Jekaterina Josifova



Gedichten



Jekaterina Josifova (1941) is een van de meest subtiele en tegelijkertijd de meest aanwezige poëtische stemmen van de moderne Bulgaarse literatuur. Haar gedichten, verzameld in onder andere de bundels ‘Korte reis’ (1969), ‘Vermoedens’ (1993), ‘Wat gedichten’ (1998) en ‘Naar boven, naar benedenʼ (2004), worden gezien als een van de beste Bulgaarse voorbeelden van een innovatieve, eigenzinnige manier van dichten, ook vóór de val van de Berlijnse muur. Haar gedichten zijn vertaald in meerdere talen en zij heeft veel literaire prijzen gewonnen, zoals de Bulgaarse prijs Ivan Nikolov voor haar hele oeuvre (1999).

ACHT GEDICHTEN

GEEN VERKLARING

Dit gedicht is geen verklaring
Ook niet van liefde
De sneeuw valt voor het raam
Het stapelt stilte
Het gedicht zal er langs gaan
als ik niet aan het kijken ben.


DAGELIJKS LEVEN

Dagelijks
niet gevaarlijk, niet belangrijk
tedere spin
Spinnenweb tussen de sterren

Wat zeggen ze daar over mij
de kever waarop ik per ongeluk stapte
de mot die ik expres plat maakte.

Achter de muur
Festijn van onbekenden
Ik: een beleefde buurvrouw
die je daarin zomaar kunt meeslepen

Een beetje werk
genoeg om me goed te voelen
niet genoeg om me onder druk te zetten

Enigszins: ingeving
luieren op de onverzadigbare dagen
onverzadigd zijn op de luie dagen
En de intentie
deze huidige toekomst
heeft op alles het verkeerde antwoord.


NOG EVEN IJDEL ZIJN

Nog even ijdel zijn
nog heel even
ijdelheid
nog veel te leeg
is de zwijgzaamheid
nog heel broos
is de nederigheid
de liefde is nog veel te dichtbij
de huid.


LANGZAAM…

Vertrouwen win je langzamerhand,
met langzame bewegingen.
Met een open hand.

De bliksem die nog doezelt
gewikkeld in de wolk
zal zich haasten.

En ik ga even slapen,
maak me wakker, engel,
vlak voordat hij flitst.

Om door de angstige uren
en door de jaren vol illusies
heen te slapen.


DE OUDERE ALICE

Al jaren was zij van plan om te overnachten
in het huis der herinneringen
Nu staat zij op de deurmat
kijkend naar de schoongeveegde binnenplaats
zij kan kruimels naar de duiven gooien
zij kan water aan de bloemen geven
onder de negen hemels van beton
zij kan de ramen wassen
zij kan de deur van binnen op slot doen
zij kan de roze jurk aandoen
zij kan voor de grote spiegel gaan staan
(wat een mooie jurk,
maar die armen, die hals,
die ogen, die jukbeenderen
vertelde de grote spiegel)
zij kan in de spiegel stappen.


NIKS, EEN STUKJE PAPIER…

Niks, een stukje papier,
dat dwarrelt in de wind.
Er staat iets op geschreven.
Gelezen, weggegooid,
vergeten.
Maar zij weet het nog steeds.


OUDEREN BUITEN OP EEN BANK…

Ouderen buiten op een bank
bij elkaar warmte aan het sprokkelen
voor de winter
bij elkaar licht aan het sprokkelen
voor hierna.


DE TOEVALLIGHEID GING HIERLANGS…

De toevalligheid ging hierlangs,
floot,
ik ging niet mee.


Uit: ‘Wat gedichten’ (Sofia, 1998)



Vertaling Iglika Vassileva-van der Heiden




<

TSL 79

>