Bruno Schulz



Aan Witold Gombrowicz




Je wilde mij, beste Witold, lokken naar een arena die van alle kanten omsingeld is door de nieuwsgierigheid van de menigte. Je wilde mij zien als een razende stier die de met een lap zwaaiende doktersvrouw op de hielen zit. Haar wapperende amarantkleurige peignoir moet dienen als doek waarachter jij klaarstaat om me met je degen te steken.

Je had een opzwepender kleur moeten gebruiken, mijn beste, een venijniger pijl, een bijtender gif dan het speeksel van een doktersvrouw uit de Wilczastraat. Je had mij een intelligentere, verleidelijkere doktersvrouw moeten voorschotelen, die ik maar wat graag op de horens zou nemen. Je overschat mijn gevoeligheid enigszins als je denkt dat zo’n lappenpop mij iets doet. Een ouwe, afgeleefde stier zou met de beste wil van de wereld niets meer kunnen doen dan zijn nek krommen en tussen de spiesen waarmee je mij prikte een dreigende, bloeddoorlopen blik afvuren. Jammer genoeg ontbreekt het mij aan het edele vuur, aan die dolle, blinde geestdrift die mij in antwoord op jouw gedachte zou aanzetten tot een oogverblindende aanval. Terwijl jij vooraf al de krijtlijnen voor me hebt uitgezet en alle zijwegen versperd hebt, om mij naar het midden van de arena te dwingen. Je wekte vooraf mijn weerzin voor het inhoudelijke spel, je koos het publiek, bepaalde de akoestiek van de ruimte en legde tot in de puntjes vast wat er van mij verwacht wordt. Maar wat als zou blijken dat ik een stier ben die lak heeft aan consequenties, een stier zonder eer of ambitie in zijn lijf, als ik me niets zou aantrekken van de vol ongeduld toekijkende menigte en ik de doktersvrouw uit de Wilczastraat in wier armen je mij drijft, de rug zou toekeren, om me met strijdlustig opgeheven staart op jou te storten? Niet om je omver te lopen, edele Toreador, maar om je op mijn rug te nemen – als dat geen megalomaan voornemen is – en je buiten het bereik van de arena, haar regels en wetten te dragen.

Wat als ik, om het duidelijker te stellen, niet geloof in de heilige wetten van arena’s en fora, als ik ze minacht en geringschat, terwijl jij, die er net helemaal door gefascineerd bent, hun marges vulde met de voortreffelijkste glossen en commentaren – wat een bijzonder vreemde verering, die in de bokkensprongen van de in de wind dansende ironie opwaait boven het voorwerp van haar cultus!

Dus, wat denk je, beste Witold, zullen we die curieuze tauromachie maar afgelasten? We laten de opengereten pop in het zand liggen en, het geroezemoes van het ontgoochelde publiek achter ons latend, wandelen we schouder aan schouder – de stier en zijn toreador – met ongedwongen tred naar de uitgang, naar de vrijheid – reeds verwikkeld in een intiem gesprek nog voor de laatste rangen van het theater achter ons liggen.

Nee maar, wat een paradox! Jij als verdediger van de gangbare opinie en haar dragende akoestiek! Wat is die akoestiek van het forum en van de arena, welke waarheden en argumenten krijgen er klank en vanwaar komt dat onweerstaanbare appel aan ons hart en onze overtuigingen? Wat voor deel van ons wezen loopt er enthousiast knikkend op af, tegen beter weten in? Ben je zo belust op een populaire grap, een grap die de menigte wel kan smaken, een grap die de tegenstander om al zijn argumenten en redeneringen heen tot een voorwerp van spot maakt, hem het wapen uit de hand neemt zonder dat de inhoudelijke degens elkaar kruisen? Ben je verleid door de onmiddellijkheid van het effect, de ogenblikkelijke, buitenlogische solidariteit van alle doktersvrouwen uit de Wilczastraat, het applaus van het gemene, vitale doorsneevolk? Kijk je uit de diepte van je wezen misschien zelfs verbaasd op van de onwillekeurig in je opkomende beaming van en solidariteit met iets dat jou in de grond vreemd en vijandig is? Wel, datgene wat jou voorkomt als een soort transcendente, bovenindividuele kracht is niet meer dan de zwakheid van je natuur. Het is de menigte in ons die ja knikt, beste Witold, de in ons gewortelde, instemmende menigte slaakt een grom, smoort ons beter weten en beweegt onze handen tot convulsieve, blinde bijval. Het zijn kuddereflexen die onze oordeelsscherpte vertroebelen, met in hun zog archaïsche en barbaarse redeneringsmethoden en een heel arsenaal van atavistische, onderdrukte logica. Die grap appelleert aan de menigte in jou, met de zekerheid dat op dat teken in jou een duister, onbespraakt wezen opstaat – zoals een gedresseerde beer die reageert op de fluit van de zigeuner.

Een doktersvrouw uit de Wilczastraat! Wilde je me van mijn stuk brengen, mijn gevoelens in de war sturen, door mij als tegenspeelster een vertegenwoordigster voor te zetten van een geconsolideerde, hechte, machtige corporatie die de lijnen van ons wedstrijdje uitzet precies langs de frontlinie van de geslachten? Wilde je me in alle sluwheid lokken naar die jou zo goed bekende, glibberige grensgebieden, waar het kompas van onze gevoelens op tilt begint te raken, de polen van de morele symbolen in een waas van ambivalentie van teken wisselen, en haat en liefde hun eenduidigheid verliezen in één grote, algehele verwarring? Nee, nee, beste Witold, ik heb me daarvan bevrijd, het lukt mij om in te gaan tegen die grote verwarring en te bepalen en af te bakenen wat niet tot mijzelf behoort. Uiteraard kijk ik er wel naar en geef ik van harte toe dat de mevrouw van de dokter mooie benen heeft, maar ik houd dat feit binnen de sfeer die het eigen is. Ik slaag erin te voorkomen dat mijn ontzag voor de benen van de doktersvrouw overloopt in een gebied waar het helemaal niet thuishoort. En mijn algehele loyaliteit tegenover dat ontzag weerhoudt mij er niet van om in de intellectuele sfeer oprechte verachting te koesteren voor haar bekrompen stupiditeit, haar formuledenken, voor die hele mentaliteit die mij zo vreemd en vijandig is. Zo is het, ik geef het eerlijk toe, ik haat de doktersvrouw uit de Wilczastraat, dat van elke merite gespeende wezen, de artsenvrouw in zuivere, gedistilleerde vorm, het schoolvoorbeeld van de echtgenote van een dokter, of zelfs de echtgenote an sich... hoewel ik in een andere, volledig afgescheiden sfeer de charme van haar benen moeilijk kan weerstaan.

Dat knipperende dualisme, dat janusachtige aspect van mij, waarbij het ervan afhangt of ik de doktersvrouw beschouw als de eigenares van haar benen of ook van haar intellect, is vast prikkelend en intrigerend, het zet ongetwijfeld aan tot het aaneenrijgen van filosofische veralgemeningen en metafysische perspectieven. Het lijkt me dat we hier een van de fundamentele antinomieën van de menselijke ziel op heterdaad betrappen, dat we de vinger leggen op een van de trillende metafysische knopen van het leven. Ik ben geen liefhebber van makkelijke simplificaties, maar voor we de psychologie die zaken preciezer laten uitklaren, zou ik bij wijze van voorlopige verklaring aanvoeren dat onze geslachtelijkheid, samen met de ideologische aura waardoor ze omringd wordt, behoort tot een ander ontwikkelingsstadium dan onze verstandelijkheid. Algemeen genomen ben ik van mening dat onze psyche niet homogeen is wat betreft de ontwikkelingsgraad van de verschillende sferen en dat haar antinomieën en tegenstrijdigheden zich laten verklaren door het gelijktijdige bestaan en de kruising van diverse systemen. Dat is de bron van de desoriënterende veelsporigheid van ons denken.

Ik week met opzet even uit naar het terrein van de geslachtelijkheid, wij zijn het immers van oudsher onder druk van de levenspraktijk gewoon geraakt haar af te zonderen en de zaken die op haar betrekking hebben op een apart conto onder te brengen. Op dit punt is de veelgelaagdheid van onze psyche bijzonder evident. Zij is echter minder evident op het gebied van de algemene, morele, biologische en maatschappelijke waarderingen, en hier betreed ik jouw allereigenste domein. Ik ben op de hoogte van jouw typerende overgevoeligheid op dit punt, je ronduit pathologische (en daarom scheppende) verontrusting. Het is een teer punt, waarop jouw sensitiviteit ten top stijgt, het is je achilleshiel, die jeukt en steekt alsof er een nieuw orgaan uit gaat ontspringen, een nieuwe hand misschien, die sneller grijpt dan die andere. Laten we trachten deze bijzonder pijnlijke en gevoelige plek te omlijnen en af te zonderen, laten we proberen haar chirurgisch te lokaliseren, ook al loopt ze uit en vertakt ze zich in alle richtingen. Het lijkt mij dat je verontrust wordt en van slag bent door het feit dat er een soort ongeschreven wetboek van waarderingen bestaat, een anonieme maffia, een consensus omnium die elke controle ontwijkt. Achter de officiële waarden die we erkennen en belijden, verbergt zich een of ander onofficieel maar machtig complot, een ongrijpbaar en ondergronds systeem – cynisch en amoreel, irrationeel en spottend. Dat systeem (dat overigens absoluut kenmerken bezit van een consequent systeem) sanctioneert de trouweloosheid van een perfide vrouw, roept paradoxale hiërarchieën in het leven, verleent verpletterende kracht aan een oppervlakkige grap en levert ons over aan de heerschappij van de solidaire lach, tegen ons willen en weten in. Dat ongrijpbare, nergens te lokaliseren systeem, dat op een of andere manier interparticulair doordringt in onze waarderingsprocessen, elke verantwoording ontloopt en alle pogingen het te vatten en te fixeren ontglipt – dat onceremonieel en onserieus is en zwaait met het dodelijke wapen der ridiculiteit – is voorzeker een merkwaardig en verontrustend verschijnsel. Ik weet niet of er überhaupt iemand vrij is van zijn fascinatie.

Ik beschouw het als een grote verdienste dat jij voor het eerst ons denken en ons voelen op die zaken hebt gericht. Als ik me niet vergis, is het jou als eerste gelukt de draak in zijn duizend-en-een krochten op het spoor te komen en tot op armlengte te naderen. Ik zou je nu al de palm willen opspelden als toekomstige doder van het monster. Want ik beschouw dat anonieme systeem als een kwaad dat overwonnen moet worden. Daarom ben ik verontrust door je aanhoudende gekonkel ermee, je uitvoerige besprekingen op fluistertoon, die hele warrige politiek met twee gezichten. Om de liefde Gods, kom tot jezelf! Schud de verblinding van je af! Zie eindelijk eens in waar je vijand staat en waar je vriend! Jij, die voorbestemd bent om de draak te doden, die van nature gewapend bent met de machtige werktuigen voor de moord, jij die met je gevoelige reukorgaan de vijand tot in de diepste krocht achterna zit – zet er eindelijk je kiezen in, klapper twee keer met je tanden, neem hem in je muil en bijt hem dood, versmoor hem, bijt hem de keel af!

Nee echt, Witold, ik geloof in jou. Je brengt hem gewoon het hoofd op hol met je goochelaarsgebaren, je overlaadt hem met vleierij, hypnotiseert hem en immobiliseert hem in de pose van het eeuwige idool die je hem aanmeet. Natuurlijk zal ik je daarin bijstaan. Laten we haar op de troon zetten, de doktersvrouw uit de Wilczastraat, hosanna, hosanna, laten we ons op de knieën werpen. Dat ze breeduit gaat zitten, haar witte buik uitsteekt en opzwelt van trots – de doktersvrouw uit de Wilczastraat, aleeuwig idool, eindbestemming van al onze verlangens, hosanna, hosanna…

Terwijl zij daar zit, bedwelmd en uit haar oevers getreden, met haar hemelsblauwe ogen die over onze hoofden heen kijken en ons niet zien, kunnen we haar gezicht analyseren, haar gelaatsuitdrukking doorgronden, een sonde neerlaten op de bodem van dit onpeilbare aangezicht.

Je zegt dat dit het aangezicht van het leven is? Je zegt dat niet alleen wij, wijze en knappe geesten, het recht hebben de doktersvrouw uit te lachen en je kent haar hetzelfde recht toe te spotten, te minachten en te honen. Je staat aan de kant van de minderwaardigheid tegenover de meerwaardigheid. Je slooft je uit om onze manier van doen te hekelen door ons het massieve lijf van de doktersvrouw voor ogen te houden, en je hebt sympathie voor haar debiele gekwaak. Je beweert dat je in haar persoon de vitaliteit verdedigt, de biologie tegenover het abstracte, tegenover onze levensvreemdheid. Met biologie bedoel je dan wellicht de kracht van haar inertie, Witold, en met vitaliteit haar zware, passieve massa.

Maar de voorhoede van de biologie is de gedachte, het experiment, het creatieve idee. Wíj zijn de strijdende, de veroverende biologie, wij zijn echt vitaal.

Lach niet. Ik weet wat je denkt, wat een lage dunk je hebt van ons leven. En dat doet me pijn. Je vergelijkt het met het leven van de doktersvrouw uit de Wilczastraat en dat laatste lijkt je écht, sterker geworteld in de aarde, terwijl wij die bouwen onder de wolken, onderdrukt door honderden kringen van verveling hersenschimmen najagen en creaties distilleren waar bijna niemand iets aan heeft. De verveling, Witold, die heilzame verveling! Dat is onze hoogste ascese, het is onze kieskeurigheid die ons niet toelaat deel te nemen aan de overladen feestelijkheden van het leven. Het is de onomkoopbaarheid van onze aan nieuwe en onbekende gerechten toegezworen smaak.

Sta mij toe je tot slot in enkele woorden te vertellen waar ik je het liefst zou zien, wat in mijn ogen de aangewezen plaats is voor jou, jouw meest geschikte post. In jou zijn de bouwstenen aanwezig van een groot humanist. Want wat is jouw ziekelijke overgevoeligheid voor antinomieën anders dan het verlangen naar universalisme, naar de humanisering van mens-onklare gebieden, naar de onteigening en annexering van individuele ideologieën ter wille van een grootse eensgezindheid. Ik weet niet langs welke wegen je dit zal realiseren, maar ik denk dat dit de positieve zin vormt van en een sanctie is voor jouw handelswijze, die er tot nu toe in bestond het wild uit die dichte, half vermenselijkte bossen op te jagen en onder schot te zetten.

Gegroet, Jouw
Bruno Schulz

Vertaling Maia van Langendonck


<   

TSL 63

   >