Kees Mercks



Erotica in de Tsjechische literatuur
De kunst van het...



Lange tijd was het interessant na te gaan hoe de politieke censuur functioneerde in de periode van het communisme en wat deze heeft aangericht in de Tsjechische literatuur. Misschien even interessant is het om na te gaan hoe de censuur op erotisch getinte geschriften werkte. De periode waarin sprake is van deze laatste vorm van censuur is aanmerkelijk langer, maar laten we ons hier beperken tot enkele uitingen ervan in de negentiende en twintigste eeuw.

Wat moeten we beschouwen als erotische literatuur? Daar kan lang en breed over worden gediscussieerd: betrekken we daar ook minder-literaire vormen bij (triviale, orale literatuur)? En waar leggen we de grens tussen erotisch en pornografisch getint werk? Het gaat mij hier in de eerste plaats om erotische geschriften van gevestigde literatoren, die al dan niet vrijwillig (zelfcensuur) dit soort passages uit fatsoensoverwegingen uit hun oeuvre hebben geschrapt of door anderen geschrapt hebben gezien. De vraag waar de grens ligt tussen erotische en pornografische literatuur is dan minder relevant. In een tijd waarin menig taboe wordt geslecht en het woord ‘neuken’ met enige regelmaat in het openbaar wordt gebezigd en de geslachtsdaad steeds vaker wordt verwoord of uitgebeeld, kan men beter het hele terrein bestempelen als erotisch.

Misschien moeten we beginnen met een ‘randgeval’, met iemand die niet zelf de auteur van dit soort literatuur was, maar een vroeg negentiende-eeuwse verzamelaar van orale literatuur: volksliedjes. Ik doel hierbij op ridder Jan Jeník z Bratřic. In de geest van de preromantiek en romantiek verzamelde hij Tsjechische volksliedjes, anonieme volkskunst die vaak al een lange traditie achter de rug had. Daarin komen regelmatig toespelingen voor op de vleselijke liefde. Het zijn (zoals gezegd) anonieme liedjes en door die anonimiteit heeft de auteur zich mogelijk wat vrijer kunnen uitdrukken. In die ‘schuine’ liedjes komt met enige regelmaat het werkwoord ‘jebat’ voor als aanduiding voor ‘neuken’, een woord dat tegenwoordig in tegenstelling tot andere Slavische talen in het Tsjechisch niet meer in zwang is. Deze verzameling volksliedjes is pas in 2009 (!) volledig, dus ongecensureerd verschenen, terwijl de brave verzameling van bijvoorbeeld de veel jongere romanticus K.J. Erben wel al eerder volledig koon verschijnen en als het canonieke boek over volksliedjes geldt.

Enkele voorbeelden van dergelijke schuine liedjes uit de verzameling van ridder Jan luiden als volgt:


Naar de kermis toog een boerenpaar,
De boerin viel – de boer viel op haar.
De boerin huilde –
de boer heeft haar bemind. Na een jaar kregen ze een boerenkind.


Of:

Had ik geweten
Dat je me zou fnuiken,
Dan had ik je van mijn leven
Niet aan mijn anus laten ruiken.
Had ik geweten
Dat je me zou slaan,
Dan had ik van mijn leven
Mijn schoot niet aan je toegestaan.


Of:

In De Schenker in het donker
wou een Duitser een Duitse bonken –
Zij schreeuwde: O, mein Gott!
Grote paal, maar nauwe grot...


moldaviet15

Een tijdgenoot van Erben was de dichter K.H. Mácha, de prins van de Tsjechische dichtkunst en beroemd wegens zijn romantische, hooggestemde poëem Mei (1836). Het gaat mij hier echter om zijn dagboek uit het jaar 1835, waarin hij zijn dagelijkse bezigheden noteerde: niet alleen schreef hij op wat hij zoal las (hij noemt van Nederlandse zijde de dichters Bilderdijk en Feith!), maar ook wat hij die dag gedaan had: gewandeld, gerepeteerd, iemand bezocht. Dat is allemaal nog tot daaraan toe, maar hij noteerde ook zijn fysiologische behoeftes en amoureuze escapades. Die laatste passages zijn ofwel door hemzelf in geheimschrift geschreven ofwel door de censuur geschrapt en vervangen door puntjes met daarachter het aantal weggelaten woorden. Dat geheimschrift werd natuurlijk spoedig ontcijferd, maar de oplossing bleef 150 jaar lang in de bureauladen van de literatuurwetenschappers liggen. De drukken met de puntjes zouden namelijk tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw verschijnen. En de lezer maar gissen: één woord weggelaten? Een zin met één woord? Dat bleek dan te slaan op een nuchtere vermelding als ‘Gescheten’ of ‘Geonaneerd’. De langere passages wekten al evenzeer de nieuwsgierigheid van de lezer: twintig, dertig woorden weggelaten: wat zou hij daar dan wel niet allemaal hebben beschreven en tot hoeverre. Die passages liegen er inderdaad niet om. Een voorbeeld:

machaportret

Karel Hynek Mácha

Op 17 september 1835 schrijft Mácha onder meer: ‘’s Avonds was ik bij haar thuis. Haar vader en moeder waren op koffievisite gegaan: ontkleed lag ze op de canapé. Drie keer waren we in alle staten; totdat haar moeder met haar vader thuiskwam. Toen was het uit met de pret.’

Op 28 september noteert Mácha: ‘Van mijn huis liep ik weer met Lori naar het huis in de Truhlářská. Daar naaide ik haar op de zitbank bij het raam. Ze schreeuwde dat ik op moest houden. “Es tut weh, Jesuskotte.” Toen ik vroeg waarom, antwoordde ze: “Weil du tiefer gekommen bist als sonst.” Daarna ging ze naar de plee en hield ik haar jurk omhoog...’ 1

Het laatste voorbeeld geeft aan dat ook toen al een rijke variëteit aanwezig was voor het woord ‘neuken’. Hij gebruikte overigens niet het eerdergenoemde ‘jebat’, maar het tamelijk onschuldige ‘picat’. Een andere bijzonderheid van deze tekst is dat deze – in tegenstelling tot de vorige ‘humoristische’ – tamelijk dramatisch is: Mácha’s vriendin beleefde er weinig plezier aan, maar ook dat wordt beschreven, zij het in geheimschrift. Het gebruik daarvan kan een zekere borg zijn voor anonimiteit, maar ook is mogelijk dat een romantisch dichter als Mácha, die zijn korte dramatische leven dikwijls als een literair werk ensceneerde en wiens literaire werk dikwijls autobiografische achtergronden heeft, expres voor die codering in geheimschrift heeft gekozen om zijn potentiële lezerspubliek nog even extra op de proef te stellen. De gevallen van versluiering van het auteurschap zijn met name in de romantiek legio. We hoeven in dit verband alleen maar naar Poesjkin-Bjelkin te verwijzen.

In de verder zeer preutse, door biedermeiermoraal bewaakte, tweede helft van de negentiende eeuw kennen we eigenlijk alleen nog enkele verzen van de neoromantische dichter Vrchlický die enigszins over de schreef van die tijd gaan. Hij benoemde in zijn voor het overige nogal zwierige, perifrastische stijl het vrouwelijk geslachtsdeel onomwonden: de kut, wat in het Tsjechisch in de niet-verkleinde vorm hardcore plat klinkt. De benoeming van geslachtsdelen (al dan niet verkleind, pardon, verlieflijkt) komt trouwens ook met regelmaat in de eerder genoemde ‘schuine liedjes’ voor.

Tegen het einde van de negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw komt erotiek en seksualiteit (soms ook homo-erotisch!) opnieuw in de belangstelling te staan bij decadenten en anarchisten, die graag de burgermoraal wilden choqueren. Het ging daarbij ook niet alleen om de verheerlijking van de erotiek. Juist in het fin-de-siècle kwamen daar gevoelens als afkeer, walging, teleurstelling bij. Bijvoorbeeld in Prostibolo duše (Het bordeel van de ziel) uit 1894 van A. Procházka, over zijn verhouding met een prostituee. Ook bij de impressionisten en naturalisten komen erotische motieven voor, maar ook zij hadden vaak een andere motivatie: de eerste groep was psychologisch geïnteresseerd (bijvoorbeeld in het beschrijven van het ontwaken van de eerste seksuele prikkels). Bij de tweede categorie ging het om sociale problematiek: de onderkant van de samenleving en de duistere kanten van de mens. Misschien hoort hier ook een vroeg horrorverhaal van Jiří Wolker bij, waarin een man tijdens de coïtus overlijdt. De kleine dood werd opeens de grote. Dit zijn echter sporadische gevallen, die meestal gewoon de censuur konden passeren.

De meest geruchtmakende roman op erotisch-pornografisch gebied in de periode tot de Tweede Wereldoorlog is Het lijden van vorst Sternenhoch van Ladislav Klíma uit 1928. De geslachtsdaad speelt hierin een belangrijke rol, maar is in feite ondergeschikt aan de geestelijke verwording van de hoofdpersoon, die steeds waanzinniger wordt. Het geruchtmakende had vooral te maken met diens sadistische, sadomasochistische en perverse (necrofiele) trekjes. Het woord ‘neuken’ komt echter in dit werk niet voor en het boek is ook nooit door de censuur verboden, wat wel voor een groot deel van Klíma’s overige werk geldt, dat pas na de Fluwelen Revolutie kon worden gepubliceerd en waarin ook andere seksuele deviaties aan het licht treden.2 Van huis uit was Klíma echter filosoof, en hij werd beïnvloed door Nietzsche en De Sade.

Nietzsche, Freud en De Sade waren ook van invloed op het ontstaan van het surrealisme. Bevrijding van de kleinburgerlijke moraal, inzicht in de diepste lagen van het menselijk bewustzijn en het primaat van de seksuele prikkels zorgden in de literatuur en beeldende kunst voor een kleine revolutie. Het is dan ook tijdens het surrealisme, dat begin jaren dertig opkwam, dat de belangstelling voor de erotische literatuur en afbeelding welig tierde. Men denke aan Karel Teige en Vítězslav Nezval als schrijvers van elk hun eigen manifest van het surrealisme, men denke ook in de beeldende kunst – aan Štyrský en Toyen als belangrijkste vertegenwoordigers die actief waren op het gebied van de erotica. Štyrský vertaalde De Sades Justine en schreef een monografische schets van hem. Hij gaf verder begin jaren dertig Edice 69 uit, een korte serie met erotische literatuur, en Erotická revue, die geheel gevuld was met erotica, zowel in schrift als in beeld, zowel in vertaling (vooral uit het Frans) als eigen producties, soms onder de eigen naam van de auteur, soms ook met gebruik van pseudoniem of initialen. Het blad was halflegaal, dat wil zeggen. uitsluitend via intekening te verkrijgen. Štyrský moest dat wel doen omdat hij zelf al in 1929 een botsing met de censuur had gehad bij het verschijnen van zijn vertaling (met zijn illustraties) van Lautréamonts De gezangen van Maldoror, waarvan een groot deel van de oplage in beslag werd genomen. Štyrský was de partner van Toyen, een schilderes die naast haar serieuze surrealistische werk Erotická revue af en toe ook voorzag van erotische prenten. Pas na de Fluwelen Revolutie zijn de drie nummers van het blad in facsimile-uitgave heruitgegeven.

In dit surrealistische milieu moet ook het boekje zijn ontstaan, dat in 1940 in een beperkte oplage verscheen als uitgave van de Kring van vrienden van klassieke erotische literatuur en dat de niet mis te verstane titel draagt: De kunst van het neuken. Als auteur staat vermeld: Abbé Appliqué. Het zou uit het Frans vertaald zijn door iemand die ons alleen zijn initialen prijsgaf: J.H. In het kort komt de inhoud van dit werkje erop neer dat de abbé, een priester met wereldlijke roeping, zijn neef in het volwassen liefdesleven wil invoeren. Hij doet dat in de vorm van een brief en baseert zich daarbij op zijn rijke eigen ervaring in sexualibus, hetgeen toch voor een abbé een pikante aangelegenheid is en in de roomse kerk kennelijk van alle tijden. Met ironisch commentaar beschrijft hij diverse standjes, waardoor dit werkje ook wel wordt aangeduid als een kleine Tsjechische Kamasutra. Inhoudelijk is het misschien weinig opzienbarend, hoewel de geslachtsdaad en -delen onverbloemd worden genoemd, wat de volgende voorbeelden mogen bewijzen:

[...] en om de vinger op het juiste plekje te leggen en de dingen bij hun naam te noemen: het is de KUT! De kut is de spil waar alles om draait, de kut is het begin en het einde van het leven. Een wereld zonder kut is een wereld zonder zon...

Of:

[...] God is liefde en de kut is het altaar der liefde. [...] Door de kut te dienen diende ik in feite mijn Schepper...

Onverbloemd is zelfs de titel, Umění mrdati, waar het hardcore-woord ‘mrdati’ wordt gebezigd voor neuken. De archaïsche infinitief-uitgang op -i is een toespeling op de tijd, eind achttiende-begin negentiende eeuw, waarin het gebeuren zich afspeelt. De rest van de tekst is in zwierig standaard-Tsjechisch geschreven. Dat maakt het bestaan aannemelijk van de vermeende twintigste-eeuwse vertaler J.H. Vermeend omdat er – voor zover valt na te gaan – geen ‘Abbé Appliqué’ in de Franse literatuur bestaat en als hij toch zou bestaan, zou er sprake zijn van een pseudoniem omdat ‘appliqué’ noest betekent, zoals de lezer in het boekje wordt uitgelegd. Maar ook dat pseudoniem is onbekend. Als er dan geen Franse basistekst is waaruit dit werk is vertaald, moeten we aannemen dat er zich achter de abbé een twintigste-eeuwse auteur verstopt heeft, die heeft geprobeerd een pastiche te maken op laat achttiende-eeuwse Franse pikante literatuur, die populair was in de surrealistische kringen rond Erotická revue.

Meestal wordt het werkje toegeschreven aan Nezval, de prins van het erotisch getinte poëtisme en grondlegger van het seksueel georiënteerde surrealisme. Hij had al eerder een pseudoniem gebruikt (Robert David) voor poëzie die niet helemaal in de logica van zijn oeuvre paste en had anoniem meegewerkt aan diverse filmscripts uit die tijd (bijvoorbeeld Machatý’s Erotikon uit 1929). De belangstelling was er dus. Een ander argument is dat hij in zijn proza al eerder het onverbloemde woord ‘mrdat’ had gebruikt, toch tamelijk ongewoon voor die tijd. Dat was onder andere het geval in zijn proza Sexuální nocturno, dat niet zou worden opgenomen in zijn verzamelde werk. Onduidelijk is wie daarvoor verantwoordelijk is, maar gezien het feit dat Nezval later meer gedichten uit zijn verzamelde werk, dat in de jaren vijftig verscheen, heeft weggelaten, mogen we aannemen dat dit het resultaat is van zelfcensuur als gevolg van de gewijzigde politiek-culturele situatie. Het werkje zelf is in 2001 wel opnieuw uitgegeven, maar de originele editie is tegenwoordig volstrekt onverkrijgbaar, tenzij men er een enorm bedrag voor neertelt wanneer het wordt geveild. Twee jaar geleden was de vraagprijs op een veiling € 2600,. Wel vind je delen ervan op internet. Het werkje werd geïllustreerd door Jindřich Štyrský en uitgegeven in de serie Edice 69 (1931).

Nezval zegt zelf over het gewraakte woord ‘mrdatʼ: ‘Het woord “mrdat” is hard en transparant als een diamant, een klassiek woord. Als een juweel gevallen uit een edele alexandrijn heeft het, als verboden woord, een magisch kracht. Het is een van de kabbalistische afkortingen voor het erotische fluïdum.’

In Sexuální nocturno beschrijft de auteur overigens hoe hij voor het eerst als jonge jongen (11 jaar!) een bordeel bezoekt om het spannende woord in de daad te veranderen. Hij koos daarvoor een prostituee omdat men in een bordeel niet op leeftijd let... Hij had genoeg van de onanie, waarmee hij tot dan aan zijn gerief kwam, en hij doet gedetailleerd en onverbloemd verslag van de daad.

Toch is het gebruik van het ‘diamanten woord’ alleen geen sterk bewijs voor het auteurschap van Nezval van de Kunst van het neuken. Er zouden ook andere kapers op de kust kunnen zijn. Wie verstopte zich achter de initialen J.H. en afficheerde zich als vertaler van een tekst die niet bestond? Had de vertaler, goed op de hoogte van de Franse literatuur soms niet zelf de tekst geschreven? Dan zou er sprake zijn van een dubbele vermomming: initialen van een vertaler die de auteur van oorspronkelijke tekst is. Ik heb naspeuringen gedaan in Erotická revue om te zien of iemand die initialen ook daar gebruikte, ervan uitgaande dat deze wel echt zijn, anders zou er zelfs sprake zijn van een driedubbele vermomming. Het meest in aanmerking hiervoor komt dan Jindřich Hořejší, een iets oudere dichter dan Nezval, nog net in de negetiende eeuw geboren. Hij was een groot kenner van de Franse literatuur, woonde lange tijd in Frankrijk en vertaalde zelfs De avonturen van de brave soldaat Švejk in het Frans. Bovendien stond hij in direct contact met de Tsjechische en Franse surrealisten en publiceerde hij in Erotická revue, als hij het ten minste is die zich achter die initialen J.H. verborg. Het betreft twee gedichten van de poète maudit Rimbaud. Maar eigenlijk was Nezval de reguliere vertaler van Rimbaud. Nezval zou dus hier ook zomaar de initialen J.H. kunnen hebben gebruikt om zich extra in te dekken. In dat geval zou hij ook de auteur kunnen zijn van De kunst van het neuken. Maar waarom zou hij die initialen gebruiken als hij zelf al eerder onder zijn volle naam Sexuální nocturno had uitgebracht? Dat lijkt onwaarschijnlijk.

Vóór Nezval pleit nog een andere omstandigheid: in de Tsjechische tekst staan twee fouten, die erop zouden kunnen wijzen dat de auteur niet briljant was in het Frans, hetgeen Nezval ook niet was – hij vertaalde meestal in samenwerking met iemand anders. In het volgende fragment, dat bovendien nog een van de leukste grappen uit het boekje is, schrijft de vertaler/auteur de naam van Madame du Barry (maîtresse van Lodewijk XV) aan elkaar: Dubarry, en laat hij deze Franse dame een landgenoot aanspreken met ‘captain’ in plaats van ‘capitain’. Slordigheden van Nezval of dwaalsporen van Hořejší, die wel beter wist? Ik vrees toch het eerste. De betreffende passage gaat over het ‘achterommetje’:

Wil je [beste neef] toch een beschrijving? Vooruit dan maar! Je neemt de vrouw op schoot, met haar rug naar je toe gekeerd, en je dringt zo bij haar naar binnen. Dat is alles. Aan het hof heet dat: standje Madame Dubarry. Voor die benaming hebben we twee bronnen. De eerste stamt uit de tijd dat de lieftallige en gastvrije Marie-Jeanne nog niet Madame Dubarry was en vele minnaars bij zich toeliet naar wier roede ze heftig hunkerde. Dan zei ze: ‘Maar alleen achterom, mon amour, alleen achterom... ik ben namelijk bang voor mijn borsten... Ik moet die stevig zien te houden voor hogere échalons dan waartoe u behoort, mon captain, alleen vanaf commandant van de koninklijke garde mag iedereen tot en met Zijne Heiligheid de kardinaal boven op me gaan liggen en mijn tieten pletten...’



Een andere versie vertelt dat zij, toen ze al ‘koningin’ was en al door die schaapskop van onze Lodewijk onder handen werd genomen [...] – om van de zware kost te bekomen die haar door Lodewijkje werd voorgeschoteld, zich door vele minnaars liet bespringen, maar alleen achterlangs en wel om principiële redenen, te weten omdat ze Zijne Hoogheid niet ontrouw wilde zijn, want ze placht daarbij te zeggen: ‘Wat er achter mijn rug gebeurt, daar heb ik geen weet van.’

Wel, de mystificaties (achter mijn rug om) rond dit erotische werkje nopen ook mij er misschien wel toe om te besluiten met de woorden: wie de auteur is, daar heb ik ook geen weet van. ‘De kunst van...’ kan dan net zo goed ‘de kunst van het zich verhullen’ zijn.

Literatuur:

R. Kopáč, J. Schwarz, Zůstaňtež tudíž tajemstvím..., Artes liberales, s.l., 2010.
K. Mercks, nawoord bij Abbé Appliqué, De kunst van het neuken (Moldaviet 15), Voetnoot, Antwerpen 2010.
Bijdrage over Mácha in TSL (Tijdschrift voor Slavische literatuur) 13 (1992); aangevuld met gelegenheidsvertalingen.



1 Zie ook TSL 13 (1992) voor meer informatie hierover.


2 Zie het aan hem toegeschreven ‘Utrpení mladého Werthera’ (Het lijden van de jonge W.) in Z (Lege artis, Praag, 1997).




<   

TSL 56

   >