Ilya Kaminsky



Barometers





Ilya Kaminsky

Ilya Kaminsky (Illja Kaminski) is in 1977 geboren in Odessa. Door een slechte behandeling van de bof toen hij vier jaar was is hij bijna doof. In 1993 week hij met zijn ouders, op de vlucht voor antisemitisme, uit naar Amerika. Daar begon hij als dichter te schrijven in zijn tweede taal, het Engels. Belangrijke bundels van hem zijn Dancing in Odessa (2004) en Deaf Republic (2019), die internationaal heel goed zijn ontvangen. In 2013 nam hij deel aan Poetry International in Rotterdam. Onder de titel Dovenrepubliek (Azul Press, Maastricht/Amsterdam) verscheen in 2011 een poëziebundel van hem met onder andere ook het gedicht ‘Dansen in Odessa’.





1.

Mijn hele familie stond om vier uur ’s morgens bij de deur te delibereren of ze die wel of niet moesten opendoen voor de vreemdeling in pyamabroek, die al op zijn minst vijf minuten op de deur stond te bonzen, en het hele flatgebouw wakker maakte. Toen hij zag dat het licht aanging begon hij te schreeuwen.

Herinneren jullie je mij? Ik heb jullie geholpen jullie de koelkast uit Transnistrië te halen. Weten jullie het nog? Onderweg hadden we het over Pasternak. Twee uur lang! Vannacht hebben ze het ziekenhuis gebombardeerd. Mijn zus is daar verpleegster. Ik heb iemands vrachtauto gestolen en ben de grens overgegaan. Ik ken niemand anders hier. Kan ik bij jullie opbellen?

Aldus stapte twintig jaar geleden de oorlog zonder schoenen mijn kindertijd binnen, in de gedaante van een halfnaakte man die aan de telefoon naar adem stond te snakken, slachtoffer van een vroege post-Sovjet ‘humanitaire hulp’ campagne.

2.

Tijdens een recent bezoek aan Oekraïne hadden mijn vriend, de dichter Boris Chersonski, en ik afgesproken elkaar ’s morgens te ontmoeten in een buurtcafé om te praten over Pasternak (alsof hij alles is waarover iedereen het heeft in ons deel van de wereld). Maar toen ik om negen uur het café naderde lagen de tafels op het terras voor het café omver en lag er puin op straat van het gebouw dat was gebombardeerd.

Een menigte, waaronder ook plaatselijke journalisten, stond om Boris heen, terwijl hij zich uitsprak tegen het bombardement en tegen de zoveelste humanitaire hulp campagne van Poetin. Sommigen klapten, anderen schudden afkeurend hun hoofd. Een paar maanden later werden de deuren, vloeren en ramen van het appartement van Boris opgeblazen.

Er zijn veel van dergelijke verhalen. Ze worden vaak verteld in korte, haastig zinnen, en dan wordt er snel op een ander onderwerp overgegaan.

Hoe kun je spreken, schrijven, over oorlog? ‘Waarheidsgetrouwe oorlogsboeken,’ schreef Orwell, ‘worden nooit geapprecieerd door mensen die niet deelnemen aan de strijd.’

Als Amerikanen iets vragen over de recente gebeurtenissen in Oekraïne, denk ik aan deze woorden uit een gedicht van Boris:

mensen dragen explosieven door de stad
in plastic zakken en kleine koffers.



3.

De laatste twintig jaar is Oekraïne geregeerd door zowel het Russisch sprekende oosten als het Oekraïens sprekende westen. Van tijd tot tijd gebruikt de regering de ‘taalkwestie’ om conflicten en geweld op te roepen, een effectief middel om de echte problemen te verdoezelen. Bijna tien jaar geleden ontstond een conflict als reactie op de politiek van president Janoekovitsj, die sindsdien naar Rusland is gevlucht. Janoekovitsj werd algemeen beschouwd als de meest corrupte president die Oekraïne ooit heeft gehad (hij is onder andere beschuldigd van verkrachting en geweldpleging, nog daterend uit de Sovjettijd). Maar nog steeds zitten er in de regering oligarchen en professionele politici met een schimmige voorgeschiedenis en twijfelachtige motivatie.

Toen de impasse tussen het Janoekovitsj-bewind en het volk dat protesteerde in 2013 begon en de in het nauw gedreven president het land verliet, stuurde Poetin kort daarna zijn troepen naar de Krim, een gebied dat tot Oekraïne behoorde, onder het voorwendsel de Russisch sprekende bevolking vurig te verdedigen.

Spoedig werd het gebied geannexeerd. Een paar maanden later werden, onder het voorwendsel van humanitaire hulp, Russische strijdkrachten naar een ander Oekraïens gebied, de Donbas, gestuurd, waar een oorlog bij volmacht was begonnen.

Het beschermen van de Russische taal werd voortdurend aangegrepen als de enige reden voor de annexatie en de vijandelijkheden. Heeft de Russische taal in Oekraïne deze bescherming nodig? In antwoord op Poetins bezetting besloten veel Russisch sprekende Oekraïeners naast hun Oekraïens sprekende buren te gaan staan in plaats van tegenover hen. Toen het conflict zich begon uit te breiden kreeg ik deze e-mail:

Ik, Boris Chersonski, werk aan de Nationale Universiteit van Odessa, waar ik sinds 1996 het instituut voor klinische psychologie leid. Al die tijd heb ik onderwijs gegeven in het Russisch en niemand heeft me er ooit van beschuldigd dat ik de officiële Oekraïense taal zou ‘ontkennen’. Ik beheers het Oekraïens min of meer, maar de meesten van mijn studenten geven de voorkeur aan lessen in het Russisch, dus geef ik mijn colleges in het Russisch.

Ik ben een Russischtalige dichter; mijn boeken zijn voornamelijk gepubliceerd in Moskou en Petersburg. Ook mijn wetenschappelijk werk is daar gepubliceerd.

…Nooit (let wel – NOOIT) heeft iemand me erover aangesproken dat ik een Russisch dichter ben en in het Russisch onderwijs geef in Oekraïne. Overal lees ik mijn gedichten voor in het RUSSISCH en nooit heb ik daar problemen door ondervonden.

…Morgen zal ik echter mijn colleges geven in de taal van de staat – het Oekraïens. Dit zal niet gewoon een college zijn – het zal een protestactie zijn uit solidariteit met de Oekraïense staat. Ik roep mijn collega’s op me in deze actie te volgen.

Een Russischtalige dichter weigert college te geven in het Russisch als een actie van solidariteit met het bezette Oekraïne. In de loop van de tijd kreeg ik soortgelijke e-mails van dichters en vrienden. Mijn neef Pjotr schreef uit Odessa:

Onze zielen zijn bezorgd, en we zijn bang, maar de stad is veilig. Zo nu en dan staan er idioten op die verklaren dat ze voor Rusland zijn. Maar wij in Odessa hebben nooit tegen iemand gezegd dat we tegen Rusland zijn. Laat de Russen doen wat ze willen in hun Moskou en laat ze zoveel als ze willen van ons Odessa houden, maar niet met dit circus van soldaten en tanks.

Een andere vriend, de Russisch sprekende dichter Anastasia Afanasjeva, schreef uit de Oekraïense stad Charkov over Poetins ‘humanitaire hulp’ campagne ter bescherming van haar taal:



In de laatste vijf jaar ben ik zes keer in het Oekraïens sprekende westen van Oekraïne geweest. Ik heb me nooit gediscrimineerd gevoeld omdat ik Russisch sprak. Het zijn allemaal mythen. In alle steden in het westen van Oekraïne waar ik ben geweest sprak ik met iedereen Russisch – in winkels, in treinen, in cafés. Ik heb nieuwe vrienden gemaakt.

Ik voelde geen vijandschap, integendeel, iedereen behandelde me met respect. Ik verzoek je dringend niet te luisteren naar de propaganda. Het is de bedoeling daarvan ons van elkaar te scheiden. We zijn al heel verschillend, laten we dan niet tegenover elkaar gaan staan, laten we geen oorlog maken in het gebied waar we allemaal samen leven.

De militaire invasie die nu plaatsvindt is een ramp voor ons allen. Laten we ons hoofd niet verliezen, laten we niet bang zijn voor niet bestaande bedreigingen als er een echte dreiging is: de invasie van het Russische leger.

Terwijl ik de ene brief na de andere las, moest ik blijven denken aan Boris’ weigering zijn eigen taal te spreken als protestactie tegen de militaire invasie. Wat betekent het voor een dichter te weigeren zijn eigen taal te spreken?

Is taal een plaats die je kunt verlaten? Is taal een muur waar je over kunt klimmen? Wat is er aan de andere kant van de muur?

4.

Iedere dichter weigert de aanval op de taal. Deze weigering komt tot uiting in stilte die wordt verlicht door de betekenissen van het poëtische lexicon – niet de betekenissen van wat het woord zegt, maar van wat het achterhoudt. Zoals Maurice Blanchot schreef: ‘Schrijven is volstrekt wantrouwig staan tegenover het schrijven, terwijl je jezelf daar helemaal aan toevertrouwt.’

Oekraïne vandaag is een plaats waar uitspraken als deze worden getoetst. Een andere schrijver, John Berger, zegt het volgende over iemands relatie met zijn taal: ‘Men kan van de taal zeggen dat deze mogelijk het enige menselijke huis is.’ Hij benadrukt dat ‘het de enige woonplaats is die de mens niet vijandig kan zijn… Tegen de taal kun je alles zeggen. Daarom is ze een luisteraar die dichter bij ons staat dan welke stilte of welke god dan ook.’ Maar wat gebeurt er als een dichter zijn taal weigert als een vorm van protest?

Of, om de zaak in meer algemene termen aan de orde te stellen: wat gebeurt er met de taal in oorlogstijd? Abstracties worden al heel snel voorzien van fysieke details. Zo ziet de Oekraïense dichter Ljoedmila Chersonska haar eigen lichaam dat naar de oorlog om haar heen kijkt: ‘Begraven in een menselijke nek ziet een kogel eruit als een ingenaaid oog.’ De oorlog van Kateryna Kalytko is ook een fysiek lichaam: ‘De oorlog komt vaak langs en gaat tussen ons in liggen als een kind / dat bang is om alleen gelaten te worden.’

De taal van de poëzie kan ons al dan niet veranderen, maar laat toch de veranderingen zien die zich in ons voltrekken: de dichter Anastasia Afanasjeva laat, door het persoonlijk voornaamwoord meervoud ‘wij’ te gebruiken, zien hoe de bezetting van een land al zijn burgers raakt, welke taal ze ook spreken:

toen een gevechtswagen met een mortier
door onze straat reed
vroegen we niet wie ben je
aan wiens kant sta je
we doken neer op de grond en lagen daar

5.

Bij een ander bezoek aan Oekraïne zag ik een vroegere buurman van me, nu verminkt door de oorlog, en die op straat zijn hand ophield. Hij had geen schoenen aan. Toen ik haastig langs liep in de hoop dat hij me niet zou herkennen, werd ik plotseling tot staan gebracht door zijn lege hand. Alsof hij mij zijn oorlog toestak. Toen ik bij hem wegliep had ik een vreemd gevoel van herkenning. Hoe lijkt zijn stem, de stemmen van de Oekraïense dichters met wie ik heb gesproken, op de stemmen van de mensen in Afghanistan en Irak, wier huizen zijn vernietigd met mijn eigen belastinggeld.

6.

In de late twintigste eeuw werd de joodse dichter Paul Celan een beschermheilige van het schrijven midden in een crisis. Dichtend in het Duits heeft hij de taal in stukken gebroken om de ervaring weer te geven van een nieuwe, geschonden wereld. Die schending vindt opnieuw plaats – nu in Oekraïne – voor onze ogen. Dit is het verhaal van de dichter Ljoeba Jakymtsjoek, lid van een vluchtelingengezin uit Pervomajsk, een van de steden waarop Poetins ‘humanitaire hulp’ was gericht. In antwoord op vragen over haar achtergrond zei Ljoeba:

Ik ben geboren en opgegroeid in het door de oorlog geteisterde gebied van Loegansk, en mijn geboortestad Pervomajsk is nu bezet. In mei 2014 was ik getuige van het begin van de oorlog … In februari 1915 besloten mijn ouders en grootmoeder, die de verschrikkelijke oorlogshandelingen hadden overleefd, het bezette gebied te verlaten. Ze vertrokken tijdens granaatvuur, met een paar zakken kleren. Een vriend van mij, een Oekraïense soldaat, schoot op hun vlucht bijna mijn grootmoeder dood.

Over literatuur in oorlogstijd schrijft Jakymtsjoek: ‘Literatuur concurreert met oorlog, verliest het misschien van de oorlog wat betreft creativiteit, en verandert daardoor’. In haar gedichten zie je hoe de oorlog haar woorden in stukken hakt: ‘heb het niet met me over Loegansk,’ schrijft ze, ‘het is al lang geleden gansk geworden / Loe is met de grond / met de bloedrode straat gelijkgemaakt.’

De gebombardeerde stad Pervomajsk ‘is opgesplitst in pervo en majsk’, Debaltsevo is nu haar ‘deb, alts, evo.’ Door het prisma van deze gefragmenteerde taal ziet de dichteres zichzelf:

ik staar naar de horizon
… ik ben zo oud geworden
niet langer Ljoeba
alleen maar een -ba

Net zoals de Russisch sprekende dichter Chersonski weigert zijn eigen taal te spreken zolang Rusland Oekraïne bezet houdt, weigert Jakymtsjoek, een Oekraïens sprekende dichter, in een niet versplinterde taal te spreken zolang als haar land voor haar ogen versplinterd wordt. Terwijl ze woorden verandert, in stukken breekt, klanken vanuit verschillende woorden tegenover elkaar plaatst, getuigen die klanken van een kennis die ze niet bezitten. Niet langer een bestaand woord, maar toch leesbaar confronteert het stukgebroken woord de lezer zwijgend, zowel binnen als buiten de taal. Als je een dergelijk gedicht van getuigenis leest besef je dat poëzie niet zomaar de beschrijving van een gebeurtenis is, maar zelf een gebeurtenis.

7.

Wat precies is de getuigenis van de poëzie? De taal van de poëzie kan ons al dan niet veranderen, maar laat de veranderingen in ons zien. Als een seismograaf registreert ze schokkende gebeurtenissen. Miłosz gaf een tekst van hem de titel ‘De getuigenis van de poëzie’, niet omdat wij er getuige van zijn, maar omdat de poëzie getuige is van ons. Aan de andere kant van het ijzeren gordijn vertelde Zbigniew Herbert ons iets dergelijks: een dichter is als een barometer voor de ziel van een volk. Deze kan het weer niet veranderen. Maar hij laat zien wat voor weer het is.

8.

Kan het bestuderen van een lyrisch dichter iets laten zien van wat door velen wordt gedeeld: de ziel van een volk? De muziek van een bepaalde tijd?

Hoe komt het dat de ruggengraat van een lyrisch dichter trilt als de naald van een barometer? Misschien doordat een lyrisch dichter een bijzonder individueel iemand is: in zijn of haar persoonlijk bestaan schept dit individu een taal – evocatief genoeg, vreemd genoeg – die hem of haar in staat stelt, persoonlijk, tegen veel mensen tegelijk te spreken.

9.

Wat voor recht heb ik, die vele honderden mijlen van Oekraïne vandaan woon in mijn comfortabele Amerikaanse achterplaats, om over deze oorlog te schrijven? Toch kan ik het niet laten erover te schrijven en ik blijf maar bezig in het Engels met de woorden van de dichters van mijn land, een taal die ze niet spreken. Vanwaar deze obsessie? Tussen de zinnen in is de stilte die ik niet kan controleren. Al is het een andere taal, de stilte tussen de zinnen is dezelfde: het is de ruimte waarin ik een familie zie bij de deur om vier uur ’s morgens, delibererend of ze al dan niet de vreemdeling zullen binnenlaten die slechts een pyjamabroek aan heeft en door de deur staat te schreeuwen.



Vertaling Willem G. Weststeijn




<

TSL 89

>