Mijn debuut is de roman Guinese biggetjes
van Ludvík Vaculík (1926-2015), verschenen
bij Meulenhoff in 1975, maar daarover
straks meer.
Want mijn eigenlijke debuut was veel
eerder (rond 1961 schat ik), tijdens uit
mijn schooltijd op het Cartesius Lyceum
in Amsterdam in het Overtoomse veld, al
in het stenen hoofdgebouw. Dit debuut is
weliswaar niet in druk verschenen, maar
wel getypt en uitgevoerd. Het gebeurde
in het kader van de jaarlijkse toneelvoorstellingen
onder leiding van een docent,
meestal een docent Nederlands. Zo speelde
ik ooit Keesje uit De klucht van de koe
van Bredero, een rol die me op het lijf was
geschreven, niet alleen dankzij mijn voornaam
maar ook om de lengte van mijn rol
(ongeveer twaalf regels). Het stuk werd
gespeeld in de regie van de later bekende
hoogleraar, toen nog leraar Nederlands
(met zijn intrigerende turkooizen scarabeering)
Guus Sötemann.
Aan Bredero hoefde natuurlijk niets te
worden vertaald. Op een gegeven moment
kwam er in dit kader een verzoek van de
leraar Frans om ook eens een Frans stuk
te vertalen en op te voeren. Hij kwam aanzetten
met het toneelstuk Sur un banc van
Charles Mahieu. Hoewel mijn Frans niet
geweldig was, heb ik toch de kans aangegrepen,
want ik was toen al verslingerd aan
het vertalen (stukjes Shakespeare, Sofocles,
toe maar, wat een hybris!). Ik mocht
ook de rollen verdelen, nam zelf (bescheiden)
de hoofdrol op me, met lappen tekst. Een van mijn medespelers was een vriendje
van me, de hoofdredacteur van ons
schoolblad À la Carte (die briljante naam
voor het schoolblad van het Cartesius had
ik bedacht). Het stuk werd opgevoerd,
maar ik bleek niet zeer rolvast, sloeg per
ongeluk ergens een bladzijde over en mijn
vriendje kon daardoor niet opkomen. Hij
nam wraak door in het schoolblad het stuk
neer te sabelen… Helaas zijn origineel en
vertaling kwijtgeraakt, zodat ik die hier
niet kan presenteren. Wel kreeg ik er mijn
eerste vertaalprijs voor: van de Franse ambassade
in de vorm van het boek Au fil de
la Seine… Maar ook dat is verdwenen.
Later zouden meer prijzen volgen, maar
dan voor vertalingen uit het Tsjechisch:
de Aleida Schot Prijs (1985), de Martinus
Nijhoff Prijs (1987) en enkele nominaties
(Aristeion, Filter).
De eerste vertaling die officieel bij een
uitgeverij verscheen was, zoals gezegd,
Guinese biggetjes van de Tsjechische dissidente
schrijver Ludvík Vaculík. Het contract
werd in maison Meulenhoff getekend
in aanwezigheid van directeur Laurens
van Crevelen, hoofdredacteur Maarten Asscher
en redacteur Wouter (Donath) Tieges.
Ik was danig onder de indruk van deze
zware delegatie, maar durfde het toch aan
om aarzelend te vragen of ik het contract
misschien ook van tevoren mocht lezen. Ik
had zoveel verhalen gehoord over ondeugdelijke
contracten (het standaardcontract
was er toen nog niet). Ik herinner me dat
mijn vraag met een homerisch gelach beantwoord werd, en heb toen maar het contract
in goed vertrouwen blind getekend.
Mijn redacteur heeft mijn vertaling
flink onder handen genomen en ik was
hem daar zeer dankbaar voor. Het enige
waar we het niet eens over konden worden,
was de titel. Hij wilde ‘Guinese biggetjes’
in verband met de associatie met
‘Guinea pigs’ (proefkonijnen). Het ging
niet om konijnen maar – en dat werd ook
diverse malen in het boek letterlijk gezegd
– om cavia’s waarmee proeven werden
genomen. In die tijd noemden we die
overigens gewoon marmotten (kinder-tv:
‘Wie wil er mijn marmotje zien’). Bovendien
vreesde de uitgever dat als de roman
‘Marmotten’ zou gaan heten, het boek
in het verkeerde schap in de boekhandel
terecht zou komen. Vaculík had die marmotjes
trouwens echt, zoals ook veel van
het verhaal herkenbaar autobiografisch
was. Om goed in de sfeer te komen heb
ik toen ook twee cavia’s aangeschaft. Die
wat rare titel, die algauw in de volksmond
‘Chinese biggetjes’ werd, kon worden
rechtgezet toen ik in 2015 van uitgeverij
Leesmagazijn (Ed Jager) de kans kreeg de
vertaling te herzien. De nieuwe titel werd
Cavia’s op proef, waarin beide elementen
aanwezig waren, en de ‘Guinese biggetjes’
verhuisden naar de binnenkant van
het boek, waar ze een rol gingen spelen in
de vele benamingen en woordgrapjes die
er over hen werden gemaakt. Probleem
opgelost.
De vertaling werd goed ontvangen. Jan
Geurt Gaarland recenseerde het boek in de
Volkskrant en Willem G. Weststeijn in de
NRC (volgens hemzelf zijn eerste recensie)
terwijl Jan Mulder in zijn column in
de Volkskrant zeer te spreken was over de
openingszin van het boek: ‘In Praag wonen
meer dan een miljoen mensen die ik
hier maar niet één voor één zal opnoemen.’
(1975)
Toch zat alleen daar al een addertje onder
het gras: ‘In Praag woont meer dan een
miljoen mensen die ik hier maar niet een
voor een zal opnoemen.’ (2015) Afgezien
van een spellingscorrectie (éé) staat in het
ene geval het werkwoord in het meervoud, in het andere in het enkelvoud. Daar is
over nagedacht en gediscussieerd. Hoort
nu achter ‘een miljoen’ een enkel- of meervoudige
werkwoordsvorm? Het is enigszins
te vergelijken met ‘een paar’: gaat het
letterlijk om twee of betekent het ‘enkele’?
Grammaticaal is een ‘miljoen’ natuurlijk
een enkelvoudig, maar semantisch eerder
een meervoudig begrip. Als je ‘miljoen’ als
telwoord opvat, zoals honderd of duizend,
die ook een lidwoord hebben, volgt er altijd
een meervoudige werkwoordsvorm.
‘Bij Feyenoord-Ajax waren (meer dan)
(twintig)duizend toeschouwers.’ Kennelijk
wordt (meer dan) een miljoen (mensen)
niet als telwoord opgevat maar (mede
door het lidwoord ‘een’) als een zelfstandig
naamwoord. Taaladvies zegt dat beide
mogelijk zijn, de Taalunie specificeert het
als volgt: enkelvoud als de nadruk ligt op
‘een miljoen’ en meervoud als de nadruk
ligt op ‘mensen’. ‘Meer dan’ speelt daarbij
geen rol.
Een ander probleem was, dat mijn eerste
vertaling gemaakt was naar een fotokopie
van de tekst op doorslagpapier, als
het ware rechtstreeks vanuit de schrijfmachine,
inclusief typefouten, doorhalingen
en handgeschreven toevoegingen.
Vaculík was in die periode een verboden,
dissidente schrijver die zich ook nog eens
bezighield met de vermeerdering van teksten
van andere dissidente schrijvers. Bij
de herziene vertaling ben ik uitgegaan van
de tekst zoals die officieel – na de Fluwelen
Revolutie – gedrukt werd. Meteen na
de eerste zin volgt een tweede wijziging,
wanneer de verteller op ironische wijze
zijn twee zoontjes beschrijft: ‘Mijn gezin
bestaat uit mijzelf, mijn vrouw en twee
niet onaardige jongens.’ (1975) In de herziene
vertaling luidt die zin: ‘Het bestaat
uit mezelf, mijn vrouw en twee jongetjes
waar we niet ontevreden over zijn.’ (2015)
Helaas is niet meer vast te stellen of dit nu
komt door verschillen tussen de twee bronteksten,
omdat de ‘dissidente’ versie helaas
is kwijt geraakt of althans tot nu toe onvindbaar.
De gedrukte officiële tekst geeft
als kwalificatie voor de jongetjes: ‘uspokojoví’,
een lastig te vertalen begrip, iets als bevredigend, tevreden stemmend, zo
van: maar daar is dan ook alles mee gezegd.
De eerste vertaling ‘niet onaardige’
zou of een ingreep van mijn toenmalige
redacteur kunnen zijn geweest, die voor
die gemakkelijke oplossing koos, of van
mezelf, in een poging dichter bij de tekst
te blijven.
Wel herinner ik me nog uit die fotokopie
dat er een doorhaling was: de verteller
en hoofdpersoon werkt bij de Staatsbank.
Doorgehaald stond daar het adres achter:
Václavské náměstí. Dit zou ook nog eens
een instinker zijn geweest (fake news): de
Staatsbank stond destijds aan een andere
hoofdstraat van Praag: Na příkopě. Het
opgeven van het verkeerde adres vond
Vaculík kennelijk niet verhullend genoeg.
Het hele adres werd daarom doorgehaald. Het argument dat hij dat zou kunnen hebben
gedaan om die Staatsbank een universelere
betekenis te verlenen, gaat niet op
omdat andere in de roman voorkomende
locaties in en bij Praag wel met naam en
toenaam worden genoemd.
Ook herinner ik me een drukfout in de
dissidente uitgave die ik voor een woordgrap
had aangezien en had vertaald onder
het motto: de auteurstekst is heilig. Er
stond ergens in een repliek het allitererende
‘párek porčat’ in plaats van ‘párek morčat’
(een paartje cavia’s). Ik legde dit later aan
Vaculík zelf voor, die daarop schamperde:
‘Uiteraard een typefout!’ Daar zit je dan
met je ‘paartje piggetjes’…
Enfin, hier volgt het begin van het
eerste hoofdstuk, tekenend voor Vaculíks
meesterlijke ironie:
Ook het Guinese biggetje ontkomt niet aan een ironische gedetailleerde beschrijving:
Behalve twee romans van Vaculík vertaalde ik werk van Ivan Klíma, Bohumil Hrabal, Ladislav Klíma, Josef Škvorecký, Jiří Weil, Václav Havel, Božena Němcová, Jan A. Komenský, Karel Čapek, Vladislav Vančura en anderen.