Recensies en signalementen





Leonid Andrejev, Hein, die de klappen krijgt en Groot slem en andere verhalen


Leonid Andrejev, Hein, die de klappen krijgt. Willem G. Weststeijn en Margot Wolff. Pegasus en Stichting Slavische Literatuur, Amsterdam 2012. 110 blz.

Leonid Andrejev, Groot slem en andere verhalen. Vertaling Amy Bakkes en Otto Boele. Glagoslav, Londen 2013. 168 blz.

De Russische semi-symbolist Leonid Andrejev (1871-1919) is in ons taalgebied al lang vergeten, ten onrechte, want hij is een boeiende vertolker van de intellectuele onrust aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog en de turbulente ontwikkelingen in Rusland na de Russisch-Japanse oorlog (1904) en de rampzalige eerste revolutie van 1905. Spijtig genoeg was hij te bombastisch en te oppervlakkig om een diepe invloed uit te oefenen. Zijn grote thema’s waren angst, dood, eenzaamheid en waanzin. Veel tijdgenoten waren geschokt door zijn zogenaamd pornografische verhalen. In De rode lach brengt hij een antimilitaristisch verhaal en in het Verhaal over de zeven gehangenen rechtvaardigt hij de terroristische aanslagen (die Rusland toen teisterden) als de universele morele wet van de wraak. Maar na de revolutie van 1905-1907 werd hij pessimistischer. Het leven is chaotisch, irrationeel en eenzaam. In zijn allegorie Leven van de mens (een soort middeleeuwse moraliteit) stelt hij dat de mens gedoemd is tot vernietiging, dood en worstelen met het Noodlot. Ook het thema van het verraad hield hem bezig, zoals blijkt uit het Jezus-verhaal Judas Iskarioth. Al deze werken zijn in het Nederlands vertaald, maar de belangstelling verdween met zijn dood in 1919. Hij juichte de Februarirevolutie van 1917 toe, maar de ‘rode Oktober’ verwierp hij en hij emigreerde naar Finland, waar hij een buitenhuis had, en dat zich na 1917 onafhankelijk maakte van
grootslem

Rusland. Van daaruit lanceerde hij nog een noodkreet, S.O.S. Redt ons (1919), maar het mocht niet baten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog raakte hij gefascineerd door de heldhaftige figuur van de Belgische koning Albert I, over wie hij een zwaar anti-Duits geïnspireerd toneelstuk schreef: De smarten van België (1914, vertaald in 1918). Het drama getuigt van een grote sympathie voor het arme België, dat door de Germaanse barbaar onder de voet werd gelopen, maar alle details in het stuk tonen aan dat hij van België niets afwist.

Eindelijk wordt het werk van deze in het begin van de twintigste eeuw populaire schrijver, die sommigen ‘de Hamlet van de Russische literatuur’ en anderen ‘de Don Quichot van de Russische letteren’ noemen, nu weer onder onze aandacht gebracht. In de serie Slavische Cahiers van uitgeverij Pegasus en de Stichting Slavische Literatuur te Amsterdam is vorig jaar het toneelstuk Hein, die de klappen krijgt
verschenen. Het speelt zich af in een circusmilieu, met als centraal gegeven de vraag of het geoorloofd is ter wille van een idee een ander te doden. De Londense (!), nog nauwelijks bekende uitgeverij Glagoslav publiceerde een aantal van Andrejevs korte verhalen. De bundel bevat er acht, waarvan enkele uitblinken door uitgesproken Andrejeviaanse thema’s. ‘Groot slem’ vertelt over een gezelschap van kaarters, waarvan er een roekeloos is en altijd verliest. Op een keer haalt hij bijna een groot slem, maar krijgt op het moment suprême een hartaanval. Hilarisch is het verhaal ‘Christenen’, waarin een vrouw weigert voor de rechtbank de eed af te leggen, omdat ze eigenlijk een prostituee is en dus geen christenmens. Het gebekvecht tussen deze goddeloze vrouw en de voorzitter van de rechtbank is kostelijk. Faustiaanse allures heeft het verhaal ‘Rust’, waar een op sterven liggend ambtenaar door de duivel voor de keuze geplaatst wordt: ofwel eeuwige rust (hemel) ofwel eeuwig leven (hel). Vaag, misschien symbolistisch is het verhaal ‘Hij’ over een man die gek wordt nadat hij enkele dagen na elkaar ’s nachts door een spook bezocht wordt.

Hopelijk brengen deze twee uitgaven iemand op het idee het drama Leven van de mens nog eens uit te geven, een allegorisch stuk over de zinloosheid van alle menselijke streven. Dit stuk heeft Andrejev de eretitel ‘de Russische Maeterlinck’ opgeleverd.

Emmanuel Waegemans

 






Anton Tsjechov, Zonder titel en 34 andere korte verhalen.


Anton Tsjechov, Zonder titel en 34 andere korte verhalen. Vertaling Edith Haverkamp-Wesseling, Wolter Kuiper, Margriet Nederberg-Rijnink en Piet Verwijmeren. Het Nederlands Tsjechov Genootschap, z.p. 2012. 231 blz.

Ter ere van zijn vijfendertigjarig bestaan heeft Het Nederlands Tsjechov Genootschap, een organisatie die niet wijd en zijd bekend is, maar die gevormd wordt door een groep mensen die de grote Russische schrijver een warm hart toedragen, een bundel verhalen het licht doen zien. Die verhalen zijn bijna allemaal wel eerder in vertaling verschenen, maar het Genootschap (volgens het nawoord een groepje vrienden onder leiding van de in 2000 overleden docent Russisch Maurits Nederberg) is niet alleen maar en zelfs niet in de eerste plaats gevormd om Tsjechov te bewonderen en gezamenlijk over hem te praten, maar om hem te vertalen. Slavisten lijken wel wat op classici: lezen en bewonderen is prima, maar zelf een vertaling maken is toch eigenlijk waar het om draait, ook al wordt zo’n vertaling nooit uitgegeven.
Tsjechov Genootschap, dat na de dood van Nederberg is doorgegaan, is nu wel een uitgave verschenen: 35 korte verhalen van Tsjechov, de oogst van één verhaal per jaar. De meeste verhalen zijn uit Tsjechovs eerste periode, tot globaal 1890; van zijn beste, latere verhalen is er geen opgenomen.

Wanneer je vertalingen van eenzelfde tekst met elkaar vergelijkt verbaas je je er altijd over dat zelfs de eenvoudigste zinnen toch altijd op verschillende manieren worden vertaald, terwijl als de brontekst wat lastiger wordt, de verschillen navenant groter worden. Tegen het slot van het verhaal ‘Mest zjensjtsjiny’ (‘De wraak van een vrouw’) wordt het Russische ‘Черт возьми... – думал он, садясь в свои сани’ door Charles Timmer (Russische Bibliotheek, 1953) vertaald als ‘Verduiveld… dacht hij, toen hij in zijn slee stapte’. Aai Prins (Russische Bibliotheek, 2005) maakt ervan: ‘Verdorie… dacht hij terwijl hij in zijn slee stapte’, het Genootschap: “‘Verdikkeme’, zei hij bij zichzelf, terwijl hij plaatsnam in zijn arrenslee.’
De laatste woorden van het verhaal: ‘Того и гляди, что нарвешься!’ (min of meer letterlijk: ‘Voor je het weet, loop je toevallig tegen iets op’) wordt bij Timmer: ‘Want dan zie je, wat je jezelf aandoet!’, bij Prins: ‘Voor je het weet, ben je de pineut!’, bij het Genootschap: ‘Voor je het weet, kom je voor de gekste dingen te staan!’ Het gaat hierbij om een dokter die ontboden is bij een zieke, maar deze niet thuis treft als hij zijn bezoek aflegt. Hij eist toch betaling van de echtgenote van de patiënt, maar aangezien er geen cent in huis is (de ‘zieke’ heeft al het geld meegenomen), betaalt de echtgenote de dokter maar in natura. De lezer moet maar beslissen welke vertaling hij het meest passend vindt, en in elk geval het verhaal lezen. En niet alleen dit verhaal, maar de hele Tsjechov – onverslaanbaar, in welke vertaling dan ook.

Willem G. Weststeijn




TSL 66