Irena Karpa



Ik, Porno, Brandnetel en Joelja Markivna1



Irena Karpa (Jaremtsje, 1980) studeerde Franse taal- en letterkunde in Kiëv. Ze is een bijzonder actief en veelzijdig figuur: behalve schrijfster, is ze front woman van de in Oekraïne erg populaire muziekgroep Faktytsjno sami (in 2007 omgedoopt in Qarpa) en werkt ze als presentatrice voor verschillende televisiestations. Haar bekendste romans zijn ‘Parelmoerporno’ (Perlamoetrove porno, 2005) en Bitches Get Everything (2007). Typisch voor deze auteur zijn een wervelende verteltrant en een complexloze quasi-autobiografische behandeling van de erotiek. Speciaal voor TSL leverde Karpa een nog ongepubliceerd kort verhaal, waarvan de Nederlandse vertaling dus eerder verschijnt dan het origineel.

Nadka Kvitsjoek, oftewel Bloempje,2 spijbelde dat het een lieve lust was. En niet zoals de anderen dat deden, in het ‘markeringspunt’ – zo heette om de een of andere reden de legendarische schuilplaats ergens in het bos, zelf heb ik het nooit gezien, maar ik stelde me het voor als een betonnen doos vol graffiti en peukjes, hoewel, welke idioot zou nu voor het een of andere ‘markeringspunt’ betonblokken naar boven zeulen – nee, Bloempje spijbelde op geautoriseerde wijze. Ik bedoel, haar kon echt niemand zeggen: ‘Wel, waar heb jij je lessen geleerd: in het markeringspunt misschien?! Tegen je moeder zei je dat je naar school ging, maar zelf liep je er voorbij?!’ De kwestie was nou net dat haar moeder van alles op de hoogte was. Bloempje ging in de verste verte niet naar school. Ze zat gewoon thuis préférence te spelen. Met haar moeder.

Ik benijdde haar. Nochtans, wat was eraan? Met je moeder in de slaapkamer op een breed bed van het model ‘Dauwdruppel’ bij een tv-toestel zitten dat afwisselend sneeuwt en groen ziet, maar het staat er gewoon voor de achtergrond, als een aquarium zeg maar, en dan maar préférence spelen. Of bridge. En ook nog hoger lager. Maar met je moeder! In plaats van je te vervelen met Joelja Markivna – sjinusj maal cosjinusj – tijdens de les meetkunde! Kortom, af en toe maakte ik onderweg naar school een ommetje naar hun honderdblok. Dat was zo’n blok met honderd appartementen, en daar woonde Bloempje met haar moeder Pasja, hun karaoke-bandopnemer en de teef Linda. In de zin van een hond van het spaniëlras. Met een beetje setter vermengd. Omdat ze ter wereld gekomen was ten gevolge van een hond-op-hondverkrachting, viel Linda op door haar in hoge mate emotionele karakter. Ze piste altijd van geluk wanneer ze mij zag. Simpelweg op het afgesleten groene linoleum van Nadka’s woning. Maar daarover – dat linoleum, Linda en het appartement – heb ik het wel een andere keer.

En dus, er bestond niets beters dan vóór schooltijd af te slaan van het rechte pad. (Tenzij misschien weglopen na het derde lesuur. Tantje Pasja: ‘Zo, Irotsjka, hebben ze jullie vrijaf gegeven?’ Nadka: ‘En of, mams! Schaamteloze Karpa heeft het op een lopen gezet.’) En bij hen bridge spelen, je nagels lichtgroen lakken en naar de roddels over alle buren luisteren. Wat een geluk is dat voor een klein stadje: een gebouw met honderd appartementen! Hoe vaak je de ene buur na de andere ook afsabbelt, er is telkens wel weer een verse prooi. Ik heb een hekel aan fatsoenlijke mensen. Met hen praten is een saaie bedoening, en over henzelf praten des te meer. En brigde spelen ze niet. Misschien op Pasen na het concert van madam Povali.3 Bwek.

In een ver verleden had mijn moeder het ook wel over Povali. Toen die haar natuurlijke tanden nog niet had laten vervangen door tegelwerk, ze nog niet bij de Moskovieten zong en vet uit haar lijf liet tappen. Jammer voor mij, want zelfs als de geëerde volksartieste onverwacht in moeders keuken was langsgekomen om met haar een kopje koffie te drinken, dan nog was ik naar school gestuurd. Zeker op de dag van Joelja Markivna, voor wie ik nog meer schrik had dan voor het Laatste Oordeel. Van die dagen waren er vier in de week, en de enige dag dat we geen wiskunde hadden – woensdag? – was gewoon de Dag der Dankbaarheid, met twee lesuren handenarbeid na mekaar. Joelja Markivna was een van die vreselijke wezens voor wie leerlingen zelfs geen ordentelijke bijnaam kunnen bedenken. Omdat ze bang zijn. Iedereen wist dat ze een heks was, een vampier, dat ze op het examen algebra haar eigen zoon zijn medaille had afgepakt,4 en toch noemde men haar niet anders dan ‘Joelja’, of, in een uiterste staat van dapperheid, ‘Joeljaatje’. Joelja Markivna was een ijzeren lady met violette haren op wie de tijd geen vat had. Haar tanden mogen uitvallen – ‘sjinusj maal cosjinusj’ – en volgens haar paspoort mag haar aantal levensjaren toenemen, zelf blijft ze onveranderlijk. Schrikwekkend en gevaarlijk. Ze bezoekt je in je dromen (Karpa!!! Ik geef je een vier als eindcijfer voor meetkunde!5 – Joelja Markivna, maar ik ben al cum laude afgestudeerd aan de universiteit, wat moet ik dan met dat cijfer? – En toch geef ik je een vier!!!), en de angst laat je niet los. Ik ben al de duivel weet hoe oud. Toen mijn ouders mijn leeftijd hadden, ging ik al bijna naar de eerste klas, en nu zit ik dus achter het stuur van mijn auto en al fluitend raas ik tegen de maximumsnelheid van Jaremtsja naar Kiëv. Ik rijd voorbij mijn eigenste school van vroeger, wanneer aan de kant van de weg plots – o Moeder Gods! – ZIJ opduikt! Ze staat daar op iets te wachten, misschien is ze van plan naar Frankivsk te gaan. De ogen dik in het groen geverfd, op haar hoofd violet chemisch spul, en ik gil met een stem die niet de mijne is – nog een geluk dat het dak van mijn mieterse cabriolet netjes gesloten is, anders zou het hele dorp horen hoe ik het net niet in mijn broek doe bij de aanblik van dat transcendente wezen. Ooooo lerares van mijijijijijijij, lichtende dageraaaaaaad!!! AAAAAAA!!!!

Gas geven, eekhoorntje, gas geven!

Maar laten we terugkeren naar onze jeugd, valkenvleugels.6 Men hoeft nu ook niet te denken dat het bij mij thuis een strafkamp was. Soms mocht ik halfeerlijk ziek worden. Mijn moeder, die het op een gegeven moment beu was mijn listige leugens te ontmaskeren, kon de zaken wel een keertje op hun beloop laten en dan liet ze toe dat ik thuisbleef. En ik was nergens bang voor, want als Hanna Stepanivna, onze klassenlerares, ons door een of ander wonder zou opbellen, dan kon ik met het heilige stemmetje van een stervende zeggen: ja, moeder weet dat ik vandaag niet naar school ben gegaan, en ze zal ’s avonds thuiskomen van haar werk, en u kan haar terugbellen, als u mij niet gelooft. Hoe had ze mij in zo’n geval niet geloofd, kan men zich afvragen. Het hart bloedt en de feiten zijn, zoals dat heet, voorhanden. (Voor welke handen en wat voor feiten?.. Tsjonge die Poesjkin, tsjonge wat een klootzak.7)

Kortom, op een keer. Op een keer ging ik zelf helemaal nergens naartoe. Ik had namelijk mijn huiswerk voor algebra en meetkunde niet gemaakt en alleen al de gedachte aan Joelja Markivna bezorgde me een niet aflatende angst en het permanente verlangen te kakken. Alles gebeurde dus ‘in het echt’: ik werd werkelijk ziek. Ik liep door het appartement terwijl ik mijn ogen over het plafond liet dwalen, leunde tegen de deurposten en hoestte als een zeehond. Het deed er niet toe dat niemand me zag – ik was eerlijk tegenover mezelf. Als u ooit al eens ziek bent geweest – en het is u aan te zien dat u al meer dan eens ziek bent geweest – dan weet u goed dat het meest beroerde is wanneer je op je eentje ziek bent. Wie interesseert het dan hoeveel boeken je daar hebt staan (hoewel, verrek, boeken op je twaalfde? Dan is het te laat om te lezen – je moet je persoonlijk leven opbouwen!), hoeveel films op videocassettes (o, dat is al dichter bij de realiteit, want samen naar een film kijken is vooral een voorwendsel om dicht bij elkaar op de divan te zitten) of hoeveel worst in de koelkast. Wat het laatste betreft, dat was, zoals bekend, de beste troost. Maar vriendschap, die is bijna net zo prachtig als worst. Mijn klasgenote Brandnetel, mijn vriendin nog van in de groep ‘Kalinka’, waar we elkaar leerden kennen toen we allebei vier jaar waren, mijn schaamteloze antagoniste en in de toekomst de moeder van mijn kind (mijn petekind dan toch), had die dag dus gewoon geen geluk.

Gewoonlijk stond ik naar haar uit te kijken vanaf mijn derde verdieping. Brandnetel woonde achter de spoorweg. Haar gebouw kon je zien vanaf ons balkon en ooit hadden we zelfs het plan opgevat om touwpost te organiseren – bij Brandnetel thuis slingerde een reusachtige klos touw rond – maar moeder zei dat we debielen waren. Doorgaans liep Brandnetel voorbij mijn huis naar school en dan schreeuwde ze van beneden: ‘Iraaaa!’, en ik kwam naar buiten. Tenminste wanneer ik niet lanterfantte. Want in de meeste gevallen moest zij helemaal naar mijn derde verdieping komen en op me wachten. En omdat ik ook maar al te vaak op haar komst moest wachten, verschenen we een beetje later op school dan vereist door de ‘Gedragsregels voor de leerlingen van de zesde tot en met de achtste klas’. Consciëntieus studeren, nauwgezet naar de uitleg van de leraar luisteren enzovoort.

Brandnetel had ditmaal niet het minste vermoeden dat ik die dag geen voet in de school zou zetten. Zoals zij dat evenmin zou doen, als mijn trouwe kameraad en strijdmakker bij de zwaarste beproevingen. Karpa, schreeuwde Hanna Stepanivna, heb jij dan nooit de tijd en het verlangen om ooit iets goeds te doen?! De kinderen organiseren voor een soebbotnik, voor een extra opruimbeurt van het schoolterrein! Jij bent altijd alleen maar in het slechte de beste! Zo’n leiderschap, dat… dat snijdt toch geen hout! Nou ja, leadership. Nog goed dat het geen dealership is. Of loosership, zoals in een populair liedje gezongen wordt. En geen hout snijden, dat is toch mooi, dacht ik, terwijl ik worst kauwde en op Brandnetel wachtte.

‘Misschien kan ik dan tenminste naar het derde lesuur?’ vroeg ze op smekende toon, terwijl ze haar schoenen uitdeed en haar rugzak van haar schouders liet glijden.

‘Ach, laat toch schieten!’ geeuwde ik, ‘kom, we gaan een filmpje bekijken. Ik heb er hier eentje gevonden bij papa.’

Vaders secretaire was voor mij een ware doos van Pandora (wist ik toen veel wat dat was). Je kon er patronen in vinden, tijdschriften met blote vrouwen, vuurpijlen, pijpen, pakjes tabak, een gaspistool, een springmes, hagel voor ons zilverkleurige tweeloopsgeweer – een erfstuk van de familie – en mysterieuze piraatvideocassettes. Op sommige van die cassettes stond helemaal niets, op andere alleen saaie gevechtsfilms met Jack Norris (ik had het niet zo op met roodharige meneren), en… als je goed zocht, kon je op bijzonder ongewone films stoten. In het kort, we wisten niet altijd precies wat zich daarin afspeelde, maar we keken aandachtig, en achteraf was het zaak de cassette heel secuur terug te spoelen naar de plaats waar we met kijken begonnen waren. Opdat vader niets in de gaten zou hebben.

(Het is best vreemd om nu te bedenken dat mijn vader toen nauwelijks tweeendertig was, even oud als mijn vriend tegenwoordig.)

Kortom, Brandnetel en ik nestelden ons in de divans van de kinderkamer en zetten die film aan. Hoewel er alleen Duits werd gesproken, hield het verhaal ons helemaal in zijn greep. De hoofdpersonages waren met zijn drieën: één mevrouw en twee meneren. Alle overige personages wisselden van episode tot episode. Maar de drie op hun moto’s, met hun lederen jasjes, broeken en petten en met oorbellen zelfs in hun neus (!!!), zij waren het die over het lot van de wereld beslisten. Op een keer, bijvoorbeeld, snorden ze maar wat over de weg en ze reden en reden, tot ze opeens een verliefd koppeltje tegenkwamen, dat daar op de weg aan het vrijen was. Nu, echt voluit gingen ze niet. Ze waren nog maar op het niveau ‘Kinderen, oogjes dicht!’, tenminste als men die film op tv in het bijzijn van ouders zou laten zien. Totdat onze brunette met haar grote neus en haar brutale ogen kwam aangereden, samen met haar twee handlangers. En ze zeggen iets tegen het koppeltje om hen op te porren, iets in de zin van: vooruit maar, we zullen je niet opeten, alles sjaise allzoo moetti komm tsoeruuk. En die twee stonden zich daar een klein beetje te schamen, maar toen begonnen ze er toch aan. De vrouw was geheel naakt, blond en pieperig. En de man, verdorie, had zijn hemd en sokken nog aan. Sinds die tijd heb ik een grondige afkeer van een dergelijke seksuele dresscode. Dus daar is het begonnen! En de plaats waar bij die kerel zijn benen begonnen, was zorgvuldig geëpileerd – hetgeen ik tegenwoordig begrijp. Hetzelfde gold voor zijn melkwitte saucijsje, waaraan de blonde vrouw vol overgave zoog, terwijl ze spartelde in het stof van de weg en ze klaaglijk en weerloos zuchtte, zoals alleen knappe meisjes in supermanfilms dat kunnen. Alleen vond ik de misdadigers in die film toch heel wat sympathieker. Nadat de drie zo hadden staan kijken naar de oefening van het verhitte koppeltje, kregen ze er genoeg van. Ze wierpen het jonge paar wat geld toe en scheurden verder naar een onbekende verte, op weg naar de volgende porno-episode. Laatste beeld: het koppeltje kijkt hen verbijsterd achterna.

Vervolgens was er nog een afzonderlijke lesbische episode. Zoiets hadden Brandnetel en ik ons zelfs niet kunnen inbeelden. De Turks-Libanese Duitse bleek ineens te gast te zijn bij, weeral eens, zo’n weerloze meid. Zo passief als maar zijn kan. En zacht. En verschrikt. En een beetje suïcidaal zelfs. (Aha, nu begrijp ik waarom ik precies voor zulke vrouwen een voorliefde heb.) Eerst maakte onze geliefde heldin een wel zeer kort praatje met haar. Dan zette ze haar op een kleine divan in het midden van de heldere en nette woonkamer, trok het meisje haar onderbroek uit, tilde haar rokje op, trok haar beha uit en deed haar schrikwekkende werk. De recipiënte stootte zo’n doodsgekreun uit, dat Brandnetel en ik oprecht voor haar leven vreesden. Bovendien riep ze aldoor ‘A-ha! A-ha!’, en niet ‘Ja! Ja!’, zoals ongeletterde mensen graag Duitse porno uitbeelden. Daarna verwisselden de twee vrouwen van plaats. Maar de kwaaie heldin kreunde niet. Ze was de hele tijd maar wat aan het lachen, terwijl ze tevreden knorde, het suïcidale mens op de schouders kletste en haar achter de oren krabde. De zachte van de twee lag onder de brutale te kreunen met niet minder begeestering dan toen de andere haar likte en met haar vinger in haar binnendrong. Uiteindelijk raakten ze ermee klaar, en onze cynische frau sprong opnieuw op haar moto.

‘Iraaa?’ bracht Brandnetel mij uit mijn meditatieve kijken.

‘He?’

‘Weet je… ik… ben nat… hier.’

‘Wat – echt waar, nat? Ik ook! God zij dank. Ik dacht al dat alleen ik zo was.’

En toen ging de telefoon.

Nee, wacht even, de telefoon ging niet meteen. Dat gebeurde pas toen Brandnetel in bad lag. Om de een of andere reden nam ze graag een bad bij mij. In het begin was de badkamer bij hun thuis nog niet klaar, en toen ze dan toch klaar was, was het al een gewoonte geworden. Kortom, na de porno ging Brandnetel in bad. En vraag me niet wat zij daar deed. Daar dacht ik niet aan. Ik ging worst eten. En TOEN ging de telefoon.

‘Hallo, Irina? Met Hanna Stepanivna.’

‘Goed-den d-dag, Hanna Stepanivna…’ gromde ik, het laatste stadium van tuberculose imiterend.

‘Waarom ben je niet in de klas?’

‘Ben ziek…’

‘En weet je moeder dat je ‘ziek’ bent?’

‘Ja, mama weet het, en papa ook, en tante Dara weet het, en…’

‘En Nadja Kropivnicka is bij jou?’

Pauze.

‘Ligt zij daar ook ziek te wezen?’

‘N-nee…’

‘Ik heb zo’n raar vermoeden dat ze bij jou is. Goed, zeg haar dat ze als de bliksem naar school moet komen voor de les meetkunde, en met je moeder spreek ik vanavond nog wel.’

Verbinding verbroken.

Fuck nu je moeder?! Toegegeven, in dergelijke categorieën dacht ik toen nog niet. Wat ik dacht, was:

‘Shiiiit!!!’ riep ik naar Brandnetel door de deur van de badkamer, die op slot was. Zjoema belde net, ze zei dat je als de weerlicht naar de les van Joelja moet.

‘Hoe komt ze erbij dat je bij mij bent?!’

(Mja, Brandnetel had natuurlijk ook aan de Italiaanse riviera kunnen zitten.)

Brandnetel maakte een plonzend geluid in de badkamer en deed een ogenblik later de deur open. Om de een of andere reden staarde ik met een doffe blik in het troebele water waaruit haar lichaam was opgestaan.

‘Ira, verdomme, wat moeten we nu doen?!’ Brandnetels opengesperde ogen, die sowieso al groter waren dan de mijne, maakten van haar nu een beschilderde matrjosjka. Een roodgloeiend gezicht, wenkbrauwen ergens net onder de haarlijn en een blik die verwilderd was door het bekijken van de pornofilm, de bezigheden in het bad en nog meer door de terugkeer naar de existentie in de wereld, met de onontkoombare Joelja Markivna.

Om kort te zijn, ik vond er iets op.

Ik rende naar de slaapkamer van mijn ouders om er rode nagellak te halen. En vervolgens nam ik een stuk oud verband.

‘Weet je wat, zeg aan Zjoema dat je naar school vertrokken was, maar dat je onderweg viel, dat je je bezeerde en alleen met de grootste moeite bij mij thuis raakte. Ik legde een verband op je been, maar vlak vóór het ogenblik waarop je bij mij arriveerde, belde Hanna Stepanivna me op, en ik zei je: ga naar school!’

‘Ah ja…’ Brandnetel was tot alles bereid. ‘Misschien moet ik er nog bij zeggen dat je in vijf minuten op je dooie gemak van haar huis naar het mijne kon gaan, en dat op dit traject nooit enige hindernissen met gevaar voor de benen werden vastgesteld.’

Ik omwikkelde het been van Brandnetel (boven haar knie nog wel) en schilderde op het midden van het verband flink wat rode lak – die kon dan doorgaan voor bloed. Mooi zo, meisje, je ziet wel dat je nog naar de tekenschool bent gegaan. En Brandnetel hinkte naar school, precies op tijd voor het derde lesuur en recht in de klauwen van Joelja Markivna.

Ik bleef thuis en had geen trek, noch in eten noch in porno. Ik spoelde de cassette terug, legde ze terug op haar plaats en liet Brandnetels water weglopen. Enige ogenblikken later keerde ik terug om het bad uit te spoelen en zag daar toen iets wat me tot het eind van mijn dagen zal bijblijven en wat nog altijd een raadsel voor me blijft. Het bad was geheel en al bedekt met korte, dunne zwarte haartjes. Precies dezelfde vond ik later eens terug als hoofdbestanddeel van een leverworst die ik had gekocht in een levensmiddelenwinkel in Ternopil. Ik vroeg Artym toen nog of je dit echt niet mocht eten.

Wanneer ik Brandnetel ooit eens opzoek in haar Parijse ghetto, waar ze intussen al vele jaren woont, durf ik haar eindelijk misschien eens te vragen wat voor haartjes dat waren.

Die dag keerde Brandnetel vrij snel naar me terug. Ze hadden de een of andere les afgelast of zo. Haar ogen zagen rood van het huilen en ze zag er wanhopig uit, hetgeen alleen al viel af te leiden uit het ontbreken van ons militaire verband op haar been.

‘Maar hoe wisten ze dit dan toch?!’ tierde ze.

‘Wat wisten ze?’

‘Wel, dat ik bij jou was, en dat we naar die film hebben zitten kijken…’

‘Wat?! Hoe kom je erbij dat ze wisten van die film?’

‘Wel, omdat Joelja Markivna zei, dat als we ons al op zo’n leeftijd daarmee bezighouden, wat er dan wel later van ons zou worden. En dat haar zoon… haar zoon…

(Op dat moment begon Brandnetel nog hartverscheurender te huilen, dus ik moest eventjes wachten om te horen wat er met die zoon was).

‘Wel, wat is er met die zoon?’

‘Dat haar zoon nooit aandacht zou hebben voor zo’n m-m-mei-ei-ei-sje-e-e-e-e!!! En dat hij met zo iemand nooit zou trouwen!’

Tja, was me dat een probleem. Wat moesten we met haar zoon. Maar dat is wat ik nu denk, terwijl ik hem toen van de schrik heel even ook voor een prachtige prins aanzag. En lang nadien dacht ik: wat voor iemand is die zoon van haar eigenlijk, zo verstandig en mooi, en toch hebben ze hem zijn gouden medaille niet willen geven?..

Ik heb er zin in om Brandnetel eens uit te horen: heeft zij destijds, in al haar schaamte, de ‘gissing’ van Joelja Markivna over onze fascinatie voor pornofilms bevestigd? Of bleef het allemaal bij banaal amoreel gespijbel onder mijn charismatische leiding?

Maar haar zoon is dus nooit met iemand getrouwd. Hoewel hij werkelijk een verstandige en tamelijk sympathieke jongen was.

Vertaling Eric Metz





1 Dit verhaal van Irena Karpa, ‘Ja, Porno, Kropiva i Joelja Markivna’, is nog niet gepubliceerd in het Oekraïens.

2 ‘Kvitka’ is Oekraïens voor ‘bloem’.

3 Taisija Povali is in Oekraïne reeds decennia lang een beroemde popzangeres.

4 Bedoeld wordt de gouden medaille die op het einde van het voortgezet onderwijs aan de allerbeste leerlingen werd gegeven.

5 In het Oekraïense onderwijs betekent het cijfer 4 ‘goed’.

6 Parafrase van een vers van de Russische dichter Viktor Tepljakov (1804-1842), ‘O, vrienden! Mijn ziel zou haar valkenvleugels spreiden’.

7 Vermeende uitspraak van Aleksander Poesjkin, die zich over zijn eigen kunnen verbaasde na het bijwonen van de opvoering van zijn toneelstuk Boris Godoenov.




<   

TSL 49

   >