Tobias Wals



Het vrolijke kerkhof van Vasyl Stoes




Het was de première van het jaar in Oekraïne: afgelopen september kwam onder massale belangstelling van de pers ‘Verboden’ uit, een biopic (байопік) over de Oekraïense poëet en Sovjetdissident Vasyl Stoes. Het zat eraan te komen. Sinds Euromajdan leveren Oekraïense regisseurs aan de lopende band films over nationale helden af: koning Danylo, Bohdan Chmelnytsky, Simon Petljoera... De ambtenaren van het Staatsagentschap voor Filmzaken trekken met plezier de portemonnee voor patriottisch materiaal, waarbij de kwaliteit er verder niet echt toe doet. Of de bezoekcijfers, trouwens.

Toch maakte ‘Verbodenʼ (Заборонений) me op voorhand nieuwsgierig. Vasyl Stoes, volgens velen Oekraïnes belangrijkste naoorlogse dichter, leverde zijn leven lang verbeten strijd tegen het Sovjetregime, een strijd die hij met de dood moest bekopen. Hij werd in 1938 geboren in de buurt van Vinnytsja, diep in het Oekraïense binnenland, en groeide op in Stalino (Donetsk), waar zijn vader werk vond in de mijnen. De communistische heilstaat bood hem, een jongen van simpele komaf, de gelegenheid om zich te ontwikkelen en te studeren. Maar van jongs af aan was Stoes zich ervan bewust dat het door hem gekoesterde Oekraïens in de Sovjet-Unie als tweederangs gold, een koddig boerentaaltje in de schaduw van de Grote Russische Cultuur.

Begin jaren zestig trok hij naar Kiev om te promoveren in de Oekraïense letterkunde – precies op tijd om zich aan te sluiten bij de zestigers, de jonge schrijvers en kunstenaars die doelbewust de grenzen van de censuur opzochten en verlegden, en die in de Oekraïense hoofdstad vooral een nationaal reveil nastreefden. Stoes werd al snel wegens deelname aan een protestactie van de universiteit getrapt. Rond dezelfde tijd bracht hij zijn eerste dichtbundel uit, Круговерть (‘De draaikolk’, 1965), die alleen in de samizdat (самвидав) kon verschijnen. Hetzelfde lot wachtte Зимові дерева (‘Winterbomen’, 1970) en Веселий цвинтар (‘Het vrolijke kerkhof’, 1971). Over dat laatste werk schreef een criticus: ‘Vanuit artistiek oogpunt zijn de gedichten van Stoes niet meer dan zotternij, boosaardig gewauwel, vanuit een maatschappelijk, politiek oogpunt is dit bewuste smaad, laster en verlakkerij van onze werkelijkheid.’

Stoes zocht zijn inspiratie bij de Europese symbolisten – Rimbaud, Verhaeren, Rilke – die hij zelf ook in het Oekraïens vertaalde. Een terugkerend thema in zijn poëzie is het verzet tegen en uiteindelijk de vervreemding van het Sovjetsysteem. Soms verbond hij het lot van zijn lyrische ik expliciet met dat van Oekraïne, in de goede traditie van Taras Sjevtsjenko; vaker concentreerde hij zijn metaforen rond de persoonlijke worsteling, rond de isolatie en wanhoop van een individu dat niet wil of kan meedraaien in de wereld. Op zijn duisterste momenten raakte de dichter zelfs los van zijn eigen lichaam: Het is alsof ik zelf niet echt besta, / maar iemand anders leeft in plaats van mij, / die op mij lijkt.

Maar Stoes’ poëtische universum was niet alleen een tranendal. Op betere dagen trad hij de wereld een met een mild sarcasme tegemoet, wat fijne observaties opleverde, zoals in zijn rijmloze gedicht over een schoonmaakster en conciërge die samen de krant doornemen: Driftig bespraken ze een beduimeld artikel: / ‘Hoe we de deelraadszitting voorbereiden.’ / Er barstte een levendige discussie los, / in welk deel van de stad / de beste zittingen gehouden werden. Stoes strooide ook graag met zelfverzonnen woorden, vooral met de voorvoegsels vse- en sto- was hij creatief: всеочі (‘alogen’); стопровальний (‘honderdmislukt’); двопогляд (‘tweeblik’). Jammer genoeg belicht het Oekraïense schoolcurriculum de vrolijkere kant van Stoes nauwelijks, waardoor de meeste Oekraïners hem als een loodzware auteur kennen.

In 1972 kwam het regime de rekening vereffenen. Stoes, inmiddels getrouwd en vader van een zoontje, werd gearresteerd en verdween na een schijnproces voor acht jaar in de Goelag. Hij keerde eind 1979 als een gebroken man terug naar Kiev. Ondanks zijn zwakke gezondheid sloot hij zich aan bij het Oekraïense Helsinki-comité en werkte hij, om het hoofd boven water te houden, een winter lang als fabrieksarbeider. In het voorjaar van 1980 werd Stoes als ‘gevaarlijke recidivist’ opnieuw gearresteerd. Hij belandde in het beruchte kamp Perm-36, zonder recht op bezoek. Uit protest tegen de mensonterende omstandigheden in het kamp ging hij meerdere keren in hongerstaking. In augustus 1985 werd hij opgesloten in een isoleercel. Daar stierf hij, ziek en uitgemergeld, door onderkoeling. Zijn dood, op 4 september 1985, werd ruim een maand geheimgehouden.

Ook in de ‘zone’ was Stoes blijven schrijven. Hoewel zijn beulen veel van zijn gedichten vernietigden, wist hij tijdens zijn eerste strafperiode een deel via brieven aan zijn vrouw door te spelen. Dankzij haar verschenen in 1972 Час творчості / Dichtenzeit en in 1986, na zijn dood, Палімпсести (‘Palimpsesten’). Alleen zijn gedichten uit Perm-36 gingen onherroepelijk verloren. In zijn latere werk dreef Stoes af richting de Franse existentialisten. Zijn verzen werden gaandeweg vrijer van vorm en tegelijkertijd eenvoudiger, leger, repetitiever. Flarden van het kampleven en mijmeringen over Oekraïne. Kom toch terug bij mij, mijn herinneringen / opdat dit hart van mij zwijgend verkrampt / onder het zware verdriet van mijn land.

Een paar jaar na zijn dood begon de Sovjet-Unie te verbrokkelen. Met de opkomst van de Oekraïense onafhankelijkheidsbeweging kwam er brede erkenning voor Stoes’ werk. In 1990 werd hij gerehabiliteerd, een jaar later kreeg hij postuum de hoogste literaire onderscheiding van Oekraïne toegekend. Hij liet een bescheiden oeuvre na: vijf dichtbundels, geschreven in de loop van nog geen twintig jaar. Toch blijft zijn poëzie invloedrijk en geliefd. Er komt elk jaar wel een nieuwe, fraai vormgegeven uitgave van zijn werk uit. En dankzij het ontsluiten van de Oekraïense KGB-archieven kon eerder dit jaar Справа Василя Стуса (‘De zaak Vasyl Stoes’) verschijnen: een bundeling van documenten uit Stoes’ dossier.

En nu dus een biopic. Nog tijdens het draaien van ‘Verboden’ zorgde de film al voor de nodige commotie. Volgens betrokkenen was er een sleutelscène uit het script verdwenen – en wel die over Stoes’ advocaat in het tweede schijnproces, die het verdomde de dichter serieus te verdedigen. Verder niets bijzonders: dat was nou eenmaal zijn rol in het theater van de Sovjetrechtbank. Maar het toeval wil dat deze Viktor Medvedtsjoek, zoals de advocaat heette, tegenwoordig een van de machtigste mannen van Oekraïne is. Als multimiljonair en persoonlijke vriend van Poetin promoot hij sinds jaar en dag een ferme pro-Russische koers. Onder medewerkers van de filmploeg ging het gerucht dat Medvedtsjoek met een eenvoudig telefoontje zichzelf uit het script had laten schrappen. Of dit waar is of niet werd in de ophef die volgde niet helemaal duidelijk. De regisseur koos eieren voor zijn geld en beloofde een scène met de jonge Medvedtsjoek toe te voegen. Even leken de jaren tachtig weer verontrustend dichtbij.

Bij de première van ‘Verboden’, op de dag af vierendertig jaar na Stoes’ dood, liep de voltallige cultuurpers van Oekraïne te hoop. De vraag op ieders lippen: had de regisseur zijn belofte gehouden? En ja, Medvedtsjoek zat er inderdaad in. Jammer alleen dat de film op geen enkel ander vlak de verwachtingen waarmaakte. ‘Verboden’ is een lange aaneenschakeling van scènes uit Stoes’ leven, zonder enige spanningsopbouw. De pers sabelde de film unisono neer. Een criticus noemde het ‘een van de grootste mislukkingen van de afgelopen jaren’ en vergeleek ‘Verboden’ met ‘de verfilming van een Wikipediapagina door een clubje amateurs’. Zelf verbaasde ik me nog het meest over de keuze om de kampcommandant van Perm-36 een homo-erotisch verhaallijntje te geven, kennelijk om zijn inslechte personage nog verderfelijker te maken.

Zonde dat Stoes met ‘Verboden’ geen waardig tribuut gekregen heeft, maar aan zijn poëzie doet het natuurlijk niet af. Voor dit nummer van TSL heb ik zeven gedichten van Stoes vertaald, voornamelijk uit zijn derde bundel, ‘Het vrolijke kerkhof’. Zowel zijn zwaardere als lichtere kanten komen aan bod.




<   

TSL 83

   >