Anna Marhold



Nadezjda Teffi – Ontsnapt aan de bolsjewieken, maar ook aan de aandacht



‘Leven in een anekdote is immers niet vrolijk, eerder tragisch’ Teffi in Vospominania (Memoires), 1931.


teffi

Nadezjda Teffi



Vraagt men aan een hedendaagse Rus of hij weet wie Nadezjda Teffi (pseudoniem van Nadezjda Lochvitskaja, St. Petersburg 1872 – Parijs 1952) was, dan zal er maar zelden een bevestigend antwoord komen. En dat terwijl Teffi voor de Oktoberrevolutie van 1917 een van Ruslands meest bekende en succesvolle, en, niet te vergeten, meest geestige schrijfsters was. Ook na haar gedwongen emigratie in 1919 bleef zij een sleutelfiguur in de Russische immigrantengemeenschap in Parijs en vond menigeen steun in haar humoristische observaties van het vaak armzalige leven van de Rus aldaar.

Waarschijnlijk is juist haar succes in deze kringen in Parijs de reden dat zij tot de perestrojka is doodgezwegen in haar thuisland. Na de val van de Sovjet-Unie kwam er mondjesmaat weer aandacht voor het werk van Teffi, maar tussen de groten van de Russische literatuur is zij nooit meer terechtgekomen. Door haar ontsnapping aan de bolsjewieken is zij tegelijkertijd aan de aandacht van de homo sovieticus ontsnapt: over Teffi’s leven is weinig gepubliceerd en haar werken zijn grotendeels onvertaald gebleven.1 Dat is jammer. Want niet alleen heeft Teffi ontzettend veel en gevarieerd werk geproduceerd (zij bleef schrijven tot aan haar dood), haar leven en werk reflecteren een belangrijk deel van de Russische geschiedenis.

Teffi kwam uit een adellijke Petersburgse familie. Haar zus was de dichteres Mirra Lochvitskaja en haar vader een bekend jurist. Ze trouwde jong en verhuisde met haar man naar de provincie, waar ze snel achter elkaar drie kinderen kreeg. Maar het leven als vrouw van een Poolse jurist verstikte Teffi en zij besloot rond 1900 abrupt haar gezin achter te laten en een literaire carrière in St. Petersburg te beginnen. Vanaf dat moment was haar ster rijzende: haar werken werden regelmatig gepubliceerd in literaire tijdschriften als Satirikon en Roesskoje Slovo (Het Russische woord), haar toneelstukken werden opgevoerd in theaters door heel Rusland en zij nam samen met schrijvers als Sologoeb, Blok, Goemiljov and Bjely actief deel aan verschillende literaire kringen van die tijd, zoals Fakely (Fakkels) en Skorpion (Schorpioen).

Teffi was een veelzijdig schrijfster. Haar vroege werken behandelden soms de tragikomische levens van ongelukkig gehuwde vrouwen, maar waren ook vaak politieke satires of kritische observaties van het Russische leven. Haar humor werd wel vergeleken met die van Tsjechov. Een lezer van Satirikon merkte op dat haar humor niet een gogoliaanse ‘lach door tranen’, maar eerder een ‘een lach in plaats van tranen’ was. Zij gebruikte die humor om tragische elementen te verlichten.

Teffi heeft naast haar humoristische verhalen ook serieuze, symbolistische poëzie geschreven, drama, romans en novelles. Toch begonnen, naarmate de tijd vorderde, de humoristische verhalen steeds meer de overhand te krijgen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat haar humoristische werken meer gewaardeerd werden door het publiek en daardoor beter verkochten. Zelf zei zij daar eens over:

‘Lach!’ – zeiden de lezers me. ‘Lach! Dat brengt geld in het laatje’ – zeiden de uitgevers me… en ik lachte. Wat kun je doen! Mijn humoristische verhalen vallen beter in de smaak: men moet rekening houden met de vereisten van de algemene smaak.



Tegen 1910 was Teffi in Rusland zo populair geworden dat er parfum en bonbons naar haar werden vernoemd. Tsaar Nikolaas II, maar ook Lenin waren een fan van haar werk, dat werd gekenmerkt door scherpe opmerkingen, humoristische beschrijvingen, maar ook door ontroerende momenten, die het fragiele van de mens lieten zien. De combinatie van deze elementen in haar werk zouden ook later voor haar succes in emigrantenkringen zorgen. Of het ging om verwarde Russische generaals die niet wisten wat te doen (Que faire, fair-to que?) in hun nieuwe stad of om officiers die als loopjongen aan de slag konden in een delicatessenzaak, Teffi’s herkenbare verhalen waren de houvast van veel Russen in het buitenland.

In 1919, toen de burgeroorlog in volle gang was, zag Teffi geen andere uitweg dan St. Petersburg te verlaten. Ze was er aanvankelijk van overtuigd dat haar vertrek tijdelijk zou zijn, tot de situatie wat zou zijn gekalmeerd. Maar ze zou haar thuisland nooit meer terugzien en kwam in 1921 via omzwervingen door Oekraïne en Istanboel uiteindelijk in Parijs terecht. Haar autobiografische novelle Memoires (1931) is een uniek document over haar vlucht van St. Petersburg naar Parijs, een weg die vele Russen al dan niet succesvol aflegden. De lezer komt vaak in medias res terecht en proeft de angst, de zenuwen en de wanhoop van de situatie.

In de nouvelle beschrijft Teffi dat ze deel uitmaakt van een groep die noodgedwongen verder en verder van huis raakt en uiteindelijk per schip naar Istanboel vaart. De vlucht van de groep wordt constant opgehouden door nieuwe obstakels, die variëren van het op slinkse wijze verkrijgen van de juiste stempels door een ambtenaar te complimenteren met zijn stoere laarzen, het gedwongen optreden in een afgelegen dorpje voordat hen wordt toegestaan de volgende trein te nemen, tot het zelf mee roeien op een schip dat uit Odessa vertrekt, om te eindigen in tentenkampen met vluchtelingen in Novorossijsk waar een tyfusplaag heerst. Ondanks de tragische omstandigheden in Memoires overheerst een vrolijke, lichte, humoristische toon. Te midden van de stank en tenten vol vluchtelingen komt Teffi een oude bekende uit St. Petersburg tegen. Die bekende lijkt alle ellende om haar heen niet eens op te merken en wil alleen maar van Teffi horen hoe mooi haar nieuwe jurk wel niet is.

Toch wordt hun reis afgewisseld door macabere beelden: een massagraf aan de rand van het dorp, een hond die een mensenarm in zijn bek meesleept. Memoires is het verhaal van een ooggetuige die een uiterst gevaarlijke tijd heeft overleefd en die ook nog eens gedetailleerd en vermakelijk het absurde weet te beschrijven.

teffiboek

Toen Teffi in 1920 aankwam in de Franse hoofdstad, werd zij al snel opgenomen in de literaire kringen (zij nam onder andere deel aan de Zelenaja lampa (Groene lamp) van de Merezjkovskijs) van de oudere generatie schrijvers en dichters die al naam hadden gemaakt in Rusland: Boenin, Merezjkovski, Aleksej Tolstoj, Zajtsev, Balmont en Gippioes. Deze schrijvers en dichters werden gezien als het morele geweten van de Russische gemeenschap. Het waren mensen die zich actief inspanden voor het welzijn van immigranten, fondsen wierven en optraden om Russen in nood te helpen en politieke debatten organiseerden over de toekomst van Rusland. Teffi was niet alleen buitengewoon actief als schrijfster; ze stond ook bekend als iemand bij wie mensen altijd bij terechtkonden voor hulp. En dat terwijl Russische schrijvers in het buitenland het over het algemeen moeilijk hadden. Was men musicus of kunstenaar, dan was de taal geen barrière. Maar de Russische schrijver was gevangen in zijn taal en had maar een select publiek: de Russische immigranten.

In Parijs schreef Teffi wekelijks tal van tragikomische verhalen en feuilletons in Russische kranten. Ze kon de dagelijkse beslommeringen van het leven van de gemiddelde Russische immigrant in Parijs onder woorden brengen op een herkenbare manier, maar met een lach in plaats van een traan. Teffi schroomde niet pijnlijke of verdrietige details te noemen, maar op zo’n manier dat er een glimlach op het gezicht van de lezer verscheen. Haar verhalen verschenen niet alleen in Frankrijk, maar ook in Russische kranten in Shanghai, Stockholm en Berlijn. Van 1920 tot 1940 was zij waarschijnlijk een van de meest gepubliceerde Russische schrijvers in het buitenland.

Een van haar bekendste verhalen is ‘Que faire?’ (Wat te doen?,1920) een titel die een gevleugelde uitspraak zou worden onder de immigranten in Parijs. Het verhaal portretteert een Russische generaal die net is aangekomen in Parijs en op Place de la Concorde om zich heen kijkt, even nadenkt en vervolgens verklaart dat het allemaal heel mooi is wat hij ziet, maar dat hij geen idee heeft wat hij daar nou eigenlijk mee aanmoet: ‘Dit alles is natuurlijk heel goed, heren! Zelfs zeer goed. Maar kijk… Que faire? Fair-to que?’ De mix van Russisch en Frans in dit verhaal maakt de situatie extra hilarisch en laat zien hoe misplaatst de generaal is in de typisch Franse setting.

Teffi’s meest succesvolle Parijse verhalen werden gebundeld in Gorodok (Het Stadje, 1927). De titel verwijst naar het ‘Russische stadje’ binnen Parijs. Zij schildert in die verhalen het dagelijkse leven van ‘Lesrusses’ en hoe iedereen elkaar in Parijs wantrouwt en op bijna liefkozende wijze het voorvoegsel ‘dief’ voor zijn naam krijgt. ‘Hoe gaat het met onze dief-Petrov?’ Allerlei thema’s passeren de revue: van de roddels in de Russische restaurants in Parijs tot adelijke Russen die aan de slag komen als taxichauffeur.

Een goed voorbeeld van Teffi’s werk is ook Basjna (De toren, 1920), een van de eerste verhalen die ze schreef na haar aankomst in Parijs. Aan de oppervlakte is het een lichte en humoristische vertelling, maar daarachter is eenzaamheid, wanhoop en angst te voelen. De titel verwijst naar de Eiffeltoren. Het is duidelijk dat de ik-verteller zich ontheemd voelt in haar nieuwe omgeving en nog niet los is van haar thuisland. Alles doet haar denken aan het leven in Rusland, zelfs het symbool van Parijs bij uitstek, de Eiffeltoren. De Eiffeltoren mag niet mooi gevonden worden door de ik-verteller. Maar omdat de toren moeilijk te ontwijken is en overal te zien, wordt de ik-verteller er te allen tijde aan herinnerd in een vreemd land te zijn. Op een avond droomt de ik-verteller weg op een bankje op Trocadero, waar ze in de oneindig zwarte sterrenhemel ‘oude bekenden’ probeert te vinden, ‘Russische’ sterrenbeelden. Dan herinnert ze zich een episode van jaren tevoren, toen ze eens het Solovetski klooster bezocht. Het verhaal beschrijft Russische kou, meeuwen, pelgrims en een monnikje dat beweert iedere avond gesprekken te hebben met de Eiffeltoren. Zo verbindt de ik-verteller het symbool van Parijs met iets zo Russisch als een Russisch-orthodox klooster op de Solovetski eilanden.

Interessant in dit opzicht is de theorie van de fases van emigratie zoals beschreven door Srebrianski-Harwell (2001). In een ‘ideaal’ scenario ondergaat de emigrant de volgende stadia na het vertrek uit zijn thuisland: een fase van Separation (afscheiding), daarna een van Transition (transitie) en uiteindelijk een van Incorporation (inlijving, of assimilatie). Basjna toont ons een fragiel personage, iemand die nieuw is in Parijs en gedwongen wordt de stad te accepteren, ook al wil zij dat niet. De ik-verteller is hier nog in een fase van afscheiding en misschien zelfs nog een fase daarvoor: alles doet haar denken aan haar thuisland. Het thuisland is nog niet van het toneel verdwenen en in het verhaal worden Rusland en Frankrijk zelfs even één, wanneer de klok twaalf slaat en het monnikje met de Eiffeltoren in dialoog gaat.

Naarmate Teffi langer in Parijs verbleef, veranderde ook de toon in haar verhalen. Hoewel haar personages nooit helemaal de fase van inlijving bereiken – zij leven immers in de vrij gesloten Russische gemeenschap – gaan zij zich gaandeweg wel steeds comfortabeler voelen in hun nieuwe omgeving en bereiken de fase van transitie. Zelfs hun taal begint steeds meer een mix van Russisch en Frans te worden. De setting is ook niet meer alleen typisch Frans of typisch Russisch. In een van haar latere verhalen, Vremja (De tijd, 1938) wordt expliciet opgemerkt dat haar personages in een international restaurant zitten, eentje waar niet alleen maar Russen komen, maar ook ‘buitenlanders’. Opmerkelijk blijft dat de buitenlanders aan wie wordt gerefereerd in feite autotochtone Parijzenaars zijn. Het verhaal bespreekt nog wel het verleden in Rusland, maar het is duidelijk dat het verleden ook echt het verleden is en een terugkeer naar het thuisland uitgesloten. Parijs is het nieuwe thuis van de Russische emigrant geworden.

In 1952 stierf Teffi onder armzalige omstandigheden aan een hartkwaal in haar appartementje in Parijs. Tot op het laatste moment was zij actief in de Russische gemeenschap en schreef zij wekelijkse stukjes (alleen tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft zij niet gepubliceerd). Zij was ontsnapt aan de bolsjewieken, maar daarmee helaas ook aan de aandacht van de hedendaagse Rus. Haar werk en leven symboliseren het lot van zo velen die uit Rusland moesten vluchten, maar niet op een tragische manier. Wie wil lachen in plaats van huilen, doet er goed aan Teffi’s verhalen te lezen.




1 In Nederland verscheen de verhalenbundel Alles over liefde. Vertaling Carlien Boelhouwer. Wereldbibliotheek, Amsterdam 1989. Een recensie van dit boek staat in TSL 6, december 1989.

   <

TSL 60

   >