ik dan schaamteloos! Je noemde me net volmaakt. Een mooie volmaaktheid, die alleen om te pronken dat ze ervoor bedankt om prinses en miljonair te worden, in de goot belandt. Wat voor een vrouw zou ik dan voor je zijn? Wat jij, Rogozjin? Maak je klaar, we gaan!

ROGOZJIN We gaan! Hee, iedereen... Wijn hier! Ha!

NASTASJA FILIPPOVNA Zorg voor de wijn, ik wil drinken. Is er muziek?

ROGOZJIN Ja, ja! (drukt Nastasja Filippovna tegen zich aan) Geen stap dichterbij! Van mij! Helemaal van mij! Koningin! Genoeg nu!

NASTASJA FILIPPOVNA (lacht) Wat sta je te schreeuwen? Ik ben nog steeds mijn eigen baas! Als ik wil, gooi ik je eruit! Ik heb je geld nog niet gepakt, het ligt er nog. Geef het ’s, allemaal. (Rogozjin geeft haar het pakje) Dus in dit pakje zit honderdduizend? Bah, wat smerig! Kijk, prins, je bruid heeft het geld aangenomen, omdat ze een slet is. En jij wilde mij tot vrouw nemen. Waarom huil je nou? Smaakt het bitter? Lach toch liever. Geloof me, de tijd heelt alle wonden. We kunnen beter nu tot bezinning komen, dan later. We zouden niet gelukkig worden… Laten we als vrienden uit elkaar gaan, ik ben zelf toch ook een dromer. Heb ik soms niet van jou gedroomd? Je hebt gelijk, ik heb lang van je gedroomd, toen ik nog bij Totski leefde. Je denkt en je denkt en je droomt en je droomt… En de hele tijd stelde ik me zo iemand als jij voor: een goed, eerlijk, aardig mens die plotseling verschijnt en zegt: u bent onschuldig, Nastasja, en ik verafgood u! Ja, zo zit ik soms te dromen, tot ik er gek van word… En dan verscheen mijn voogd Totski, die me onteerde, beledigde, ophitste, ontucht met me pleegde en dan weer weg ging. Ik wilde wel duizend keer in de plomp springen, maar daar had ik het lef niet voor, maar nu… Rogozjin, ben je bereid?

ROGOZJIN Ik ben bereid! Geen stap dichterbij!

IPPOLIT (hoest hevig) Houd… houd haar…

LEBEDEV De troika met belletjes staat al klaar! Kijk, je kunt hem zien uit het raam, hij staat op de oprijlaan!

PRINS Nastasja Filippovna!

ROGOZJIN Aan de kant! Iedereen aan de kant! Of ik vermoord je!

NASTASJA FILIPPOVNA (beweegt zich richting de deur met het pakje in haar hand, maar stopt opeens en kijkt naar het pakje) Ganja, ik krijg opeens een idee. Ik wil je belonen. Rogozjin, kruipt hij voor drie roebel op handen en voeten naar het Vasilevski?

ROGOZJIN Zeker weten!

NASTASJA FILIPPOVNA Luister, Ganja. Ik wil voor de laatste keer zien wie je werkelijk bent. Jij hebt mij drie maanden gekweld, nu is het mijn beurt. Zie jij dit pakje? Hier zit honderdduizend roebel in. Kijk, ik gooi het nu in de haard, het vuur in! Zodra het in vuur en vlam staat mag jij de kachel in kruipen en met je blote handen het pakje uit het vuur halen, dus alleen zonder handschoenen! Als je het eruit haalt – dan is het van jou! Alle honderdduizend roebel! Iedereen is er getuige van dat het van jou is! Ondertussen kan ik je mooie karakter bewonderen, als je om mijn geld het vuur in kruipt! Doe je het niet, dan verbrandt het! Ik laat niemand anders eraan komen! Het is mijn geld! Is het mijn geld, Rogozjin?

ROGOZJIN Het is van jou, mijn schat! Van jou, koningin!

NASTASJA FILIPPOVNA Uit de weg, iedereen! Opzij! Lebedev, stook het vuur eens op!

LEBEDEV Nastasja Filippovna, ik steek geen vinger uit!

Nastasja Filippovna pakt de pook van de haard, wroet in de kooltjes en gooit het pakje in de haard.

IPPOLIT Bind haar vast! Houd haar tegen!

VARJA Nee, nee, nee! Ganja, rennen!

LEBEDEV (valt op zijn knieën voor Nastasja Filippovna) Moedertje! Koningin! Oppermachtige! Honderdduizend! honderdduizend roebel! Laat mij de haard in kruipen: ik kruip er helemaal in, mijn grijze hoofd steek ik de haard in! Mijn vrouw is ziek, ze heeft geen benen, maar wel dertien kinderen – allemaal weesjes, de vader is vorige week begraven – ze hebben honger! (kruipt de haard in.)

NASTASJA FILIPPOVNA (duwt hem weg met haar been) Opzij! Ganja, wat sta je daar nou? Schaam je niet! Kruip erin! Het is je geluksdag!

GANJA kijkt stom naar het brandende pakje.

ROGOZJIN Zo doet een koningin dat! Dat is onze stijl! Wie van jullie kippendieven durft zoiets?

NASTASJA FILIPPOVNA Ganja, het geld verbrandt! Je zult jezelf hierom later van kant maken, dit is geen spelletje!

LEBEDEV Het brandt, het brandt!

IPPOLIT Bind haar vast! Alsjeblieft! Bind haar vast!

VARJA Ik ga dood! Mijn god, waar is dit goed voor!

LEBEDEV Kruip erin! Kruip, verdomde patser! Het verbrandt! Verbrandt!

GANJA Nee, nee, nee, nee!

NASTASJA FILIPPOVNA Het brandt! Het brandt! Het brandt!

ROGOZJIN Ik hou van je! Hou van je! Koningin!

IPPOLIT Dood! Dood!

VARJA Help hem! Help hem!

LEBEDEV Ik trek het met mijn tanden het vuur uit! Op mijn knieën kruip ik door het stof!

PRINS Mijn god, wat zijn deze mensen ongelukkig!

LEBEDEV Op mijn knieën! In het stof! Ik kruip, als een worm!

NASTASJA FILIPPOVNA Het brandt! Alles brandt! Alles brandt!

IPPOLIT Ik sterf! Ik zal sterven, spoedig sterven!

ROGOZJIN Ik hou van je, mijn koningin! Meer dan van mijn eigen leven!

VARJA Als zus vraag ik – help!

GANJA Nee! Nee! Nee!

NASTASJA FILIPPOVNA Alles verbrandt! Alles verbrandt! Alles verbrandt!

ROGOZJIN Koningin! Ik hou van je! Ik scheur mijn borst open! Ik geef je mijn hart!

GANJA Nee! Nee! Nee! Verbrand die honderdduizend! Tweehonderd! Driehonderd! Miljoen! Miljard! Ik zal toch meer hebben! Meer! Meer!

PRINS Wat zijn ze allemaal ongelukkig! Mijn god, wat zijn mensen ongelukkig!

VARJA Slechts de liefde van een zus is eeuwig! Slechts de liefde van een zus!

LEBEDEV Het vuil kruip ik in, ik kus en ik lik uw voeten! Ik zal met mijn tong de vloer aflikken, springen als een clown en kronkelen als een worm!

IPPOLIT Het kan jullie niet schelen, dat ik op sterven lig! Jullie zijn meedogenloze, harteloze mensen! Ik sterf binnenkort! Ik heb nog twee weken!

NASTASJA FILIPPOVNA Laat alles branden! Laat al het geld van de wereld branden! Laat de roebels, de dollars, de franken, de euro’s, de yens en de shillings branden!

ROGOZJIN Ik hou van je! Hou van je! In jou zijn alle vrouwen van de wereld! Ik voel ze! Ik ken ze! Ik wil ze!

VARJA De liefde van een zus! Zuivere, heilige zusterliefde! Zij is onbaatzuchtig! Zij is niet te koop en kan niet verkocht worden! Zij is het kostbaarste ter wereld! Zij is voor eeuwig en altijd!

PRINS Lijden en leed! Het wereldleed! Dat zal ons redden! Luister, luister naar het leed van de wezen en bedelaars! Het leed van de vernederden en vertrapten!

LEBEDEV Voor een bronzen stuiver die een rijkaard me toewerpt, zal ik me ingraven in de modder! Ik zal kronkelen als een worm en knorren als een varken! Ik zal dansen en huilen, lachen en zingen!

IPPOLIT Dood! Dat is het allerergste op de wereld! Er is niets ergers dan de dood! Ik heb tbc, ik lig op sterven, ik heb nog twee weken te leven!

GANJA Ik zal rijk zijn! Ik zal miljoenen miljoenen, miljarden miljarden bezitten!

NASTASJA FILIPPOVNA Ik verbrand al het geld! Alle kassa’s en banken! Alle munten van de wereld!

GANJA Ik bouw een kasteel op de top van de Everest! Tussen het ijs en de wolken! Het duurste kasteel ter wereld! Het fundament wordt van platina! De muren van briljanten en smaragden! Het dak van goud en robijnen! Elke ochtend zal ik het kristallen terras van mijn kasteel op lopen en edelstenen naar de mensen beneden gooien! En de mensen zullen ze opvangen en roepen: ‘Eer aan Ganja Ivolgin, de Allerrijkste Mens ter Aarde!’

ROGOZJIN Ik wil alle vrouwen van de wereld! Ik voel ze! Ik ken ze en hou van ieder van hen! Ik moet ze bevruchten! Allemaal! Dat is het doel van mijn leven! Mijn goddelijke pik geeft licht in het donker! Mijn sperma borrelt als lava! Er is genoeg voor alle vrouwen van de wereld! Breng de vrouwen tot mij! Ik bevrucht ze allemaal! Allemaal! Allemaal!

NASTASJA FILIPPOVNA Ik bouw een volmaakte, perfecte machine! Als een stalen reus zal zij over de wereld lopen en alles verbranden! Lopen – en verbranden! Ik bestuur mijn machine! Ik verbrand steden en dorpen! Bossen en velden! Rivieren en bergen!

PRINS In mijn organisme zitten 3265150 zenuwen! Bevestig aan elke zenuw een vioolsnaar! 3265150 vioolsnaren strekken zich vanaf mijn lichaam uit over de hele wereld! Laat 3265150 kinderweesjes 3265150 strijkstokken pakken en de snaren beroeren. O, het Wereldleed! O, de muziek van het lijden! O, die magere kinderhandjes! O, die gespannen zenuwen van mij! Speel, speel op mij, alle wezen en misdeelden, alle vernederden en vertrapten! Laat jullie leed het mijne zijn!

VARJA Ik laat een prachtig schip de lucht in gaan, genaamd Zusterliefde! Het schip zal zilver en doorschijnend zijn, licht als lucht en hard als diamant. Hoog in de hemel stijg ik uit boven de smeerlapperij en banaliteit van de wereld en ik schreeuw naar iedereen: ‘Geliefde zusters! Onschuldige zusters! Zusters, in wie de Onbaatzuchtige Zusterliefde leeft! Kom tot mij! Ik neem jullie mee uit de wereld van het kwaad naar de wereld van de Goedheid en het Licht!’ En zij komen eraan en gaan beneden klaarstaan! En ik laat voor hen een zilveren ladder zakken! En zij klimmen omhoog naar mij!

LEBEDEV Ik verander in een gigantisch stalen varken! Mijn voorpoten zijn de poten van een mol! Ik zal onder de aarde leven en alleen ’s nachts naar boven kruipen, om het afval van de wereld te eten! Ik vlecht een web van onderaardse gangen rond de aarde! ’s Nachts zal ik van de vuilnisbelt eten en uit het riool drinken! Onder mijn stalen huid vormt zich een dikke laag varkensspek! Alleen mijn tong blijft menselijk, teder, roze en vochtig! Overdag, terwijl ik het afval verteer, steek ik alleen mijn tong boven de aarde uit en lik ik de zolen af van graven, prinsen, markiezen en baronnen!

IPPOLIT Ik bedrieg de dood! Ik huur de beste geleerden van de wereld om een Nieuw Ik te maken! Een Nieuwe, Eeuwige Ippolit! Het wordt een grandioze onderneming! Uitgevoerd door honderdvijfenzestig wetenschappelijke instituten en geleid door achtentwintig academici – Nobelprijswinnaars! Binnen de twee weken, die mijn rottende lichaam nog heeft, scheppen zij het Nieuwe Eeuwige Lichaam van Ippolit Terentjev! Het wordt gemaakt van de stevigste en duurzaamste materialen! Het zal schijnen als de zon! Het zal sterk en jong zijn! Vanuit dit lichaam strekken zich in alle richtingen de stralen van Vreugde en Optimisme uit! En als mijn oude lichaam worstelt met de doodsstrijd, dan zullen de beste neurochirurgen van de wereld mijn Unieke Hersens uit het oude halen en in het Nieuwe Lichaam plaatsen! Ik sta op, pak met mijn stevige nieuwe handen het oude lichaam van Ippolit Terentjev en gooi het lachend in de afgrond van de oude stinkende dood! En als de gele tanden van de dood op mijn oude lichaam beginnen te kauwen, dan zal ik, Jong en Eeuwig, lachend op haar blinde smoel spugen! Lachen en spugen!

GANJA Hee, mensjes daarbeneden! Vang, vang briljanten en smaragden! Vang saffieren en robijnen! Wat fonkelen ze mooi in de stralen van de opgaande zon! Ze fonkelen en vallen omlaag! Beneden staan de mensjes – net mieren – en vangen ze op! (gooit) Met mijn linkerhand – briljanten! Met mijn rechter – smaragden! Met links – briljanten! Met rechts – smaragden! Ha-ha-ha!

NASTASJA FILIPPOVNA Mijn god, wat heerlijk om alles te verbranden! Wat een prachtig, volgzaam vuur! Wat een schitterend, razend beest! Wat is hij zijn meesteres onderdanig! Ik laat hem een nieuwe stad zien en zeg: Attack! En hij stormt erop af! Brand, brand, steden en dorpen! Brand, brand, bossen en velden!

ROGOZJIN O, wat heerlijk, om hele landen en continenten te bevruchten! Ik heb genoeg sperma voor iedereen! In mijn pik brandt een blauwe vlam! Vandaag neuk ik de vrouwen van Australië, morgen neuk ik de vrouwen van Mexico, overmorgen die van Indonesië! Komt tot mij, komt tot mij, miljoenen naakte vrouwen! Ik houd van jullie! Ik wil jullie! Ik neuk jullie!

VARJA Mijn schip Zusterliefde zweeft boven de wereld van banaliteit en kwaad! Mijn zusters klimmen omhoog op de zilveren trap! Naar mij! Wat zijn hun gezichten onschuldig, zuiver en verheven! Ze stralen Goedheid en Liefde uit! Kom, kom tot mij, mijn zusters! Onze ark van Goedheid en Licht vliegt naar een ander sterrenstelsel – het sterrenstelsel van de Liefde! Alleen daar kunnen we Rust en Vrijheid vinden! Alleen daar! Alleen samen!

PRINS Speelt, speelt op de snaren van mijn zenuwen! Speelt, wezen en misdeelden! Speelt, vernederden en vertrapten! Speelt, arme kindertjes! Ik voel jullie bleke handen! Hoe onhandig, maar o zo ijverig houden zij hun strijkstokken vast! O, wat hou ik van de handen van kinderen, magere, geschaafde winterhanden! Speel op mij, mijn geliefde kinderen! Speel! Speel harder!

LEBEDEV O, wat heerlijk om bij volle maan een vuilnisbelt op te vreten! De vuilnisbelten van steden, de beerputten van de industrie, de latrines van dorpen, de plees van het leger – alles past in mijn stalen pens! Ik vreet me een ongeluk en laat me vollopen met rioolvocht! Dat is de beste wijn ter wereld! De eerste stralen van de opgaande zon jagen me weg, ik dompel me onder in het koude lichaam van de aarde, steek mijn tong naar buiten… ooo! Hoe delicaat smaken de zolen van de rijken en aristocraten! Hoe krachtig en zelfzeker zijn hun bezitters! Hoe trots houden ze hun hoofd omhoog! Hoe mooi is hun houding! Ze dragen altijd nieuwe schoenen! Wat ruiken ze lekker, naar dure winkels, chique restaurants, gesloten clubs en speelholen! O, wat smaken die zolen fijn!

GANJA (gooit) Met links – briljanten, met rechts – smaragden! Met links – briljan24 ten, met rechts… (trilt met zijn hand) Ik wist niet dat edelstenen zo zwaar konden zijn… hee, iemand, gooi even in mijn plaats, ik ben een beetje moe… gooi naar links briljanten, naar rechts smaragden… haal het alleen niet door elkaar... precies zo... ik hoor geen instemmend geschreeuw... (luistert ingespannen; van beneden zijn zwakke kreten te horen)… ik hoor niets. Geef de mensen beneden luidsprekers. (krimpt ineen van de kou) Het is koud in de ochtend op de Everest… (gilt) Wat nou! Ik hoor niets! Wacht, niet gooien voordat ze schreeuwen! Ik luister! (van beneden is te horen:) ‘Eer aan jou, Ganja Ivolgin, Allerrijkste Mens ter Wereld’.

NASTASJA FILIPPOVNA Wat heb ik veel verbrand! Pfoe, het is bloedheet in de kabine…Wat verbrand ik vandaag?

IEMAND Rio de Janeiro

NASTASJA FILIPPOVNA Hoeveel napalm is er nodig?

IEMAND Vierentwintigduizend ton

NASTASJA FILIPPOVNA Hoeveel zit er in mijn bakken?

IEMAND Vierduizend ton.

NASTASJA FILIPPOVNA Laat onmiddellijk nieuwe napalm komen. En zeg tegen de technici, dat ze een airconditioning in de kabine moeten bouwen. Ik geef zestien minuten voor alles! Vooruit!

ROGOZJIN (bevrucht vrouwen) O, wat lekker… erg lekker... zo, zo... alleen, alsjeblieft, niet allemaal tegelijk... niet allemaal tegelijk. Lieve schatten, alles heeft orde nodig...zelfs de liefde... vandaag bevrucht ik de Engelsen… alleen de Engelsen... o, wat zijn ze rustig... wat koud van buiten en toegewijd... wat zijn ze toegewijd aan mijn hete pik… Hoe dringt hij naar binnen in hun koude vagina’s… hoe koken ze en worden ze heet van mijn sperma! O, ik hou van jullie, vrouwen van Engeland! O, wat heerlijk! Alleen niet allemaal... niet allemaal tegelijk. Ik zei al – niet allemaal tegelijk! Laat de Iersen niet voordringen! Ierland neuk ik morgen! En jaag de Armeensen weg! Zij dringen altijd voor zonder in de rij te staan! O, wat heerlijk!

VARJA Kom omhoog, kom tot mij, geliefde zusters! Klim omhoog over de zilveren trap! Ik neem iedereen op in mijn Ark van Zusterliefde! Jullie hoeven je niet te haasten! Mijn ladder is gemaakt uit zuiver zilver, achtenvijftig karaats! De treden zijn glad en gelijk! De leuning is fragiel en sierlijk! Als jullie de trap kapotmaken, geliefde zusters, dan kom ik in serieuze financiële problemen!

PRINS Speel, speel, ongelukkige kinderen! Speel op de zenuwen van mijn lichaam! Speel, speel... alleen, ik smeek jullie, geen Schönberg en geen Sjostakovitsj! Speel Vivaldi! Alsjeblieft, Vivaldi, de vier jaargetijden! Hebben jullie mij begrepen? Vivaldi, de vier jaargetijden! Vivaldi!

LEBEDEV (likt): O, zoete, zoete zolen van de aristrocraten… jammer dat niet alle aristrocraten op fatsoenlijke plaatsen komen… Niet allemaal lopen ze alleen over tapijt en parket… een paar, bijvoorbeeld, gaan om de een of andere reden naar het voetbal. Wat is er voor een aristocraat interessant aan voetbal? Een spel voor het plebs. Op de tribunes is het vies, er ligt spuug. Soms kots. En de wc’s in het stadion… ja. Die zolen hebben een totaal andere smaak. Geen aristocratische.

IPPOLIT Jong, nieuw lichaam! O, ik ren over de velden en de weiden! Ik spring en dartel als een veulen! Ik geniet van de zon en de frisse lucht! Mijn club Jeugd en Gezondheid staat open voor alle jongeren van zestien tot vijfentwintig! Iedereen is welkom! Maar alleen mooie en jonge mensen! Niet ouder dan vijfentwintig!

GANJA (gilt) Ik had gezegd – links briljanten en rechts smaragden ! En niet andersom! Ezels! Breng me een jas van sabelbont! Het is hier koud als in het graf… Waarom is dit terras niet verwarmd? Leg een stoomverwarming aan! (luistert) Harder! Harder! Waarom roepen ze zo slapjes? Hee, stelletje schapen! Ik gooi geen erwten en wortels naar jullie, maar briljanten en smaragden! Trek je keel verder open!

NASTASJA FILIPPOVNA Napalm is natuurlijk een luxe! Dat kun je niet op alle steden gooien. Het zou makkelijker zijn om alles met kerosine of stookolie te verbranden. Maar kerosine stinkt en van stookolie krijg je veel roet... Bah! Goddank, dat ik airconditioning in mijn kabine heb… (drinkt water, spuugt het weer uit) Als jij zwijn, me nog eens water zonder ijs geeft, dan stuur ik jou met een emmertje naar het brandende Lissabon om daar ijs te halen! Uit de weg!

ROGOZJIN Nee! Nee! Nee! Ik kan niet iedereen tegelijk neuken! Ik ben geen machine! Jaag die Armeensen weg! Vandaag – alleen Nederlandsen! Ja, uit de weg jullie, geile teven! Ga weg!

VARJA Zusters! Lieve zusters van mij! Ik smeek jullie! Klim om de beurt de trap op! Jullie maken mijn leuning kapot! Wat doen jullie?! Zilver is geen staal, het is fragiel! Vergeet dat niet!

PRINS (fronst van de pijn) Waarom zijn kinderen zo onbegaafd? Het is toch heel makkelijk om viool te leren spelen… wat zijn er weinig wonderkinderen op onze planeet... (gilt) Laat de snaren niet knappen, rotzakken! Hebben jullie dan niets geleerd van jullie derderangs pedagogen?! Een snaar is niet gemaakt van touw en een strijkstok is geen snoeischaar! Hij moet de snaren vloeiend beroeren!... (gilt van de pijn) Vloeiend! Vloeiend! Vloeiend!!!

LEBEDEV (likt de zolen) Ze hebben het niet, de aristocraten vandaag de dag… ze hebben het niet, ze dragen niet allemaal modelschoenen… (boert) En ik kan geen radioactief afval vreten… De vuilnisbelten van steden, de latrines van dorpen, de plees – allemaal geen probleem, maar wat doet het radioactief afval hier?! Mijn binnenste organen beginnen te muteren…

IPPOLIT (traint op de hometrainer) In de sportzalen van onze club vindt u alle sportfaciliteiten! Uw spieren worden soepel en elastisch! Men zal uw lichaam bewonderen! De club Jeugd en Gezondheid! Van zestien tot vijfentwintig!

GANJA Mijn briljanten zijn op! Kut! Ik kan niet alleen smaragden gooien! Dat is te kostbaar! Breek de briljanten muren af! Gooi stukjes naar beneden, maar niet hele grote! Ik heb het koud! Varkens! Waarom roepen ze niet! Wat – een staking?! Klootzakken! Willen jullie me dood hebben!

ROGOZJIN Mijn pik komt niet omhoog! Mijn pik komt niet omhoog! Mijn pik komt niet omhoog!

LEBEDEV (kotst) Waarom?... Wat een vuiligheid!... (kotst) die radionucleïden..

ROGOZJIN Mijn, mijn pik wordt niet stijf?! De mijne?! De mijne!

VARJA Boontje komt om zijn loontje! Maar ze hebben mijn ladder kapot gemaakt! Mijn zilveren ladder is kapot!

PRINS Ze laten mijn snaren knappen! Aaaa! Ze knappen mijn snaren!!

IPPOLIT Wat fijn om jong en gezond te zijn! Dan is er niemand die je zenuwen laat knappen!

ROGOZJIN Mijn pik komt niet omhoog!

NASTASJA FILIPPOVNA Een pik is bijzaak. Mijn brander is verstopt.

GANJA Zwijnen! Ik kan niet zelf mijn stenen kapotmaken! Ik heb gereedschap nodig! Geef me een moker!

ROGOZJIN Mijn pik komt niet omhoog! Maar waarom?! Ik heb alles gedaan zoals het hoort! Ik moet alle vrouwen van de wereld bevruchten! Ik heb alleen half Europa gehaald! (gooit zich op zijn knieën) Nastasja Filippovna! Alsjeblieft! Help me! Help me!

NASTASJA FILIPPOVNA Rot op! Ik heb een Engelse sleutel nodig van achtenveertig bij honderdentwintig! Heeft er iemand een sleutel van achtenveertig bij honderdentwintig?!

VARJA Repareer mijn ladder! Ik kan zo geen zusters verzamelen! Ze staan in een groep beneden en strekken hun armen naar me uit!

LEBEDEV (kotst vol leedvermaak) Zuster… zeg gewoon – potten… Ark van de Zusterliefde… iets beters kon je niet bedenken...

IPPOLIT (traint) Gezondheid – is het allerbelangrijkste in het leven!

PRINS Ze hebben anderhalf miljoen van mijn snaren laten knappen! O, ruk hun handen eraf! Ruk hun magere, gekloofde handen eraf!

NASTASJA FILIPPOVNA Een Engelse sleutel! Wie geeft me een Engelse sleutel?!

ROGOZJIN Ik bezorg je die sleutel, alleen: zorg dat mijn pik omhoogkomt! Ik smeek je! Je hebt zulke tedere handen!

NASTASJA FILIPPOVNA Rot op! Vraag het aan Varja!

ROGOZJIN Varja! Ik vraag het je als broer!

VARJA De ladder! De ladder! Mijn ladder!

PRINS Mijn snaren! Laat mijn snaren niet knappen!

GANJA (kalm, ineenkrimpend van de kou) Zorg dat die jankende harp zijn mond dichthoudt. Ik stel eerlijke ruilhandel voor.

Iedereen wordt stil. Alleen Ippolit gaat door met trainen op de hometrainer, zich nergens van bewust.

LEBEDEV (zacht kotsend) Wat voor handel?

GANJA Ik heb een drilboor nodig, de nieuwste soort. In ruil daarvoor geef ik een stuk van een muur van mijn kasteel, het maakt niet uit welk. Mijn muren zijn gemaakt van diamant.

NASTASJA FILIPPOVNA Wat moet ik met diamant? Ik heb een Engelse sleutel nodig, om de brander te repareren!

LEBEDEV Op de afvalplaatsen van de fabrieken kan ik elke sleutel voor je vinden. Maar al het radioactief afval moet vernietigd worden. Zodat ik het niet opvreet.

ROGOZJIN Ik haal alle vrouwen van de wereld over om te schijten op het radioactief afval. Zo wordt het bedekt met een dikke laag stront. Maar ik heb een stijve pik nodig!

VARJA Ik maak je pik stijf. Geloof me, daar zorg ik wel voor. Maar wie repareert er mijn ladder?

PRINS Ik repareer die ladder zo wel voor je, maar leer alsjeblieft aan de weeskinderen om normaal viool te spelen!

IPPOLIT (traint) In mijn club ‘Jeugd en Gezondheid’ leer ik de kinderen alles! Maar het belangrijkste – ik leer ze de jeugd waarderen en hun gezondheid beschermen! De cultuur van het gezonde lichaam – dat is grandioos! Als het lichaam gezond is, dan is het spelen op een Stradivarius een koud kunstje! (plotseling knappen de spieren van zijn lichaam met een vreemd geluid) Wat is dat?

VARJA De spieren van je nieuwe lichaam zijn geknapt.

IPPOLIT Waarom?

GANJA Omdat alles wat nieuw is vroeg of laat kapotgaat.

IPPOLIT Maar waarom doet het geen pijn?

PRINS Omdat jouw zenuwen geen zenuwen meer zijn. Maar draad uit de kiosk van Karaganov. Met dat zelfde garen naaide de zesjarige Sonja Marmeladova het losgescheurde handje weer aan haar pop vast. Dat was op donderdagavond, toen de eerste sneeuw viel.

NASTASJA FILIPPOVNA(wuift zichzelf koelte toe met haar waaier) Laten we champagne drinken, mijne heren. Misschien worden we dan wat vrolijker.

Iedereen drinkt champagne.

NASTASJA FILIPPOVNA Vertel eindelijk eens iets.

PRINS Wat precies?

NASTASJA FILIPPOVNA Iets uit je jeugd.

MAN1 We woonden bij de laatste halte van de metro.

VROUW2 Is dat bij die uitgedroogde populier, met afgezaagde takken?

MAN1 Ja.

MAN3 Bij die oude bakstenen hangar, met ogen erop geschilderd?

MAN1 Precies.

MAN4 En op de hoek staat een ijzeren regenton, die altijd lekt?

MAN1 Die lekt altijd!

VROUW1 En uit de kroeg stinkt het naar zweet en pis?

MAN1 Mmm!

MAN5 En de katten zijn allemaal schurftig en vals?

MAN1 Heel vals!

MAN2 En die man van éénhoog heeft olifantsziekte aan zijn linkerarm?

MAN1 Olifantsziekte. Inderdaad. Hij ging bijna nooit de deur uit – alleen ’s ochtends, boodschappen doen. Dan verstopte hij zijn arm altijd in de mouw van zijn jas. Hij werd Joe Frazier genoemd, naar die beruchte linkse hoek van Frazier. Soms keken we bij hem naar binnen door het raam van de keuken. Daar zat hij en dronk melk. Met zijn rechterhand. Zijn linkerhand lag op tafel. Die was groot en wit en leek op een rups. Hij spatte melk naar ons toe. ’s Ochtends ging ik naar school met de metro. Daar was het vies en gezellig. Er zaten veel ratten. Ik had altijd een baksteen bij me. Als ik een rat had doodgeslagen ging alles goed op school en kreeg ik geen beurt. In al die jaren heb ik vierenzestig ratten doodgeslagen. Op die ene dag had ik er ook een geraakt. De rat was mager en vals, net als die oude tang van de krantenkiosk. Ik brak haar wervel en zij probeerde weg te kruipen op haar achterpoten. Toen verbrijzelde ik haar schedel met mijn hak en ging de metro in. Het stond er vol met arbeiders van de schoenenfabriek en de bandenfabriek. Ze dromden samen op het perron en wachtten op de metro. Die van de bandenfabriek stonden zoals altijd te brallen en te lachen en die van de schoenenfabriek zwegen als dooie pieren. De metro ging vaak, maar krijste gruwelijk. Als er een metro aan kwam rijden, begon ik ook te krijsen. Niet als een metro, maar als een vliegtuig. Als hij stilstond, kroop iedereen zo snel mogelijk een wagon in. Ik ging altijd als laatste naar binnen. Ik vond het leuk om er bij een halte snel uit te springen, de wagon in te spugen en in de volgende te gaan zitten. En zo de hele trein door. Tegen de verveling. Maar op deze dag stonden ze van de bandenfabriek zo dicht tegen me aan te duwen dat ik amper op mijn benen kon blijven staan. Die van de bandenfabriek duwen altijd als gekken, schreeuwen keihard en slaan elkaar bijna kreupel in de kroeg. Van de schoenenfabriek zijn ze precies andersom – ze zwijgen en lopen erbij als dooie pieren, maar thuis drinken ze, slaan hun vrouw en hangen zich op. Een vriend van me zegt dat het komt doordat ze in de bandenfabriek rubber inademen en in de schoenenfabriek leer. Van rubber wordt je opgewonden – van leer juist rustig. Ze duwden me de wagon in, tegen de gesloten deur aan. Dus kon ik er bij de halte niet uit. Ik draaide me om en begon met m’n nagel de verf van de deur af te krabben. Ik wilde T. Rex krabben. En toen gebeurde het. Iemand drukte zich van achter tegen me aan, legde z’n lippen tegen m’n oor en fluisterde: ‘Elf, mijn elf’. En dat gefluister was als een droom. Z’n rechterhand pakte mijn vrije hand, zijn linker gleed in mijn broek. Als het een arbeider was geweest had ik gegild of ’m op z’n bek geslagen. Maar hij rook niet naar een arbeider. Hij rook fris en opgetogen. Als een vliegtuig. En zijn handen waren geen arbeidershanden. Eén hand zag ik, hij hield de mijne vast. De mijne was zwart, zat onder de schrammen en blaren en had afgekloven vingernagels. Maar de zijne was groot en wit. Zijn andere hand voelde ik. Hij was zacht en warm. Hij pakte mijn pik vast en die werd direct hard. En zo reden we en reden we. En hij fluisterde de hele tijd: ‘Elf, mijn elf’. En toen stopte hij plotseling z’n warme tong in mijn oor. En ik spoot meteen in mijn broek. En de metro stopte met gillende remmen. Iedereen ging de wagon uit. En ik stond bij de deur en huilde. Toen kwam er een hele dikke conductrice aan, die zei: ‘Rot op’.

MAN2 En wij woonden aan de rand van het bos.

MAN1 Is dat bij de met wit mos begroeide zwerfkeien?

MAN2 Mm.

VROUW1 En waar de dennenbomen ’s nachts kraken?

MAN2 Bij de krakende dennenbomen.

MAN3 En waar de havik in de warme lucht hangt?

MAN2 Inderdaad.

MAN4 En in de eikenboom het teken van Mars is gekrast?

MAN2 Het teken van Mars.

VROUW2 En de wilg bij de rivier op een gebocheld meisje lijkt?

MAN2 Precies.

MAN5 En in de hal staat een opgezette beer met een lantaarn?

MAN2 Die beer was geschoten door wijlen mijn vader. Maar we woonden bij opa. En we hadden paarden, vee en een kokkin. Mijn opa was boswachter. Hij was de baas van de opzichters. Zij hielden in de gaten dat de boeren het bos niet kapten, zodat het goed zou groeien. Opa hield van harmonica spelen en jagen. Hij ging op verre drijfjacht samen met een ex-majoor en een commandant. Ze joegen op everzwijnen, damherten en vossen. Mij nam hij mee op de jacht dichtbij: op fazanten en patrijzen. We hadden drie jachthonden – twee drijfhonden en een staande, een Engelse setter: Dick. Dick had één probleem – hij bleef niet stilstaan. En dat was mijn schuld. We hadden Dick sinds vorige zomer. Toen joeg ik al op fazanten en patrijzen. Opa had een enkelloopse Beretta voor me gekocht. Ik schoot niet slecht. Opa zei dat ik een goede jager zou worden als ik mijn wilskracht oefende. Ik had geen wilskracht. We hadden Dick als puppy gekregen. Opa had het toen heel druk en moest elke dag weg voor het bos. Daarom moest ik Dick alleen leren jagen op het wild uit het veld. Ik richtte hem af op fazanten en patrijzen. Dick zocht prima, maar hij maakte één fout: hij bleef niet stilstaan, maar viel een vogel in het gras meteen aan, joeg hem op, rende er achter aan en blafte. Hoe ik ook naar hem schreeuwde, Dick begreep het niet. Opa zei dat ik Dick moest slaan, dat hij dan alles zou begrijpen. Maar ik kon hem niet slaan. Daarom zei opa dat mijn wilskracht zwak was. Die zomer gingen opa en ik op jacht. We staken de kloof over en bij de braamstruik had Dick meteen een spoor te pakken. Eerst dacht ik dat het een fazant was, maar opa liet me zijn pink zien – patrijzen dus. Dick was goed bezig, hij volgde het spoor langs de struiken en kwam snel uit op een roggeveld. Fazanten gaan nooit rogge in, ze zouden vast komen te zitten tussen de aren. Patrijzen wel – die zijn klein. De rogge stond hoog. Voorop dook steeds de kop van Dick op. Opeens joeg hij de patrijzen op, rende achter ze aan en begon te blaffen. De patrijzen vlogen weg als een waaier. Wij schoten en eentje viel uit de lucht. Toen we erachteraan gingen, vonden we Dick. Hij lag in het veld. Hij was geraakt door een paar hagelkorrels. Dick trilde zachtjes en crepeerde. En opa zei: ‘Dat komt ervan als je geen wilskracht hebt. Als jij Dick vorige zomer had geslagen was hij nu niet dood geweest. Trek je broek uit!’ Ik trok mijn broek uit. ‘Ga op Dick liggen.’ Ik ging op Dick liggen. Opa nam de riem van zijn geweer en ranselde me af. Hij sloeg me niet lang, maar wel hard. Ik lag op het warme lijf van Dick en huilde.

VROUW1 En ik woonde in een oud groot huis.

MAN1 Dat met de krakende gele trap?

VROUW1 Mm.

MAN2 En een marmeren haard die op een huilende oude man lijkt?

VROUW1 Precies.

MAN3 En met aan de muren de architectuurprojecten van je vader?

VROUW1 De architectuurprojecten.

VROUW2 En in jouw kamer staat een jongetje van brons met een eland?

VROUW1 Ja.

MAN4 En de grote klok in de studeerkamer van vader slaat en knarst en slaat en knarst?

VROUW1 Die slaat en knarst.

MAN5 En de ramen op de veranda hebben verschillende kleuren?

VROUW1 Verschillende kleuren en de vorm van blaadjes. Vanaf de veranda kun je een stuk van de vijver zien. En ik keek daar elke dag naar door het gekleurde glas. Ik vond het leuker als de vijver paars was. Ik dacht – wat fijn om in een paarse vijver te zwemmen. Of naar de overkant te varen en te belanden in een paars land. Waar alles paars is: het huis, papa, de kat, mama en haar bamboestok. Mama sloeg mij met die stok als ik stout was geweest. Ik hield ervan om ’s nachts mezelf aan te raken tussen mijn benen. Dat is heel fijn. En op een keer zag mama dat ik dat deed. En ze sloeg me met de bamboestok op mijn handen. Maar ik raakte mezelf toch aan. En elke ochtend als ik wakker werd keek mama naar mijn gezicht. Ze keek of ik wallen onder mijn ogen had. Als ik wallen had zei ze:‘Ben jij vannacht weer stout geweest?’ Ze ging weg om haar stok te halen, kwam terug en sloeg me op mijn handen. Vader sloeg me niet één keer en nam het niet één keer voor me op. Hij schetste zijn projecten en ging vaak naar de bouw. Ik bleef thuis, samen met mijn moeder. Ik hield van haar. En als ze er niet was zat ik stil en keek naar de klok. En de klok sloeg en knarste en sloeg en knarste. Ik had een hekel aan linzensoep en ik hield ervan om mezelf aan te raken tussen mijn benen. En te dromen over een paars huis. Op een dag bracht mama me naar de dokter. Hij onderzocht me en zei: ‘Het is heel stout wat jij doet. Als je groot bent, word je ziek.’ Maar ik zei dat ik het zo fijn vond. Toen zei hij: ‘Elke keer als je zin hebt om dat te doen moet je naar het plafond kijken. En dan heb je geen zin meer.’ ’s Nachts probeerde ik naar het plafond te kijken. Maar ik kreeg nog meer zin en mijn hand gleed vanzelf mijn broekje in. Op een dag liet ik een bord met linzensoep vallen. En mama sloot me op in de kelder. Af en toe sloot ze me daar op. Het was een ketelhuis. Er stonden twee ketels – de ene was van ons, de andere van de buurman, die in de andere helft van het huis woonde. Ik zat op een sinaasappelkistje en keek naar onze deur. Er was nog een deur – die van de buurman. Die was altijd op slot. Opeens kraakte die deur en ging op een kiertje staan. Ik ging naar binnen en liep de trap op. De trap kwam uit in de hal van de buurman. Hij was ook architect. Hij had samen met papa het huis gekocht. De buurman was kaal, droeg een bril en was oersaai. Iedere keer als hij bij ons was praatte hij over iets saais. Ik liep de hal in en wilde de buurman roepen, maar toen zag ik hem opeens in de eetkamer. Hij zat op zijn knieën voor een rossige jongen. En op het tapijt lag een jurk. De jongen draaide zich af van de buurman en keek uit het raam. En de buurman kuste zijn handen en zei de hele tijd: ‘Geloof je me niet? Geloof je me echt niet?’ Toen begon de buurman te janken. En zo hard, dat zijn bril afgleed. Hij jankte en omarmde de benen van de rossige jongen. Maar de jongen keek uit het raam. Toen pakte de buurman de jurk, scheurde hem aan stukken en schreeuwde: ‘Ik zweer het! Ik zweer het! Ik zweer het je!’ En de jongen omarmde hem met tegenzin. De buurman maakte de spijkerbroek van de jongen los. En de jongen moest lachen. Toen sloeg de buurman hem op zijn wang en riep: ‘Hoe lang duurt dit nog, zwijn?!’ De jongen trok zijn broek naar beneden en ging op zijn knieën zitten. De buurman liet zijn pyjamabroek zakken. Zijn plassertje stak uit als een stok. Hij plantte hem in de kont van de rossige jongen en begon te bewegen en te kreunen. Daarna riep hij: ‘Je bent jong! Waarom heb jij de kont van een oude kapelaan?! Span je kont aan, span hem aan! Ik kan geen leegte neuken!’ Hij schudde, bewoog en riep: ‘Ik kan geen leegte neuken! Ik kan geen leegte neuken!’ En de rossige jongen zag mijn weerspiegeling in de Chinese vaas en draaide zich om. ‘Wat sta je daar?’ – vroeg hij. En de buurman draaide zich ook om. Hij was zo wit als deeg en had zijn bril niet op. Hij bewoog zijn witte gezicht, maar zag niets. Zijn ogen waren ook wit. En ik poepte mijn broek vol.

MAN3 En ik woonde in een straat met tweeëntachtig huizen.

MAN1 In die flat met zesenzestig balkons?

MAN3 Precies.

MAN2 Met tweeënveertig woningen?

MAN3 Ja.

MAN4 En honderdenvijfentwintig bewoners?

MAN3 Honderddrieëntwintig. Twee zijn er gestorven.

VROUW1 Op nummer 35?

MAN3 35.

VROUW2 Met drie sloten op de deur?

MAN3 Mm.

MAN5 En van jouw deur tot de school was het 2512 stappen

MAN3 2512 — door de week. Maar op zondag, als ik voorbij de school liep – 2590. Ik was van tellen gaan houden nadat ik op mijn zesde polio had gekregen. Het is geen gecompliceerde ziekte. Ik kreeg gewoon hoge koorts en toen raakte de linkerhelft van mijn lichaam verlamd. Ik voelde die helft helemaal niet meer. Ik moest meteen naar het ziekenhuis. ’s Nachts bonden ze me vast aan het bed, zodat ik in mijn slaap niet op mijn linkerzij kon gaan liggen. Anders zou ik belangrijke aders afknellen en koudvuur krijgen. ’s Nachts sliep ik vastgebonden, en overdag lag ik in bed te tellen. Ik telde de dingen, de hoeken van de dingen, de vouwen in het laken, de vliegen, de kruimeltjes, de parketplanken en de injecties die ik kreeg. Ik telde heel vlug. Na een half jaar was ik beter en kon weer lopen. Ik kreeg een speciale laars voor mijn linkervoet. Hij had een dikkere zool, omdat mijn linkerbeen iets korter was dan mijn rechterbeen. En mijn linkerbeen zat vol blauwe aderen, alsof de huid er vanaf was gestroopt. Ik droeg die laars altijd, wat voor weer het ook was. Als het heet was in de zomer, zweette ik heel erg in die laars. Mijn voet werd zeiknat van het zweet. Maar ik leerde om terwijl ik liep keihard met mijn bezwete tenen te knippen. Heel hard te knippen. En de mensen op straat begrepen niet waar dat geluid vandaan kwam. En ze staarden me aan. Toen ik veertien werd stuurden mijn ouders me naar een sportkamp. Om sterk te worden. Ik kon goed schaken. En al die tijd in het kamp droeg ik een lange broek. Nooit shorts. Ik liet mijn been niet zien. Op een keer zat ik te schijten. En ik had mijn broek tot op de grond laten zakken. Een jongen uit groep II kwam links van me zitten kakken. Hij zag mijn been en zei: ‘Moet je dat zien! Blauw been!’ Ik veegde mijn billen af, stond op en trok mijn broek omhoog. En hij zat uitgebreid een drol te draaien en zei: ‘Blauw been. Blauw been.’ Die avond gingen we pingpongen tegen groep II. Die jongen zag me staan en zei keihard: ‘Wat leuk, Blauw Been is er ook bij!’ Ik ging naar hem toe en zei: ‘Hou je bek dicht!’ Hij zei: ‘Waarom zou ik?’ Ik zei tegen hem: ‘Hou gewoon je bek’. En hij zei: ‘Waarom?’ En ik zei: ‘Ik geef je een Zwitsers zakmes’. Hij zei: ‘Je liegt’. En ik: ‘Als je het tegen niemand zegt’. En hij: ‘Afgesproken’. En ik gaf hem het mes van mijn vader. Het kamp duurde twee maanden. In die tijd gaf ik die jongen mijn T-shirt met het Elvis-portret, mijn vulpen, mijn speldje van de B-52 bommenwerper, achttien sigaretten, eenëntwintig kauwgompjes en tweeënveertig maanzaadbolletjes. Maar op de dag dat het kamp was afgelopen schreef die jongen met poep op mijn gele tas: blauw been.

VROUW2 En ik woonde in opa’s grote villa.

VROUW1 Waar de weg omlaag loopt naar het meer en de steiger?

VROUW2 Ja.

MAN1: Waar een laan van palmbomen is?

VROUW2 Mm.

MAN2 Waar de tuinman een paardenbek heeft, korte beentjes en lange armen?

VROUW2 Precies, korte beentjes en lange armen.

MAN3 Waar de perzikenboomgaard staat?

VROUW2 Inderdaad.

MAN4 Waar het dikke dienstmeisje en de magere kok wonen?

VROUW2 Zo mager als een lat!

MAN5 En waar opa’s kevercollectie is, die hij voor de oorlog heeft verzameld?

VROUW2 Nou, hij was al voor de oorlog begonnen met het verzamelen van kevers, toen hij nog gewoon majoor was. Maar toen de oorlog was afgelopen, was hij al generaal. Hij heeft nu vijfhondertweeëndertig kevers in zijn collectie. Toen ik klein was, begreep ik er niets van. Waarom moesten die kevers dood? Ze waren zo mooi. Mijn opa was geen gewone generaal. Hij was de Nationale Trots. Hij stond bekend om zijn Legendarische Tankdoorbraak. Die doorbraak stond in alle schoolboekjes. En toen hij met pensioen was gegaan, kwamen er verschillende mensen naar de villa, om tegen hem te zeggen hoeveel respect ze voor hem hadden. Ik hield ook van opa en ik had respect voor hem. En ik hielp hem altijd. En hij wandelde en speelde met mij en hij las me kinderboeken voor. Later raakte opa verlamd. Het gebeurde onverwacht. Hij zat in de tuin, in de chaise longue en schilde een appel. En opeens begon hij te schudden en te rochelen. Hij werd in de slaapkamer gelegd. En daar bleef hij nog drie jaar liggen. Tot aan zijn dood. Hij kon niet bewegen en niet praten. Hij kon alleen kijken, eten, drinken, plassen en poepen. En janken. Hij was heel grappig, toen hij lag. Als mijn ouders niet thuis waren, speelde ik met opa. Eerst kietelde ik hem. Maar hij was niet bang voor kietelen. Daarna kneep ik zijn neus dicht. En hij ademde door zijn mond als een vis. Daarna tilde ik de deken op en raakte zijn piemel aan. Zijn piemel leek op een pad. Opa rolde met zijn ogen, zweette en kreunde. Later bedacht ik een ander spelletje. Ik had een mattenklopper en een suikerklontje. Ik sloeg opa met de klopper op zijn buik en ik commandeerde: ‘Stem! Stem!’ En als opa jankte, legde ik het suikerklontje in zijn mond. Als mijn ouders of de verpleegster er waren wees opa met zijn ogen in mijn richting en kreunde. Maar ze begrepen hem niet. En ik ging door met mijn spel. Ik kwam thuis uit school, ik at en dan zei ik tegen de verpleegster dat ik mijn opa wilde voorlezen. De verpleegster ging weg en ik ging naar opa en deed de deur op slot. Hij begon dan meteen te kreunen en met z’n ogen te rollen. Ik pakte de suiker en de mattenklopper en speelde met hem. Na een tijdje was hij eraan gewend en deed hij alles zoals het moest: hij jankte op tijd en sabbelde aan de suiker. Soms voerde ik hem in plaats van de verpleegster. En hij huilde bijna altijd. Hij at en hij huilde. Toen hij doodging huilde ik ook. Hij werd vlak bij de minister-president begraven. En de soldaten gaven drie salvo’s, die zo hard waren dat alle twee mijn oren meteen dichtzaten.

MAN4 En ik had geen opa, geen oma en geen papa.

VROUW1 Had jij alleen een mama?

MAN4 Mama.

MAN1 Was zij klein?

MAN4 Klein.

VROUW2 Met blonde krullen?

MAN4 Met blonde krullen.

MAN2 En een doorzichtige plastic bril?

MAN4 Ja.

MAN3 Met een moedervlek op haar linkerwang?

MAN4 Mm.

MAN5 Met een gouden ring om haar linker ringvinger?

MAN4 Soms deed ze haar ring af. En dan later weer om. Ik begrijp niet waarom. Mijn mama was heel goed. Ze gaf me nooit straf. En ze vergaf me alles. Ze was verpleegster. Maar daarvan konden we niet leven. Na haar werk verdiende ze bij met injecties. Ze gaf injecties aan oude, zieke mannen. En ze kwam altijd thuis om acht uur ’s avonds. Ik speelde dan meestal op straat met de kinderen uit de buurt. En als ik haar zag, rende ik naar haar toe en vloog haar om de hals. En haar handen waren heel schoon en roken naar alcohol van de injecties. Zij zei: ‘Kijk nou eens, het vlindertje is naar huis toe gevlogen.’ Onze achternaam was Schmetterling. En ofschoon dat een Duitse achternaam is zei mama dat ze geen druppeltje Duits bloed had. Daarna nam ze een douche, dronk een glaasje cognac en kookte het avondeten. Als ze kookte, floot ze altijd. Daarna gingen we eten en dan vertelde ik wat ik op school had gedaan. Ze zei altijd hetzelfde: ‘Zorg ervoor, dat ik niet naar school toe hoef te komen.’ Daar zorgde ik voor. Soms kwamen er mannen voor mama. Op zondag. Mama zei dan tegen me: ‘Ga maar even lekker uitwaaien’. De hele dag waaide ik uit. Als ik thuis kwam, was mama een beetje dronken. Maar in het algemeen dronk ze heel weinig. De buren hielden niet van haar, omdat ze met niemand bevriend was. Maar de buren konden me aan mijn reet roesten. Op een keer stond het huis aan de overkant in de brand. En het was licht en eng. Mama stond aan het raam en keek. En ik vond het heel eng. Heel eng. En ik zei tegen mama: ‘Mama, ik vind het eng.’ Ze kwam bij me in bed liggen. En ik trilde helemaal. Mama streelde me en stelde me gerust. Ik had nog nooit een brand gezien. Het was zo licht, alsof onze kamer brandde en schommelde. En buiten schreeuwden ze en renden heen en weer. Ik trilde en ademde. En ik drukte me dicht tegen mama aan en pakte haar vast. En mama omarmde me en streelde me. En zo lagen we, totdat ik in slaap viel. En de volgende nacht ging ik zelf naar het bed van mama en zei: ‘Mama, ik ben bang.’ En ik hijgde. Ik drukte me tegen haar aan en raakte haar meteen aan. En viel in slaap. En ik kroop elke nacht bij haar in bed. En later ging onze klas op uitwisseling naar Engeland. Ik ging een jaar lang naar school in Engeland. Ik leerde goed Engels spreken. En ik schreef brieven naar mama. Zij schreef terug, maar niet zo vaak. En toen ik terugkwam, kroop ik de eerste nacht al bij haar in bed. Ik drukte me tegen mama aan. Ik raakte haar niet aan, maar begon haar te zoenen en zei: ‘Lieve mama, word mijn vrouw.’ Ze zei: ‘Dus je bent een man geworden.’ Ze legde mij bovenop haar en hielp me. En ik ging bij mama naar binnen, en ze werd mijn vrouw. En dat deden we elke nacht. En ik vond het zo lekker, dat ik soms moest huilen. En mama likte mijn tranen weg met haar tong en fluisterde: ‘Wij zijn misdadigers.’ En toen kreeg mama een blindedarmontsteking. Ze lag in hetzelfde ziekenhuis als waar ze gewerkt had als verpleegster. En tijdens de operatie raakte ze besmet met hepatitis. En na zeven maanden en dertien dagen ging mama dood. En ik werd in een internaat gestopt. En als ik vlindertjes zag, moest ik aan mama denken. En ik begon vlinders te verzamelen en bewaarde ze in een koektrommel. En ik werd gepest: ‘Schmetterling vangt vlindertjes.’ Maar niemand raakte mijn trommeltje aan. En na de diploma-uitreiking ging ik naar bed met een meisje. Daarna verbrandde ik het doosje en ging werken in een conservenfabriek.

MAN5 En mijn broer en ik hadden geen mama, geen papa, geen oma en geen opa.

VROUW1 Was papa omgekomen aan het front?

MAN5 Mm.

VROUW2 En oma dood gegaan in het eerste jaar van de blokkade?

MAN5 Ja.

MAN1 En opa bij een bombardement?

MAN5 Een bombardement.

MAN2 Was mama doodgegaan aan de tyfus?

MAN5 In stadsziekenhuis no. 8.

MAN3 En bleven je broer en jij alleen achter?

MAN5 Alleen.

MAN4 Waren jullie tweelingen?

MAN5 Ja. En we leken heel erg op elkaar. Ze haalden ons altijd door elkaar en om te pesten noemden ze ons de Konijnen. Omdat we kleine kinnen en grote tanden hadden. En we leken echt heel erg op konijnen. Toen in het tweede jaar van de blokkade mama dood was gegaan, begonnen we ook echt te sterven van de honger. We kauwden alles achter elkaar: lappen, houtspaanders, laarzen, we struinden de vuilnisbelten af. Maar de vuilnisbelten waren schoon. In onze stad woonden drie miljoen mensen, en iedereen wilde eten. Maar de vijand had ons omsingeld, zodat we allemaal dood zouden gaan. En die winter waren wij ook doodgegaan, als Vis er niet was geweest. Hij nam ons op in zijn bende. Hij was crimineel en deserteur. Ze hadden hem uit de gevangenis gehaald en in een strafcompagnie geplaatst, maar hij was gevlucht. En in onze bende zaten nog twee deserteurs, het wijf van Vis en een ingenieur. Onze bende zat in de kelder van een ingestort huis. We hadden twee ovens en een fornuis. We maakten gehaktballen van de lijken en het wijf van Vis ruilde ze in de stad voor brood. Ze zei dat ze bij het buffet van het stadscomité van de Partij werkte. En dat er konijnen en paardenvlees in die gehaktballen zat en dat de beambten van het stadscomité ze aten. ’s Ochtends vroeg maakte Vis ons wakker en stuurde mij en mijn broer erop uit, om de billen van de lijken. Hij was zelf bang om de kelder uit te gaan. We namen onze schooltassen mee en gingen op zoek naar lijken. In de winter was het heel koud. De mensen hadden honger en konden amper lopen. En ze stierven vaak midden op straat. Dan kwamen mijn broer en ik eraan, sneden de billen eraf en gingen weer weg. Ik had een mes, en mijn broer een zaag. Als het lijk vers was, sneed ik de kont met mijn mes eraf. Als hij al bevroren was dan zaagde mijn broer het vlees eraf met zijn zaag. We stopten ieder een halve kont in onze ronsel en gingen op zoek naar het volgende lijk. Vis had een norm vastgesteld van twee konten per dag. We mochten niet thuiskomen zonder twee konten. Maar één keer joegen ze ons weg bij een lijk en kwamen we thuis met maar anderhalve kont. Vis sloeg ons half dood. Sindsdien noemden ze ons de anderhalvekonters. Maar soms sleepten we wel vijf konten aan. En we haalden de kelder bijna niet. ’s Nachts werd er bij ons in de kelder gewerkt: van de konten werden gehaktballen gemaakt. Het vlees werd door de gehaktmolen gehaald, bij het gehakt deden we caseïnelijm, zodat de gehaktballen niet uit elkaar zouden vallen, we deden er zout en peper bij en bakten ze in motorolie. Het waren mooie gehaktballen. ’s Ochtends ging het wijf van Vis ze ruilen en ’s avonds kwam ze terug met brood en tabak. We aten allemaal brood met heet water en daarna rookten we totdat we moesten kotsen. Maar op een keer ging mijn broer naar het huis van de buren voor een naald, en hij kwam niet terug. Ik heb geen idee, wat er met hem gebeurd kan zijn. Ik heb hem drie maanden gezocht. Daarna werd de blokkade doorbroken. En mijn oom nam me mee uit de stad. Mijn broer werd niet gevonden. Af en toe heb ik dezelfde droom: mijn broer laat me een naald zien en roept: ‘In deze naald zitten vijfhonderdentwaalf konten. We gaan niet dood.’ Daarna prikt hij me met de naald en ik word wakker.

Iedereen verstijft in vreemde poses.

De dealer en de scheikundige komen binnen.

DEALER Zie je wel. Alweer hetzelfde. De derde keer.

SCHEIKUNDIGE (komt dichterbij, kijkt aandachtig, geeft MAN1 een duwtje, MAN1 valt; geeft VROUW1 een duwtje, VROUW1 valt) Ja.

DEALER Drie keer. Is dat niet genoeg voor je? Wil je nog een vierde keer? Dan houden we geen klanten meer over.

SCHEIKUNDIGE Genoeg. (steekt een sigaret op) Zoals mijn baas zegt: de experimentele fase is voorbij. Nu kunnen we met zekerheid vaststellen, dat Dostojevski in pure vorm dodelijk is.

DEALER En wat gaan we dan nu doen?

SCHEIKUNDIGE: Verdunnen.

DEALER Waarmee?

SCHEIKUNDIGE (peinst) Hmm… laten we Stephen King proberen. En dan zien we wel weer.

einde


Vertaling Jacqueline Korevaar*






* Jacqueline Korevaar is slaviste en regisseuse. Ze heeft Dostojevski-trip in 2006 opgevoerd.

1 Bij het vertalen van de letterlijke fragmenten uit De idioot is mede gebruik gemaakt van de vertaling van Charles B. Timmer uit de Van Oorschot-uitgave van 1967.

<   

TSL 45

   >