Recensies en signalementen




Willem Weststeijn, Russische literatuurgeschiedenis. Deel 2




Willem Weststeijn, Russische literatuurgeschiedenis. Deel 2. Atlas Contact, Amsterdam/ Antwerpen 2020. 340 blz.

Zelfs wie een bovenmatige belangstelling koestert voor de geschiedenis van de Russische literatuur, komt in het Nederlandse taalgebied probleemloos aan zijn trekken. Onze boekenplanken kromden al onder het gewicht van de pittige Geschiedenis van de Russische literatuur van Vladimir de Heilige tot Anton Tsjechov van Karel van het Reve, de meer encyclopedisch aandoende Geschiedenis van de literatuur in Rusland 1700-2000 van Emmanuel Waegemans en de rijkelijk geïllustreerde Moderne Russische literatuur van Poesjkin tot heden van Arthur Langeveld en Willem G. Weststeijn. De laatstgenoemde vult dat rijtje nog verder aan met Russische literatuurgeschiedenis, waarvan in 2020 het tweede deel is verschenen.

Het is te zeggen: in de inleiding waarschuwt de auteur dat Russische literatuurgeschiedenis 2 tezamen met het voorgaande deel ‘min of meer’ een geschiedenis van de Russische literatuur vormt. In feite gaat het om een bloemlezing van een vijftigtal essays over een grote verscheidenheid van Russische schrijvers en werken, die Weststeijn bijeen heeft geschreven in de loop van de voorbije decennia (een precieze datering ontbreekt). Naast recensies die eerder verschenen in dit blad en voorwoorden uit de reeks ‘Slavische cahiers’, werden ook een paar bewerkte, in oorsprong Engelstalige academische artikelen opgenomen.

Met andere woorden wordt de lading door de vlag slechts min of meer gedekt – wat mogelijk te wijten is aan marketingoverwegingen. Van een literatuurgeschiedenis verwacht de lezer een min of meer coherent en uitgebalanceerd verhaal over chronologisch gerangschikte literaire feiten en thema’s. Die chronologische rangschikking is er wel, maar precies omdat de opgenomen stukken oorspronkelijk bedoeld waren om afzonderlijk te worden gelezen, is van coherentie niet zoveel sprake. In de plaats daarvan galmen af en toe echo’s. Zo komen we herhaaldelijk te weten wat skaz inhoudt, dat Solzjenitsyn uit de Sovjetunie werd gebonjourd en dat Daniël en Sinjavski zijn veroordeeld tot lange kampstraffen.

Russische literatuurgeschiedenis 2, dat je best essay per essay leest, is dus geen klassieke literatuurgeschiedenis. Alles welbeschouwd hoeven we daar niet rouwig om te zijn: de bundel is zoveel meer dan een verzameling obligate levensbeschrijvingen en hoofdwerken in kort bestek van hele en halve coryfeeën. Het is bevrijdend dat de blik van Weststeijn voorbij de canon reikt: we maken diepgaand kennis met een klein legertje verdienstelijke Russische schrijvers die, omdat ze overschaduwd worden door nog grotere talenten, doorgaans stiefmoederlijk behandeld worden. Aan bod komen onder meer Sollogoeb (niet te verwarren met Sologoeb), Melnikov-Petsjerski, Leontjev, Pomjalovski, Stepnjak-Kravtsjinski, V. Roptsjin, Zjitkov, Olejnikov, Zaltsman, Argoetinski- Dolgoroeki en Monastyrski.

Toch gaat de aandacht nog net iets meer uit naar usual suspects (Fonvizin, Karamzin, Gogol, Toergenjev, Dostojevski, Ostrovski, Saltykov-Sjtsjedrin, Tolstoj, Leskov, Hippius, Bjely, Chlebnikov, Majakovski, Paustovski, Grossman, Nabokov, Vojnovitsj, Solzjenitsyn, Brodsky, Limonov en Akoenin), waarbij ditmaal ook de emigrés Nabokov en Brodsky aan bod komen. Over die plejade leert Weststeijn, met zijn gevarieerde insteek, ons van alles en nog wat. Met vaardige hand dompelt hij ons onder in het door getallen en kleuren bevolkte universum van Chlebnikov. In het stuk ‘Dostojevski en de Russische rechtspraak’ fileert hij haarfijn de angst van Dostojevski voor een op westerse leest geschoeide rechtspraak, wat ons wapent om De broers Karamazov te (her)lezen. Bijzonder boeiend is bijvoorbeeld ook het stuk over wat er nu eigenlijk scheelt met Anna Karenina, met deze prachtzinnen: ‘Ze gooit zich voor de trein zonder het besluit genomen te hebben. Het besluit heeft eerder háár genomen, volkomen onverwacht.’

Over vrouwen gesproken, er zijn er maar een handvol aan wie Weststeijn noemenswaardige aandacht besteedt: Zinaïda Hippius, Inna Lisnjanskaja, Jelena Schwarz – die de auteur aan de top van de Russische poëziepiramide plaatst – en Vera Pavlova. Het stuk over de laatstgenoemde heeft trouwens een rare titel gekregen: ‘3x echtgenote, 2x moeder, dichteres’. Hoe moeten we, mutatis mutandis, dan over Poesjkin gaan spreken? Ook Catherina de Grote en Lili Brik komen aan bod, maar toch eerder in hun hoedanigheid van staatsvrouw respectievelijk muze dan als literatoren. Wat de genderbalans betreft, is deze Russische literatuurgeschiedenis dus toch canonbevestigend – al is het makkelijker gezegd dan gedaan om daar een mouw aan te passen.

Enigszins bevreemdend vind ik de zweem van essentialisme die aan het mensbeeld van Weststeijn kleeft: ‘De Russen geloven oprecht dat hun ziel iets bijzonders is’; ‘Russen zijn emotioneel verbonden met hun land, of beweren in elk geval dat dat zo is’; wanneer Siewertsz van Reesema als filosoof het zweverige Russische kosmisme omarmt, dan staat dat in contrast met het gegeven dat hij etnisch gesproken ‘half een nuchtere (?) Hollander’ is. Literatuurhistorici creëren graag een (valse) schijn van objectiviteit. Dat geldt niet voor de auteur van dit boekdeel, die zich niet te beroerd voelt om lees- en zelfs vertaaltips uit te delen, en in zeldzame gevallen ook lectuur te ontraden, zij het in subtiele bewoordingen. Zo is Jevgeni Vodomazkins ‘plotloze’ bestseller Het groen van de laurier ‘interessant om te lezen, maar niet meer dan dat’ – wel een beetje sneu dat deze anticlimax het boek afsluit. De rode draad die doorheen Russische literatuurgeschiedenis 2 loopt, is de sympathie die de auteur koestert voor de schrijvers die het regime trotseren. Die gaat hand in hand met verontwaardiging over het lot dat hun te beurt valt. Een zeldzame keer vergaloppeert hij zich: doelend op onder anderen Daniil Charms noemt Weststeijn het onbegrijpelijk dat het Sovjetregime zijn beste dichters en schrijvers ‘zomaar heeft vermoord’. Uiteraard is de verantwoordelijkheid van de Sovjets voor de neergang van Charms verpletterend, maar historische documenten geven aan dat hij in de krankzinnigenafdeling van Kresty- gevangenis tijdens het Beleg van Leningrad van de honger is gestorven. Zijn het dan niet de nazi’s, die de moorddadige hongerblokkade hebben georganiseerd, die Charms hebben vermoord?

Paradoxaal is dat de auteur een rechtstreeks oorzakelijk verband legt tussen de Sovjetrepressie en de bloei van de Russische literatuur: Weststeijn verblijdt zich erover dat Brodsky als leegloper de Sovjetunie is buitengezet, omdat zo een heleboel briljante gedichten zijn ontstaan; ook vraagt hij zich provocerend af of nu de Russische literatuur wat minder geworden is, de censuur niet beter heringevoerd zou worden. Als stof tot nadenken kan dat tellen.

Voor de auteur is de Russische literatuur een grote speeltuin. Dat hij daar helemaal thuis is, blijkt uit de souplesse waarmee hij verschillende literaire feiten aan elkaar rijgt. Zo opent zijn stuk over de humor van Voinovitsj met een onderhoudende bespiegeling over de voorliefde van de Russen voor satire die ons langs Catherina de Grote, Gogol, Saltykov-Sjtsjedrin, Proetkov, Majakovski, Zosjtsjenko, Ilf & Petrov, Zamjatin, Sinjavski en Zinovjev voert.

In zijn inleiding noemt Weststeijn het ‘een voorrecht en een groot geluk’ dat hij zich zijn leven lang heeft kunnen bezighouden met Russische boeken. Als geheel beschouwd is deze bundel een aanstekelijke liefdesbekentenis aan het adres van de Russische literatuur, die niet ophoudt te beklijven. Voor de lezer is het een voorrecht en een groot geluk dat deze liefde van de pagina’s afspat – tussen de regels ontwaren we twee fonkelende, gebrilde pretoogjes.

Pieter Boulogne


Sasja Filipenko, De ex-zoon. Vertaling Jan Lodewijk Eshuis





Sasja Filipenko. Bron

Sasja Filipenko, De ex-zoon. Vertaling Jan Lodewijk Eshuis. Mediaan uitgevers, z.p. 2021. 279 blz.

Sasja Filipenko (Minsk 1984) behoort tot de groeiende groep jonge Wit-Russische intellectuelen en schrijvers die uit onvrede met het bewind van dictator Loekasjenko hun land hebben verlaten en zijn uitgeweken naar het Westen. Zoals meer Wit-Russische schrijvers – het geldt ook voor Nobelprijswinnaar Svetlana Aleksijevitsj – schrijft Filipenko in het Russisch, maar dat betekent bepaald niet dat hij de Russische politiek, dankzij welke Loekasjenko vooralsnog in het zadel zit, zou steunen. Zijn boeken worden overigens wel, en zelfs met succes – voor De ex-zoon kreeg Filipenko een prestigieuze literaire prijs – in Moskou uitgegeven. Voor het Russische bewind was dat geen probleem. Poetin, die radio, televisie en de pers onder controle heeft, bemoeit zich nauwelijks met de literatuur, aangezien hij daarvan geen gevaar te duchten heeft. De rol die de Russische literatuur in de negentiende eeuw en tijdens het Sovjetbewind had: het al dan niet openlijk aan de kaak stellen van wat er mis is in de maatschappij, heeft ze nauwelijks meer. Er wordt in de literatuur wel kritiek geleverd, maar die dringt nauwelijks door: de massa leest alleen pulpfictie en de intelligentsia, voor zover die nog romans en verhalen leest, is verdeeld, zeker de helft ervan steunt de politiek van Poetin om Rusland weer een groot en machtig land te maken. De annexatie van de Krim werd allerwege met gejuich begroet en de oorlog met Oekraïne was noodzakelijk: het land dat zich met zijn ‘joods-nazistische’ bewind steeds meer op West-Europa dan op Rusland richtte was immer een groot gevaar voor het Russische Rijk en moest tot de orde worden geroepen.

In zijn roman beschrijft Filipenko de situatie in zijn eigen land, maar zo verschrikkelijk veel verschilt die niet van de situatie in Rusland, of van welk ander land dat decennia lang gebukt gaat onder een dictatoriaal bewind dat alle vrijheid aan banden legt en vernieuwing tegenhoudt. De ex-zoon gaat over een jonge muziekstudent, Frantsisk, die op weg naar een rockconcert bij een ingang van de metro wordt fijn gedrukt door een menigte die, overvallen door een stortbui, plotseling naar binnen golft.

Hij raakt in coma en in het ziekenhuis wordt vastgesteld dat die coma naar alle waarschijnlijkheid blijvend zal zijn en dat Frantsisk dus in feite dood is. De familie accepteert dat, behalve zijn grootmoeder. Dankzij haar relaties – ze is een bekend vertaalster – weet ze te regelen dat haar kleinzoon een aparte kamer in het ziekenhuis krijgt en er meer onderzoek wordt gedaan. Ze is ervan overtuigd dat de artsen zijn tekortgeschoten en uit domheid of luiheid veel te snel een conclusie hebben getrokken. Ze laat voor zichzelf een bed naast dat van haar kleinzoon plaatsen en gaat hem verzorgen. Ze is ervan overtuigd dat Frantsisk spoedig uit zijn coma zal ontwaken, maar dat gebeurt niet. Weken, maanden, jaren scharen zich aaneen zonder dat er enige verandering optreedt in de toestand van de jongen. Bijna niemand bezoekt hem meer, noch zijn vriendin, noch zijn moeder, en ook de hoofdarts laat zich nauwelijks meer zien. Als deze laatste een relatie begint met Frantsiks moeder heeft de grootmoeder even de hoop dat er nu van medische kant wel meer aandacht zal komen voor haar kleinzoon, maar dat is niet zo. De arts overtuigt zijn nieuwe vrouw ervan dat de zaak hopeloos is en deze trekt zich nu helemaal terug en richt zich uitsluitend op het kind dat ze verwacht en na enige tijd baart.

De grootmoeder blijft echter geloven in een mogelijk herstel. Ze hangt de kamer van haar kleinzoon vol met voetbalposters, prikt hem met spelden en regelt zelfs een prostituee, maar alles blijft zonder enig effect. Dat geldt ook voor de tirades van Stasik, een vriend van Frantsisk, die inmiddels met diens vroegere vriendin is getrouwd en zo nu en dan bij Frantsisk langs komt om hem, ongeacht zijn comateuze toestand, op de hoogte te stellen van de situatie in het land.



Blijf liever slapen! Anders zeg je zomaar iets verkeerds en zetten ze je meteen vast of slaan je verrot in het portiek. Andere versies van het verhaal zijn er niet in dit land! Of je zwijgt, of je moet het ontgelden. Het hele land slaapt, dus blijf ook jij maar rustig slapen! […] Het is gewoon een klotezooi!

Sorry dat ik het zeg, maar zo kan het echt niet meer! We krijgen steeds maar hetzelfde nieuws: ‘Het gras is groener geworden, de melkopbrengst is weer hoger, het presidentiële ijshockeyteam heeft weer gewonnen van de hielenlikkers die speciaal waren gekomen om te verliezen.’ Dat is zo’n beetje het nieuws! Maar dat er eigenlijk geen economie bestaat, dat alle tegenstanders van de president op mysterieuze wijze verdwijnen, dat we geïsoleerd zijn van de hele wereld en alleen maar vriendjes worden met dictatoriale regimes, daar hoor je niets over.


Frantsisk ligt meer dan tien jaar in coma als zijn grootmoeder sterft. Tot ieders verbazing komt hij een paar dagen na de dood van zijn oma, die altijd in zijn herstel geloof heeft, weer bij. Zijn moeder weet niet goed wat ze aan moet met het herstel van haar eerste zoon; zijn stiefvader beroemt zich erop dat dat herstel te danken is aan zijn voortdurende zorg. Langzamerhand dringt het tot Frantsisk door dat hij tien jaar is weg geweest, maar hij beseft ook algauw dat er in die tien jaar eigenlijk niets veranderd is. Hij krijgt een baan als verkoper in een bouwmarkt en hem wordt verzekerd dat hij op ‘de beste plek op aarde’ woont. Dan vinden er onverwachts ongeregeldheden plaats in de stad: de naar vrijheid snakkende bevolking pikt het niet meer en gaat massaal de straat op. Het protest wordt echter met harde hand de kop ingedrukt en het leven neemt zij gewone gang. Frantsisk weet een visum voor Duitsland te bemachtigen, het leven in zijn eigen land is uitzichtsloos.

De ex-zoon is geschreven voordat het Wit- Russische volk in opstand kwam na de frauduleuze presidentsverkiezing in 2020. Door bijzonder hard ingrijpen, waarbij hij werd gesteund door Poetin, wist Loekasjenko zijn afzetting te voorkomen en zijn dictatoriale bewind in Wit-Rusland te bestendigen. Filipenko’s voorspelling dat er na tien jaar coma en een vervolgens neergeslagen protest niets veranderd is in zijn land is er niet minder treurig om.

Willem G. Weststeijn


Josef Pánek, Liefde in tijden van wereldwijde klimaatverandering. Vertaling Brecht Vergult





Josef Pánek Bron.

Josef Pánek, Liefde in tijden van wereldwijde klimaatverandering. Vertaling Brecht Vergult. Uitgeverij Nobelman, Groningen 2021

Over de Tsjechische schrijver Josef Pánek las ik voor het eerst toen ik het boek in handen kreeg. Hij werd in 1966 geboren en heeft dus nog het oude Tsjechoslowakije meegemaakt. Hij studeerde er bio-informatica en trok als wetenschapper de wijde wereld in. Langere tijd werkte en woonde hij in Noorwegen (Bergen, 3 jaar) en Australië (Brisbane, 7 jaar), waar hij een gezin stichtte, dat hij echter na 5 jaar weer verliet. Deze autobiografische elementen vinden alle hun weerslag in het romanverhaal van ene Tomáš, wiens naam de lezer pas op blz. 68 verneemt. Hoewel het hier gaat om een debuutroman werd deze toch in 2019, het jaar dat hij in Tsjechië uitkwam, de prestigieuze Magnesia Litera-prijs toegekend als de beste roman die dat jaar was verschenen.

Deze Tomáš, een genetisch bioloog, komt voor het eerst voor een wetenschappelijke conferentie in India, in de Zuid-Indiase stad Bangalore, wat voor hem een klimatologische en cultuurshock betekent. Niet eerder is hij in zo‘n hete, stinkende, lawaaierige stad geweest. Zijn hoteluitzicht is een blinde muur vol duivenpoep. Hij voelt zich in dit ‘grimmige’ milieu ‘ontheemd’, erger dan waar ook.

Maar het hotelpersoneel is voortreffelijk: altijd uitstekend Engels sprekend, zeer beleefd en gedienstig, ‘breed glimlachend’, ‘met stralend witte tanden’ en ‘pikzwarte gezichten’.

Tegelijkertijd zijn het ook ‘hotelidioten’ en is hun glimlach niet te vertrouwen. Er is dan ook sprake van stereotypieën die af en toe een schrijnend racistisch tintje hebben, dat Tomáš zelf verklaart vanuit zijn xenofobe opvoeding toen hij nog in Praag woonde.

In dit kader zijn ook de stereotypieën van vrouwen vaak schrijnend: in ‘schreeuwerig oranje sari’s’, zijn er alleen maar op uit om een man te vinden met wie ze hun land kunnen ontvluchten en zijn van jongs af aan uit pure armoede beschikbaar voor betaalde seks. Zo ontmoet hij in de slum een meisje van dertien dat hem door de ouders wordt aangeboden, maakt een foto van haar, maar ‘onteert’ haar niet hoewel hij al ‘drie maanden niet geneukt heeft’, maar geilt wel op haar. De vraag rijst dan bij hem of hijzelf niet net zo’n smeerlap als een groepje Duitse hotelgasten die vol vuur aan de ontbijttafel vertellen hoe ze een dertienjarig meisje de facto in een bordeel hebben ‘onteerd’. Maar hij ontmoet ook een volwassen Indiase schone op wie hij straalverliefd wordt en van wie hij alles even prachtig vindt: de huidskleur, gelaatstrekken, lichaamsvormen. Zij is ook een congresgangster en met haar zal hij wel het bed delen, waarin ze niet alleen elkaars lichamen ontdekken, maar elkaar ook hun totaal verschillende levensverhalen vertellen.

Met name Tomáš’ gruwelijke relaas over een verblijf op IJsland, waar hij zonder voldoende geld en uitrusting rondlift en in de bittere kou en onherbergzame natuur honger en dorst lijdt. Dit verhaal staat diametraal tegenover zijn hitte- ervaring in India en langzamerhand wordt nu ook de titel van de roman duidelijker: het gaat niet om globale klimaatveranderingen, zoals bij die andere Tsjechische schrijver Marek Šindelka, maar om andere klimatologische omstandigheden in de wereld. Het grappige is dat desondanks zowel in India als op IJsland de bevolking uitermate vriendelijk en behulpzaam is.

De vorm die Pánek gebruikt om zijn verhaal te vertellen is interessant: hij gebruikt niet de ik-vorm, maar de jij-vorm, die veel minder gewoon is (maar wel bekend van de nouveau roman). Alleen in de persoonlijke ontboezemingen van hun levensverhalen duikt de ik weer op. De jij-vorm werkt vervreemdend: de ik gaat erachter schuil, het zijn als het ware niet zijn woorden die je leest. Anderzijds heeft deze vorm een bevrijdende werking: de jij durft misschien wel meer intimiteiten los te laten dan de ik. Tegelijkertijd wekt die jij-vorm de suggestie dat wat er ook maar gezegd wordt, zich alleen in het hoofd van de ik afspeelt, als een soort lange innerlijke monoloog, waarbinnen ook weer dialoogvorm, zelfbevraging en ik-vorm mogelijk zijn. De roman leest eveneens als een lange klaagzang over verloren of verworden waarden, waarbij stereotypieën als mantra’s worden herhaald en de jij (of de ik) zich beklaagt over zijn ongelukkige lot.

Kees Mercks


Bohumil Hrabal: Bambini di Praga. Vertaling Kees Mercks.




Bohumil Hrabal: Bambini di Praga. Vertaling Kees Mercks. Voetnoot, Moldaviet 29, Amsterdam 2020. 155 blz.

Een groepje verzekeringsagenten gaat in de buurt van het Tsjechische stadje Nymburk de boer op om inwoners een pensioenpolis aan te smeren. Op hun tocht krijgen deze gentleman- -boeven te maken met de meest surreële types en behuizingen. Intussen wordt het leven gevierd en over leven en dood nagedacht. Deze novelle is ook bijzonder omdat ze uit een heel vroege periode van Hrabals werk stamt: 1947, nog net vóór de communistische machtsovername. De tekst kon echter hierdoor pas tijdens de ‘dooi’ in 1964 uitkomen, hoewel er geen onvertogen politieke toespeling in staat. Wel ademde hij kennelijk voor de nieuwe machthebbers te zeer de kapitalistische geest van voor de oorlog, van de republiek. De titel verwijst ironisch naar het kindeke Jezus als een soort heiligverklaring van de kleine verzekeringsboefjes.


Markéta Pilátová: De held van Madrid. Vertaling en nawoord Edgar de Bruin




Markéta Pilátová: De held van Madrid. Vertaling en nawoord Edgar de Bruin. Voetnoot, Moldaviet 30, Amsterdam 2021. 67 blz.

Deze Tsjechische schrijfster (geb. 1973) verwierf eerder enige bekendheid door haar romans Mijn ogen leiden je naar huis (vert. 2011) en Mijn lievelingsboek (vert. 2014), beide in de vertaling van Edgar de Bruin. Pilátová’s literaire werk is sterk beïnvloed door haar jarenlange verblijf in Zuid-Amerika. In de onderhavige novelle gaat de ik juist naar het Europese continent, met name Tsjechië, waar de Spaanse studente Carmen in verband met haar studie op zoek gaat naar Tsjechoslowaakse oudstrijders die destijds deelgenomen hebben aan de Spaanse burgeroorlog (1936-1939). Het magische element dat vaak een belangrijke rol speelt in Pilátová’s romans, is hier vertegenwoordigd door een waarzeggende zigeunerin die de studente, die voor haar onderzoek Tsjechisch leert, de weg wijst.


Anna Zonová: Rode schoentjes. Vertaling en nawoord Hank Geerts en Tanja Meijer




Anna Zonová: Rode schoentjes. Vertaling en nawoord Hank Geerts en Tanja Meijer. Voetnoot, Moldaviet 31, Amsterdam 2021. 96 blz.

De Tsjechische schrijfster Anna Zonová (geb. 1962 en niet 1940 zoals het foutief op de achterflap staat) is vrijwel onbekend in Nederland. Ze heeft Roetheense wortels (Noordoost-Slowakije/ Zuidoost Polen), maar heeft zich na haar studie civiele techniek in Brno in Olomouc gevestigd, in Midden-Moravië, waar ze romans en verhalen schrijft en zich bezighoudt met kunstkritiek.

In de onderhavige verhalen richt ze zich op het Sudeten-Duitse vraagstuk. Sudeten- Duitsers werden na afloop van de Tweede Wereldoorlog op gewelddadige wijze verdreven uit de grensgebieden van Tsjechoslowakije.

Ze kregen de collectieve schuld op zich voor het feit dat vele Duitstaligen de kant kozen van Hitler-Duitsland en daarmee aan de basis stonden van het protectoraat Böhmen-Mähren.

De wederzijdse gevoelens tussen de verdrevenen en de Tsjechen en Moraviërs is tot op de dag vandaag nog uiterst gevoelig omdat na de verdrijving de door de Sudeten-Duitsers achtergelaten bezittingen maar al te graag door hen werden ingepikt.

In bijzonder proza, gefragmenteerd als de stukjes in een mozaïek, wordt aarzelend weer contact gezocht met elkaar.

 

Meer informatie over de MOLDOVIET serie KLIK HIER




<   

TSL 89