Ellen Rutten


Najaar 1918: Europa op de schop



‘Voor 1914 was de aarde van alle mensen geweest. Iedereen ging waar hij wilde en bleef zolang als hij wilde. Er bestonden geen verblijfsvergunningen, geen reispapieren, en ik geniet steeds weer van de verbazing van jonge mensen, als ik ze vertel dat ik voor 1914 naar India en Amerika reisde zonder een pas te bezitten of er zelfs maar ooit één gezien te hebben. Je stapte in en je stapte uit, zonder iets te vragen of vragen te beantwoorden, van de honderd formulieren van tegenwoordig hoefde je er niet een in te vullen. Er bestonden geen permits, geen visa, geen verplichtingen; dezelfde grenzen die nu door middel van douaniers, politie, marechaussee en dankzij het pathologische wantrouwen van allen tegenover allen in prikkeldraadversperringen zijn veranderd, waren toen niet meer dan symbolische lijnen die je even zorgeloos overstak als de Greenwichmeridiaan.’1


Met deze woorden typeerde de Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig het Europa van de negentiende en vroege twintigste eeuw – het Europa van de Donaumonarchie dus, en van de grote keizer- en tsarenrijken. In zijn memoires laat Zweig zien hoe datzelfde Europa radicaal veranderde in de vroege twintigste eeuw. De Donaumonarchie viel uiteen, nieuwe naties werden geboren en oude staten herrezen. Polen, Tsjecho-Slowakije, het Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slovenen: dit was de tijd waarin die staten ontstonden.

Met de opleiding Russische en Slavische studies wilden we in het najaar van 2018 opnieuw nadenken over de geopolitieke veranderingen in vroeg twintigste- eeuws Centraal- en Zuidoost-Europa. We deden dat met een publiekssymposium aan de Universiteit van Amsterdam op 3 november. Voor de organisatie van dat symposium werkten de secties Pools, Servisch/Kroatisch en Tsjechisch nauw samen. Het najaar van 1918, nu precies honderd jaar geleden, kozen de organisatoren als kantelmoment. Op hun uitnodiging lieten zes onderzoekers en twee musici, van het Pools-Nederlandse Art Duo, zien hoe Europa tijdens die historische herfst op de schop ging. In de bijdragen die volgen kunt u een en ander nog eens teruglezen.

Wat u in de themabijdragen niet zult vinden, is een eenzijdige nadruk op landkaarten en politieke transities. De auteurs zouden geen slavisten zijn als ze niet vooral wilden onderzoeken wat de politieke verschuivingen van 1918 betekenden voor verschillende talige, literaire en culturele tradities in Centraal-Europa. In de analyses in dit nummer komen de historische veranderingen van de jaren 1910 en 1920 uitgebreid aan bod – maar we overdenken ook de invloed van die veranderingen op de Slavische talen (Radovan Lučić en Janneke Kalsbeek) en de Poolse literatuur (Arent van Nieukerken). Tijdens het symposium kwam ook de filmcarrière van Rudolf Medek, een fervent voorstander van de Tsjecho-Slowaakse onafhankelijkheid, aan bod: van hem vertaalde Eric Metz voor TSL een kort verhaal. We ontsluiten ook andere, tot op heden onvertaalde Centraal- en Oost-Europese teksten uit de vroege twintigste eeuw voor een Nederlandstalig publiek. In dit nummer vindt u vertalingen van een selectie autobiografische fragmenten van de bekende Kroatische schrijfster en journaliste Marija Jurić Zagorka (1873-1957), fragmenten uit de roman Przedwiośnia (‘Voorlente’, 1924) van de Poolse auteur Stefan Żeromski en twee brieven van de Tsjechische schrijfster, journaliste en vertaalster Milena Jesenská (1896-1944). Vertalers zijn de prijswinnaars van een bijzondere, drievoudige ‘Najaar 1918’ vertaalwedstrijd, gesteund door de ambassades van Kroatië, Polen en Tsjechië, de Pools-Nederlandse Kulturele Vereniging, het Tsjechisch Centrum en boekhandel Pegasus.


Samen bieden de vertalingen en analyses ons nieuwe wijsheid in het denken over een niet onbelangrijk thema – dat van grenzen in Europa. ‘Grenzen hebben een lang leven,’ schijnt de Italiaanse schrijver Claudio Magris eens te hebben gezegd in een lezing,‘Ze maskeren zich, maar herleven voortdurend en woekeren voort als kankercellen.’2 Dat geldt ook voor de grenzen in dat deel van Europa dat we hier onderzoeken. De themabijdragen in dit nummer leren ons veel over de twintigste-eeuwse geschiedenis, maar laten ook zien dat de geschiedenis niet besloten ligt in boeken. Ook nu worden de historische spanningen en trauma’s van toen steeds opnieuw opgerakeld, herbeleefd, herschreven en gebruikt voor nieuwe politieke agenda’s.

Dat grenzen taai zijn: dat laat ook het citaat van Zweig zien. Wie anno 2018 zijn kritiek leest op ‘het pathologische wantrouwen van allen tegenover allen,’ en op de ‘douaniers, politie, marechaussee’ en prikkeldraadversperringen’ waar dat wantrouwen zich in uit, zal moeite hebben geen parallel te zien met het Europa van nu.

Net zoals toen, zo geldt ook nu dat propaganda wantrouwen voedt en kennis wantrouwen doodt. En daarom is kennis over de geschiedenis zo belangrijk. Daarom ook is kennis over het fijnmazige web van talen, literaturen en culturen van 1918 zo belangrijk. Dat kanteljaar leed in 2018 bepaald niet onder gebrek aan aandacht in de media – en veel recente terugblikken op de Centraal- en Oost-Europese transities van toen zijn subtiel en leerzaam. Maar wat domineerde in de pers was een geopolitiek perspectief, terwijl een talige en culturele blik datzelfde perspectief oneindig kan verfijnen.

‘Najaar 1918’ biedt die blik wél. De pagina’s die volgen zijn onze poging om de levende geschiedenis van Europa ook levend te houden.



Bron: Stefan Zweig, De wereld van gisteren: herinneringen van een Europeaan. Rainbow, Amsterdam 2016.
Bron: Xandra Schutte, ‘Over grenzen,’ De Groene Amsterdammer, nr. 48, 25 november 1998.





TSL 81

>