Peter Zeeman



Het hellenisistische proza van Mandelstam






Een fragment uit het manuscript van
De Egyptische postzegel

I

Hoe ziet het verhalend proza van een dichter er uit? Daarvan bestaat volgens mij wel zoiets als een standaardvoorstelling. Het beeld dat mij daarbij voor ogen staat heeft de volgende contouren. Het is proza met de bondigheid van poëzie, bloemrijk en beeldend proza vaak, dat het, juist vanwege zijn poëtische condensering, heel goed kan stellen zonder de belangrijkste ingrediënten die traditioneel deel uitmaken van de literaire verhaalvorm. Daarbij denk ik vooral aan de intrige of plot en, direkt in het verlengde daarvan, aan de rond een intrige gegroepeerde personages met hun onderlinge relaties en conflicten.

Een duidelijke, consequent doorgevoerde verhaallijn, het opvallendste kenmerk van de klassieke vertelkunst, ontbreekt inderdaad helemaal of nagenoeg helemaal in het literaire proza van Osip Mandelstam (1891-1938), voor mij de grootste Russische dichter van de twintigste eeuw. En niet alleen voor mij. Dit predikaat wordt Mandelstam, een halve eeuw na zijn naamloze dood in een Siberisch doorgangskamp, eveneens waardig geacht in het eerste deel van een vorig jaar verschenen officiële Sovjetuitgave. In dit boek met een oplage van maar liefst 200.000 exemplaren is dankzij Gorbatsjov en diens glasnost - ere wie ere toekomt - het poëtische oeuvre van de dichter voor het eerst compleet en ongecensureerd beschikbaar gekomen voor het Russische lezerspubliek. Een enigszins verlaat eerbetoon, maar beter laat dan nooit, zal ik altijd maar.

In het tweede deel is het kritische en cultuurfilosofische werk en het volledige, pas in 1988 voor het eerst in de Sovjetunie gepubliceerde proza, inclusief het venijnige, rancuneuze Vierde proza, zonder omissies terecht gekomen. Zo'n officiële boekuitgave van een auteur die voorheen gold als een 'probleemgeval' blijft toch een zeer bijzondere gebeurtenis, temeer daar ze een redelijk betrouwbare graadmeter vormt voor wat wel en wat niet kan in de Sovjetunie, voor de mate van vrijheid van het culturele klimaat aldaar en zelfs voor de bestaande machtsverhoudingen binnen het politieke krachtveld in Moskou. Zulke werken krijgen daardoor een extra dimensie, een sensationeel tintje, enigzins vergelijkbaar met de publiciteit van een paar jaar geleden rond Salman Rushdies roman De Duivelsverzen.


2

Tot Mandelstams verhalende werk wordt doorgaans een viertal stukken gerekend: het autobiografisch getinte Het tumult van de tijd uit 1925, de novelle De Egyptische postzegel uit 1928, het pamfletachtige Het vierde proza uit 1929- 1930 (alle drie bij Van Oorschot verschenen onder de titel De Egyptische postzegel ) en het onlangs in het Nederlands vertaalde Reis naar Armenië uit 1933, naar mijn smaak het mooiste van wat de dichter op het gebied van artistiek proza heeft gepresteerd. Globaal kunnen we vaststellen dat de stijl van Mandelstams narratieve werk vrij nauwkeurig beantwoordt aan de voorstelling die we ons intuïtief maken van dichtersproza en die we bijvoorbeeld ook terugvinden in Joseph Brodsky's essay over het proza van de Russische dichteres Marina Tsvetajeva, generatiegenote van Mandelstam. De stilistische overeenkomsten tussen beide dichters ziet Brodsky vooral in 'de compactheid van hun schriftuur, de dichtheid van hun beelden, de dynamiek van hun zinnen'.

Ter illustratie een passage uit het hoofdstuk 'Rellen en Françaises' in Het tumult van de tijd. Het fragment laat zien hoe Mandelstam in een soort telegramstijl de lijnen uitzet voor wat wellicht een lijvige roman in de trant van Flaubert of Zola had kunnen worden:



Ergens in Ile de France: wijnvaatjes, witte wegen, populieren - de wijnbouwer is met zijn dochters naar oma in Rouaan gegaan. Bij thuiskomst blijkt alles 'scellé', de persen en kuipen zijn verzegeld, zegellak zit op de deuren en kelders. De beheerder heeft enkele emmers jonge wijn voor de accijnzen geheimtrachten te houden; hij is betrapt. Het gezin is geruïneerd. Een enorme boete- en het gevolg is dat de hardvochtige wetten van Frankrijk mij een opvoedster hebben geschonken.



Dit op zichzelf staande miniatuurtje, niet meer dan een kort zijspoor in het betreffende hoofdstuk, spoedt zich zonder ook maar een overtollig woord, maar voorzien van enkele trefzekere, aanschouwelijke details, terug naar zijn beginpunt: de herinneringen aan de Franse gouvernantes en huishoudsters die Mandelstam als kind heeft gekend. Zulke afgeronde, Gogoliaanse terzijdes kom je geregeld tegen bij Mandelstam, wiens zinnen en alinea's vaak de indruk wekken een geheel eigen leven te lijden, met een geheel eigen ritme en timbre, met het soortelijk gewicht dat gewoonlijk strofes kenmerkt. Het patroon van zijn proza krijgt daardoor het effect van mozaïek of montage.

Er is meer dan eens gewezen op het ogenschijnlijk onsamenhangende, fragmentarische karakter van Mandelstams proza. Bijna altijd wordt deze verbrokkeling aan de oppervlakte in verband gebracht met het tijdvak: de chaos, de anarchie en de ineenstortende zekerheden na de Eerste Wereldoorlog en de Oktoberrevolutie. 'Everything has gone to pieces, like the style of narration', merkt in dit verband de Amerikaanse Mandelstam-specialist Clarence Brown bondig op. Die uitspraak geldt niet exclusief voor Mandelstams proza. Het is, zoals Kees Verheul terecht heeft geconstateerd, 'een modernistische gang van zaken', die we bij veel meer schrijvers uit de eerste decennia van onze eeuw aantreffen. Mandelstam onderscheidt zich echter van de meeste modernistische romanschrijvers door de geringe omvang van zijn verhalend werk, alles bij elkaar nog geen tweehonderd bladzijden - een peuleschil vergeleken met de monumentale romans van Joyce, Musil of Proust.

In het geval van Mandelstam hebben dus individuele dichterlijke vaardigheden en algemene literair-historische tendenzen elkaar als het ware aangevuld en gezorgd voor het unieke en bijzondere karakter van zijn proza. Ik ken binnen het Russisch taalgebied eigenlijk maar één schrijver wiens stijl, zowel door de montage- achtige compactheid als door de uitbundige metaforiek, enigszins doet denken aan die van Mandelstam - en dat is Isaak Babel. Babel is echter van nature een prozaïst, een beoefenaar van de vertelkunst, om het zo maar eens te zeggen.

hij wil op de allereerste plaats een verhaal kwijt, verslag doen van een voorval. En zo'n voorval ontwikkelt zich, hoe beknopt en caleidoscopisch het bij Babel soms ook is weergegeven, onder de vorming van suspense en in een tamelijk rechte lijn naar een dikwijls verrassende ontknoping. Dergelijke zuiver narratieve uitgangspunten en verteltechnische procédés liggen, zoals gezegd, niet ten grondslag aan het proza van Mandelstam. Diens gehele artistieke oeuvre, zowel poëzie als verhalend proza, welt uiteindelijk op uit een en dezelfde bron: de lyriek. Het werk van Babel is daarentegen juist door en door episch.


3

Hangt door de hierboven gesignaleerde aantasting van de klassieke vertelvorm Mandelstams verhalende werk als los zand aan elkaar? Nee, tegenover de fragmentatie en desintegratie, die haar hoogtepunt bereikt in Het Egyptische postzegel, zet de auteur als nieuw organiserend principe de taal - niet zo verwonderlijk voor een dichter pur sang. 'De nieuwe eenheid', aldus Verheul, 'ontstaat in Mandelstams proza rechtstreeks uit de woorden die, veel meer dan de schimmige personen, de handelende elementen in het verhaal zijn.' Een waarschuwing is hier op zijn plaats. Het zou beslist verkeerd zijn om uitsluitend te denken aan taal omwille van de taal, taal in de zin van het 'woord als zodanig', een uitdrukking die destijds veelvuldig werd gebezigd in de kringen van de Russische formalisten en futuristen om de nadruk te leggen op de morfologische en fonetische bestanddelen van het taalmateriaal.

Die nadrukkelijke aandacht voor klank en grammaticale structuur, kortom voor wat gewoonlijk tot de 'vorm' wordt gerekend, ging volgens Mandelstam ten koste van wat hij in zijn opstel De ochtend van het acmeïsme de Logos, de bewuste betekenis, noemt. Het is karakteristiek voor de dichter dat hij niet doorslaat naar de andere kant: 'de Logos verlangt niets anders dan een zelfde behandeling als de andere elementen van het woord.' 'Voor de acmeisten', de literaire groepering waarbij Mandelstam zich in navolging van bijvoorbeeld Anna Achmatova had aangesloten, 'is de bewuste betekenis van het woord, de Logos, evenzeer een mooie vorm als de muziek dat was voor de symbolisten.'

Bij de opbouw van betekenissen maakt Mandelstam daarom niet alleen gebruik van de fonetische maar vooral ook van de connotatieve, suggestieve en allusieve kracht van het woord. En het is op dit linguïstische niveau dat de samenhang in Mandelstams proza tot stand komt. Zo blijkt bijvoorbeeld een Petersburgse koetsier over een 'haverstem' te beschikken, omdat hij een paard heeft en paarden nu eenmaal haver eten. Het paard zelf komt trouwens in de tekst helemaal niet voor; overbodige informatie laat Mandelstam uit respect voor de lezer achterwege. Nog een voorbeeld. Een ver familielid, de literair historicus Vengerov, die 'geen enkel begrip van de Russische literatuur had' en zich slechts 'ambtshalve' met Poesjkin bezighoudt, draagt een 'dichte mierenhoopachtige baard'. Het adjectief 'mierenhoopachtig' is hier niet zozeer bedoeld om de baard te beschrijven als wel om Vengerovs nijvere geploeter en de dagelijkse gang van zijn woning naar de kartotheek en terug te karakteriseren.

Gedachtensprongen en beelden zoals deze komje voortdurend tegen bij Mandelstam, vaak nog ingewikkelder, grilliger en op grotere schaal. Hele zinnen en alinea's worden bijeengehouden door associaties. En ook hier verraadt zich de dichter. Want de door Mandelstam gehanteerde techniek is in wezen poëtisch: het ene wordt beschreven in termen van het andere. De associatieve werkwijze van Mandelstam maakt de lectuur van zijn proza niet eenvoudig. Om de innerlijke logica van de gedachtensprongen te kunnen volgen, heb je verbeeldingskracht nodig en moet je verdacht zijn op allusies. Net als een gedicht, vraagt dit proza om langzaam en zorgvuldig lezen. Wie daarvoor het geduld niet op kan brengen, gaat maar voor de televisie zitten.


4

Mandelstams benadering van taal stoelt op zijn cultuurfilosofie. Behalve als concreet bouwmateriaal voor zijn proza- en dichtwerk is taal voor Mandelstam vooral belangrijk als cultuurgoed, als voertuig en sediment van de beschaving. 'Taal en cultuur', zo schrijft Verheul, 'zijn voor Mandelstam onscheidbare grootheden want de woorden van een taal bewaren onder hun oppervlakte het verleden van de cultuurgemeenschap.'

De beschaving waarin Mandelstams leven en werk zich afspeelt, rust op twee pijlers: enerzijds het klassieke Griekenland en Rome, anderzijds het bijbelse Judea en het christendom. Deze twee pijlers, ondanks een zekere afbrokkeling nog steeds de hoekstenen van onze westerse beschaving, zijn voor Mandelstam onlosmakelijk met elkaar verbonden; ze vormen een eenheid, die we in navolging van de auteur kortweg kunnen aanduiden als hellenisme.

Hoe ziet Mandelstams versie van het hellenisme er uit? Bovenal staan de mens en zijn direkte omgeving daarin centraal. 'Hellenisme', schrijft Mandelstam in het essay Over de aard van het woord (1922), 'is een ovenpot, een grijpijzer, een melkkan, het is huisraad, vaatwerk, alles wat het lichaam omringt; hellenisme is de warmte van de haard, voelbaar als iets heiligs, elk eigendom, dat een stukje buitenwereld deelachtig maakt van de mens(...) Hellenisme is het zich bewust omringen van de mens met huisraad, in plaats van met onverschillige voorwerpen, het veranderen van die voorwerpen in huisraad, het vermenselijken van de omringende wereld en het verwarmen van de wereld met de verfijndste teleologischewarmte. Hellenisme is elke kachel, waarbij de mens zit en wier warmte hij waardeert als zijn eigen innerlijke warmte.'

Wie in deze reeks definities een (her)formulering van humanistische principes wil zien, heeft geen ongelijk. Hellenisme en humanisme lopen bij Mandelstam in elkaar over. Niet voor niets bepleit hij in zijn opstel Het humanisme en de huidige tijd (1923) het belang van de humanistische waarden voor elke maatschappijvorm, met inbegrip van de nieuw te organiseren Sovjetstaat: 'Als een authentieke humanistische rechtvaardiging niet ten grondslag zal liggen aan de sociale architectuur van de toekomst, zal zij de mens verpletteren als Assyrië en Babylon.' En niet voor niets keert in dit opstel het centrale begrip 'huis' in verschillende gedaantes terug, zoals in het volgende fragment, dat opvallende overeenkomsten vertoont met de passage waarin het hellenisme werd gedefinieerd: 'De monumentaliteit van de naderende sociale architectuur wordt bepaald door haar roeping de wereldeconomie te organiseren volgens het principe van een universeel huishoudelijk beleid om te voorzien in de behoeften van de mens; daartoe moet zij de kring van zijn vrijheid op huiselijk niveau tot wereldwijde proporties verbreden, de vlam van zijn individuele haardvuur tot de afmetingen van een universele vlam aanwakkeren.'

Mandelstams hellenistische ideeën worden weerspiegeld in zijn opvatting van de Russische taal. 'Het Russisch', zegt hij zonder omhaal in hetzelfde essay, 'is een hellenistische taal.' Dit uitgangspunt is bepalend voor zijn werkwijze. Wat hij aan het klassieke heidense Griekenland ontleende, is vooral een kijk op het leven die gekenmerkt wordt door het vreugdevol aanvaarden van de wereld zoals zij nu eenmaal is.

Zijn werk is doortrokken van het menselijke, het aardse en de aardse dingen, en het toont, aldus Tom Eekman in zijn nawoord bij De Egyptische postzegel 'een sterke voorkeur om zich te uiten in concrete beelden (hoe moeilijk het soms ook mag zijn hun verband aan te voelen), in tastbare voorstellingen in plaats van abstracte gedachtegangen.' Mandelstam heeft een afkeer van 'iedere vorm van metafysica' en is vertrouwd met 'de wereld van de tastbare dingen' - eigenschappen die hij, blijkens zijn Reis naar Armeniè waaruit de citaten afkomstig zijn, zo waardeerde in het Armeense volk.

De hellenistische visie komt ook tot uitdrukking in het begrip vrijheid. Hoe dit begrip zich verhoudt tot de taal, kan een veel geciteerde passage uit Het woord en de cultuur (1921) duidelijk maken: 'Waarom zou men het woord vereenzelvigen met een ding, met gras, met het voorwerp dat het aanduidt? Is het ding soms de meester van het woord? Het woord is een Psyche.

Het levende woord is niet de aanduiding van een voorwerp, het kiest in vrijheid, als om erin te wonen, deze of gene objectieve betekenis, iets concreets, een dierbaar lichaam. En het woord zweeft in vrijheid om het ding, zoals de ziel om een lichaam dat zij verlaten maar niet vergeten heeft.' Hier wordt de grondslag gelegd van Mandelstams associatieve of, zo men wil, metaforische stijl, waarvan we al enkele voorbeelden hebben gezien. De innerlijke vrijheid van de taal wordt in direkt verband gebracht met een polysemantische voorstelling van betekenisvorming. Datwil zeggen dat betekenis niet tot stand komt via woorden die de omschrijvingen in het woordenboek slaafs volgen, maar met woorden die van deze lexicale onderdrukking bevrijd zijn en hun eigen bijbetekenissen kiezen.

Deze liberale opvatting van het woord heeft een reikwijdte die de grenzen van het strikt poêticale verre overschrijdt. Mandelstams stellingname is dat kunstenaar en lezer, door het respecteren van de connotatieve mogelijkheden van het literaire woord, door het accepteren van de bevrijding van het woord uit de lexicale slavernij, tegelijkertijd hun eigen geestelijke vrijheid bevestigen en eerbiedigen. In dit licht is het ook niet moeijlijk in te zien waarom Mandelstam wel moest botsen met een politiek systeem dat de literaire taal slechts als een ideologisch propagandamiddel beschouwde en haar aan banden wilde leggen in het keurslijf van een doctrine die bekend is geworden als het socialistisch realisme. 'Iedere vorm van utilitarisme', stelt Mandelstam namelijk onomwonden, 'is een doodzonde tegen het hellenistische beginsel, tegen de Russische taal, en het doet er verder volstrekt niet toe, of het hier gaat om een tendens naar telegrafische of stenografische schrift uit zuinigheidsoogpunt of om vereenvoudigde doelmatigheid, dan wel om een hoger soort utilitarisme, dat de taal opoffert voor mystieke intuïtie, antroposofie en wat voor alles verslindend en woordhongerig denken dan ook.' Vervangen we in dit citaat 'denken' door iets als communisme of socialistische ideologie, dan wordt daarmee Mandelstams positie ten opzichte van de nieuwe machthebbers glashelder. Het vrije woord ondergeschikt maken aan een of ander buitenliterair doel was hem ten enenmale onmogelijk, en dit heeft, aldus Verheul, 'niet alleen de aard van zijn poëzie bepaald, maar ook zijn ontwikkeling als dichter en zijn persoonlijke lot in een tijd van revolutie en totalitaire ideologie'.


5

De betekenis van Mandelstams hellenistische wereldbeschouwing kan niet voldoende worden benadrukt. Het is volgens Charles Isenberg in zijn voortreffelijke studie Substantial Proofs of Being de spil waar Mandelstams hele oeuvre om draait: 'What remains an invariant feature of his poetic world is a rhetoric that sacralizes the humble artifacts of everyday life (...) This cherishing of everyday objects as the embodiment of spiritual values gives a particular emotional force to Mandelstam's quest fora synthetic culture; his art enshrines a domesticity raised to a metaphysical principle. All of his work might be said to ask the question, how is one to make oneself at home in the face of a condition of perpetual homelessness?'

Als Mandelstam zich gedurende zijn zwerversbestaan als binnenlandse emigrant ergens thuis heeft gevoeld, dan was het wel in Armenié, de oeroude christelijke bergstaat, waarvan hij 'maar niet ophield te dromen'. Van de rondreis die Mandelstam van mei tot oktober 1930 door het 'sabbatland' maakte, vormt Reis naar Armenië de neerslag. Het is geen reisverhaal in de traditionele zin, maar geconcentreerd, ornamenteel proza van het soort dat ik in het begin geprobeerd heb te typeren, en dat naar mijn smaak mijlenver verwijderd is van wat er gemiddeld in de huidige modieuze golf van het genre wordt meegevoerd. Bruce Chatwin, die het boekjemeenamop zijn tocht naar Patagonië, noemt het 'tegelijkertijd reisverhaal, allegorische tocht, vernietigend commentaar op het bouwen van een staat, humanistische levensfilosofie, voorbereiding op de dood en profetie van de wederopstanding (zowel voor Armenië als voor hemzelf)'. Een kortere karakteristiek van de betekenis van dit werk bestaat er bij mijn weten niet.

Hier is het letterlijk en figuurlijk adembenemnde begin van Reis naar Armeniè , dat in allerlei opzichten de toon zet voor het vervolg:



Op het eiland Sevan, dat zich onderscheidt door twee zeer waardige architectonische monumenten uit de VIIe eeuw, en ook door de holwoningen van onlangs uitgestorven luizige kluizenaars, overwoekerd door brandnetels en distels en niet angstaanjagender dan verwaarloosde kelders van buitenhuizen, heb ik een maand doorgebracht, genietend van het water van het meer op twaalfhonderd meter boven de zeespiegel, en mezelf oefenend in het beschouwen van de twee à drie dozijn grafstenen die als een bloemperk verspreid liggen tussen de woonblokken van het klooster, die door herstelwerkzaamheden een verjonging hebben ondergaan.



De kern van deze zin, 'Op het eiland Sevan heb ik een maand doorgebracht', wordt uitgewerkt in een aanwas van adjectieven en bijzinnen. De wijdvertakte, kronkelende syntaxis omringt het grammaticale onderwerp en geeft zo iconisch gestalte aan de inhoud en betekenis van de mededeling: het ingebed zijn van de 'ik' in de Armeense cultuur, vertegenwoordigd door Sevan met zijn talrijke historische bezienswaardigheden uit uiteenlopende tijden, allemaal net zo nauw verstrengeld en in elkaar overlopend als de delen van de zin zelf.

Mandelstams reisreportage kwam in 1933 over als een regelrechte klap in het gezicht van de officiële Sovjetliteratuur. Om te beginnen, vanwege de ornamentele stijl, waarvan de openingsalinea een juiste indruk geeft. Wat Brodsky opmerkt over dichtkunst is in wezen ook van toepassing op dit proza: 'Een dichter raakt in de problemen door zijn grotere linguïstische en daardoor psychologische vermogens, eerder dan door zijn politieke opvattingen.

Een lied is een vorm van linguïstische ongehoorzaamheid en het geluid dat het maakt zet heel wat meer dan slechts een bepaald politiek systeem op losse schroeven: het trekt de gehele bestaansordening in twijfel. En het aantal tegenstanders neemt evenredig toe.' Mandelstams Reis naar Armenië kwam op een moment dat het van hogerhand verordonneerde socialistisch realisme om een onopgesmukte, realistische schrijftrant vroeg. Bij Mandelstam vinden we bijna het tegenovergestelde. De kritiek was dan ook niet van de lucht. In een anoniem scheldartikel in de Pravda werd het werk neergesabeld als 'lakeienproza', de verantwoordelijke redacteur van Zvezda , het tijdschrift waarin Reis... was verschenen, kreeg ontslag en een hoge functionaris van de Staatsuitgeverij adviseerde Mandelstam zich onmiddellijk in de pers van het stuk te distantiëren, 'anders zou hij het berouwen'.

Afgezien van de linguïstische of stilistische onaangepastheid, botste Reis naar Armenië heel direct en concreet met de heersende opvattingen, zoals die door de Partij werden uitgedragen en in de kunst nagalmden. Vooral in dit opzicht moet de publikatie in Zvezda een grote teleurstelling zijn geweest voor Boecharin, Mandelstams beschermheer in het hoge partijkader.

Boecharin had de reis naar Armenië voor de dichter gearrangeerd om hem tijdelijk te vrijwaren voor de aanvallen vanuit de Sovjetpers, die aan het eind van de jaren twintig in alle hevigheid waren losgebarsten. Waarschijnlijk had hij ook heimelijk gehoopt datMandelstam zich zou trachten te redden door zich van de ideologisch juiste kant te laten zien met een positieve bijdrage over de socialistische opbouw in de geannexeerde deelstaat. Maar precies het omgekeerde gebeurde. In deze reportage is, in tegenstelling tot wat in die tijd gebruikelijk was, geen plaats voor lofredes op de bouw van een stuwdam, de aanleg van een spoorlijn of de hoge produktiecijfers van een kolchoz. Mandelstam prees uitgerekend datgene wat immuun bleek voor de bolsjewistische vernieuwers en wat het Armeense volk verbond met de christelijke en klassieke mediterrane cultuur.

Parallel aan de inlijving van Armenië liep de inlijving en exploitatie van het vrije woord. Het is tegen beide vormen van annexatie dat Mandelstam zich in en met zijn Reis naar Armenië verzette, manmoedig en halsstarrig als de oude lindeboom in een Moskouse woonwijk, die gekapt moet worden maar 'wankelend als een tand in tandvlees met een bewuste kracht tegenstand bood' aan 'de snoektanden van de zaag' en aan zijn belagers, de 'onbekwame uitvoerders van een laaghartig vonnis'.

Ik heb eerder gewezen op de buitengewone aandacht die Mandelstam schenkt aan de afzonderlijke woorden, zinnen en alinea's, en in verband daarmee op het fragmentarische karakter van dit vernieuwende plotloze proza, waartegenover als centrale, bindende factor het associatieve potentieel van de taal staat. Dit alles geldt in zekere zin ook voor Reis naar Armenië, al is daar de verbrokkeling minder hevig en lijkt er een lichte verschuiving opgetreden van fragment naar ornament. Hoe belangrijk ook, taal is in laatste instantie toch niet de held van Mandelstams experiment. 'His deepest concerns as a writer', concludeert Isenberg naar mijn smaak terecht, 'are not linguistic but moral.'

Beschouwd in zijn totaliteit is Mandelstams proza een nostalgische bevestiging en verdediging van de traditionelemenselijke waarden van een bedreigde en ten dele al ingestorte beschaving. Nergens komt dit duidelijker naar voren dan in het reisverslag over een land dat de christelijke, mediterrane cultuur nog zo zichtbaar ten toon spreidt door middel van zijn wijngaarden, zijn kerken en ruïnes, en zijn bijbelse berg Ararat. Zeker, Reis naar Armenië heeft iets idyllisch, maar zoals in elke idylle hebben de verlokkingen uitsluitend betrekking op plaatsen en omstandigheden die totaal verschillen van de werkelijke situatie waarnaar de schrijver terug moet keren. Hoe realistisch en hoe onheilspellend klinkt dan ook de slotzin 'Laatste gedachte: ik moet die en die bergkam omzeilen...'




GERAADPLEEGDE LITERATUUR

Joseph Brodsky, Tussen iemand en niemand. Essays. Vertaling Frans Kellendonk en Kees Verheul. Amsterdam 1987.

Charies Isenberg, Substantial Proofs of Being: Osip Mandelstam 's Literary Prose. Columbus, Ohio 1986.

Henry Gifford, Mandelstam and the Journey. San Francisco 1979.

Osip Mandelsjtam, De Egyptische postzegel. Uit het Russisch vertaald door Tom Eekman en Charles B.Timmer met een nawoord van Tom Eekman. Amsterdam 1979 (1978).

Osip Mandelstam, The Prose of Osip Mandelstam. Translated, with a critica! essay by Clarence Brown. Princeton-New Jersey 1967 (1965).

-- --, Reis naar Annenië. Met een inleiding van Bruce Chatwin. Uit het Russisch vertaald door KristienWarmenhoven. Houten 1990.

-- --, Selected Essays. Translated by Sidney Monas. Austin & London 1977.

----, Wie een hoefijzer vindt. Gedichten en essays. Vertaald en van commentaar voorzien door Kees Verheul. Amsterdam 1982 (1981 ).

Osip Mandel'stam, Sočinenija v dvuch tomach. Tom pervyj. Moskva 1990.

Kees Verheul, Antwoord van een buitenstaander. Amsterdam 1981.




<

TSL 10

>