Maria Pawlikowska-Jasnorzewska



Gedichten1



mariawitk

Maria Pawlikowska-Jasnorzewska,
portret van Stanisław Ignacy Witkiewicz

Maria Pawlikowska-Jasnorzewska (geboren in Kraków, 1891, en gestorven in Manchester, 1945), de domo Kossak, primo voto Bzowska, secundo voto Pawlikowska, tertio voto Jasnorzewska. Gelet op het aantal echtgenoten in haar leven en de stemming van haar gedichten, ervan uitgaande dat deze autobiografisch zijn, moeten we er haast wel van uitgaan dat Maria Pawlikowska-Jasnorzewska niet erg gelukkig geweest is in de liefde. Zij was de dochter van de door zijn bataillestukken bekende schilder Wojciech Kossak (18561942) en de zus van Magdalena Samozwaniec (pseudoniem; 1894-1972), schrijfster van satirisch proza en kleurrijke memoires (met onder andere ook herinneringen aan haar zus). Maria Pawlikowska-Jasnorzewska is een van de meest gelezen vrouwelijke dichters uit de Poolse literatuur. Ze debuteerde in 1922 met de bundel Niebieskie migdały (Blauwe amandelen), waarna om de twee jaar, naast ook enkele toneelstukken, een nieuwe bundel het daglicht zag, waarvan Różowa magia (Roze magie, 1924), Pocałunki (Kusjes, 1926) en Wachlarz (De waaier, 1927) de bekendste zijn. Haar gedichten worden geregeld herdrukt, zijn verplichte lectuur op de middelbare school en komen vaak voor op het repertoire van vertolkers van het literaire lied, een zeer geliefd Poolse liedgenre (onder andere op muziek van Zygmunt Konieczny, vertolkt door de Zwarte Engel van het Poolse chanson, Ewa Demarczyk.) Nooit eerder in de Poolse literatuur schreef een vrouw zulke gedurfde liefdeslyriek, nooit eerder werden amoureus verlangen en bittere eenzaamheid van de vrouw zo onverbloemd verwoord. Meest kenmerkend voor de poëzie van Maria Pawlikowska Jasnorzewska, door sommigen ook wel de ‘Poolse Sappho’ genoemd, zijn korte, meestal vierregelige, haiku-achtige gedichtjes op rijm. Hoewel ze niet echt deel uitmaakte van de dichtersgroep Skamander was ze wel bevriend met de leden van deze groep, waarvan met name Julian Tuwim (1994-1951) een groot bewonderaar van haar poëzie was. Tijdens haar verblijf in Zakopane raakte zij (hoe kan het ook anders) bevriend met Stanisław Ignacy Witkiewicz (1885-1939) alias Witkacy, die enkele portretten van haar schilderde.

upał


Dni znużone jak muły wloką się po wybojach.
W żaluzje pukają kanikuły...
Upał przyszedł z ogrodu i zamieszkał w pokojach.
Ach, jak pragnę twego serca z lodu...

hitte


Trage dagen sjokken als muilezels langs platgetreden paden
Hondsdagen rammelen aan de jaloezieën...
Hitte komt uit de tuin en neemt bezit van de kamer.
Ach, hoe hunker ik naar jouw hart van ijs...

leeuwen in een kooi


Een leeuwin, rozig en naakt, voelt haar gevangenis niet
als ze liggend een leeuw, heer der schepping, in de ogen ziet.
Hij nadert, in heel zijn manenpracht en mannelijkheid,
En een dame kijkt toe – en ze huilt. Van nijd!

een plaatje


Op het zand, met wolken daarachter
zitten meisjes in hun tricootjes.
De aarde heeft zeven kleuren als hun levenslust.
Terwijl de zee als mijn verlangen zo groot is...

een foto


Als je geluk hebt gekend, dat niemand is gegeven:
iemands lichaam en de ganse aarde,
en alleen een foto daarvan is gebleven,
dan – ja dan is dat van bitter weinig waarde...

narcissus


Aan een bosvijver omzoomd door blauwe rozemarijn
knielde ik neder, starend in mijn jeugdig gelaat,
daarin op zoek naar wat de reden toch kon zijn:
waarom heeft men mij niet lief en waarom doen ze mij kwaad?

liefde i


Ik heb je al een maand niet gezien.
En je zwijgt in alle talen. Mogelijk wat bleker,
wellicht wat lomer ben ik, wat zwijgzamer misschien,
maar dat je zonder lucht kunt leven is nu wel zeker.

liefde ii


Je mijmert aldoor. Hardnekkig en steels.
Je kijkt door het raam en je ogen staan raar...
Je houdt toch van me, zo zielsveel? Dat heb je zelf gezegd verleden jaar...

Je lacht, maar wat is daarvan de waarde?
Je staart naar de hemel, naar de wolkenschaar...
Ik ben toch hemel en aarde.
Dat heb je zelf gezegd verleden jaar...

een bloem wezen?


Ze bloeien. Zwijgen tussen bladeren van planten.
Tot een stok gebonden of als klimop gerezen.
Decoraties? Gevangenen? Figuranten?
Bloemen worden gemakkelijk geprezen,
Maar een bloem wezen?...

salamanders


Twee schone salamanders, gouden dochters van het vuur,
Zaten in een kachel, zoals wel vaker, om de zoveel uur,
Tussen linten, tongen en vurige blaadjes Brieven te lezen, met aan de randen gebrande gaatjes.

De oudste zei tot de jongste: ‘Dat is pas liefde!
O! Als je zo eens kon voelen en zo hevig minnen beliefde!
Ach, een mensenhart te hebben! Vuur is lang niet bij machte
De gouden gloed uit te drukken waarmee een mens kan smachten.

Luister hier wat iemand schreef: “O! Wat zijn we toch één!
Mijn nachten zwemen naar jou en hun kleur dooft uit.
Druk jouw mond op de mijne en bespeel die als een fluit...
Onze liefde is een regenboog – welk mes snijdt daar doorheen?”’

‘Ja, akkoord. Mooie brieven. Maar wat doen ze in deze hitte?’
Vroeg de jongste en ging met haar rug naar de vonken zitten.


Vertaling Karol Lesman






1 Alle gedichten zijn afkomstig uit: Pocałunki (Kusjes, 1926), behalve Być kwiatem?... (Een bloem wezen?...), dat staat in: Wachlarz (De waaier, 1927) en Salamandry (Salamanders), dat verscheen in 1923 in het tijdschrift Skamander.

<   

TSL 56

   >