Wij vroegen Joeri Frejdin, doctor in de medicijnen,
wat te vertellen over de lotgevallen van
het archief van Mandelstam. Overeenkomstig
de laatste wil van Nadezjda Mandelstam, de
weduwe van de dichter, werd hij namelijk de
laatste beheerder ervan in de Sovjetunie. Moge
dit verhaal als voorwoord dienen voor de Mandelstam-
herdenkingen die binnenkort stellig
plaats zullen gaan vinden ter gelegenheid van
het feit dat de dichter honderd jaar geleden
(1891) geboren is.
Ik zag Nadezjda Mandelstam voor het eerst in
de lente van 1965 op de MGU (Universiteit van
Moskou) op een avond die aan Mandelstam
gewijd was. En twee jaar later raakten wij bevriend,
zij had belangstelling voor een korte
lezing van mij op een studenten-conferentie in
Tartu. Zij gaf me toestemming van het archief
gebruik te maken en in 1971 werd ik de beheerder
ervan...
Het beheer van Mandelstams archief vormt
een dramatische geschiedenis. Deze begint in
1934 nadat bij de arrestatie van Osip Mandelstam
een gedeelte van zijn papieren in beslag
genomen werd. Nadezjda Jakovlevna. restaureert
de verloren gegane teksten, schrijft ze op
en brengt het archief bij betrouwbare vrienden
onder. Na de arrestatie van haar echtgenoot in
1938 ziet zij het beheer duidelijk als haar voornaamste
levenstaak. Zij leert praktisch alles van
buiten, vergelijkt het van tijd tot tijd met de originelen,
waarvan het belangrijkste gedeelte aanvankelijk
bij haar broer Jevgeni Jakovlevitsj
Chazin, vervolgens bij de schrijver Ignati Ignatievitsj
Bernsjtejn en later bij Nikolaj Ivanovitsj
Chardzjiev verborgen werd. Deze hele geschiedenis
is overigens door Nadezjda Mandelstam zelf beschreven.
Ik zal slechts over de laatste schakels van
deze geschiedenis vertellen, waarover Nadezjda
Mandelstam niet geschreven heeft en uiteraard
ook niet kon schrijven.
In de jaren zeventig kon men haar positie
tweeslachtig noemen. Enerzijds werden bij
huiszoekingen de door haar geschreven memoires
en buitenlandse uitgaven van het werk van
Mandelstam in beslag genomen. Anderzijds
bleef Nadezjda Mandelstam zelf eigenlijk buiten schot: haar éénkamerwoning in Tsjemoesjki
gold als het ware als buitenlands gebied. Ongehinderd
kwamen mensen uit de gehele wereld
hierheen. Soms gebeurden er trouwens vreemde
en onrustbarende dingen. Een keer arriveerde
er voor Nadezjda Mandelstam een bericht
van het Openbaar Ministerie waarin zij werd
uitgenodigd een verklaring af te leggen. Zij ging
niet en dit had geen enkel gevolg. Een andere
keer kwamen er beambten naar de woning van
een van haar kennissen... ik weet niet waarvoor
en ze verklaarden dat ze Nadezjda Mandelstam
moesten hebben...
De buitenlandse uitgaven van het werk van
Mandelstam, vooral de verzamelde werken die
in het midden van de jaren zestig in Amerika uit
begonnen te komen, werden een soort bevrijding
voor NadezjdaMandelstam, omdat het niet
meer mogelijk was Mandelstam als dichter te
doden. Toch bleef er de angst voor het archief,
zij beheerde het met dezelfde voorzorgsmaatregelen
als tevoren. Wij, als mensen van een
andere generatie, waren veel lichtzinniger en
goedgeloviger. Om die reden vonden velen het
verkeerd dat Nadezjda Jakovlevna vastbesloten
was de papieren niet in het vaderland te laten,
maar ze naar Amerika over te laten brengen.
Deze beslissing nam zij aan het begin van de
jaren zeventig. Ik voor mij had geen bezwaren.
Niet omdat ik de dingen scherper zag dan de
anderen, maar omdat ik wist dat het onmogelijk
was om met Nadezjda Jakovlevna te twisten.
Vooral om die reden. Zij had zonder enig
voorbehoud het recht met het archief te doen
wat zij wilde. Alleen vroeg ik haar toestemming
de papieren te mogen copiêren zodat de publicisten
niet de oceaan over zouden hoeven te
steken, mocht het bij ons tot een uitgave van
Mandelstam komen. Door de inspanningen van
een grote groep mensen - ik alleen zou er niet
toe in staat zijn geweest werd het archief gecopieerd.
De originelen gingen naar de universiteit
van Princeton, waar Clarence Brown,
de briljante Mandelstam-kenner en vriend van
Nadezjda Jakovlevna een leerstoel in de Russische
Letterkunde bekleedde. En de copieën - de
negatieven en de afdrukken - bleven bij mij.
Verder beheerde ik nog een deel van het archief
van Mandelstam dat grote waarde voor Nadezjda
Jakovlevna had: de boeken uit zijn bibliotheek,
circa vijftig banden. Op 29 december 1980 kwam Nadezjda Jakovlevna te overlijden.
Op de tweede dag na haar dood, op Oudejaarsavond
verschenen er in de woning waar in de
kamer haar kist stond en psalmen gelezen werden
en waar in de keuken de bijeengekomen
vrienden zacht met elkaar stonden te praten, officieren
van de militia om het lichaam van de
overledene in beslag te nemen. Zij verklaarden
dat zij volgens de wet na de dood van een alleenstaande
vrouw verplicht waren het lichaam
naar een mortuarium over te brengen en de woning
te verzegelen totdat de wettige erfgenamen
op zouden komen dagen. Nu was het echter zo,
dat Nadezjda Jakovlevna mij nog tot haar executeur-
testamentair had kunnen benoemen en
dat alle erfgenamen hier in haar woning waren.
Wij haalden de desbetreffende documenten te
voorschijn, probeerden een en ander aan het
hoofd van de militia-eenheid uit te leggen, maar
het had geen enkele zin. Het enige dat wij konden
bereiken, was het recht het lichaam naar het
mortuarium te mogen vervoeren zonder het uit
de kist te halen, zoals de leden van de militia
eisten. Zij hadden de wagen voorgereden die
gewoonlijk de lijken die op straat gevonden
worden ophaalt. Zo werd Nadezjda Jakovlevna
na haar dood gearresteerd. Gelukkig was dit
arrest van korte duur. Ondanks onze angst kregen
wij de dag voor de begrafenis toestemming
het lichaam op te halen. En hoewel bij de uitvaart
in de Znamenskaja-kerk bij het metrostation
'Retsjnaja' en bij de eigenlijke begrafenis op
het oude gedeelte van het Koentsevski-kerkhof
vele onbekenden in burger waren, legde men
ons geen strobreed in de weg.
En toen brak de 'optimistische' periode aan.
Den'poezii verscheen met gedichten van Mandelstam.
Het geheel was reeds voor de dood
van Nadezjda Jakovlevna voorbereid, toen de
ballingschap nog vers in haar geheugen lag. Er
werd gewerkt aan een boek met prozawerk,
Slovo i koeltoera. Zo in het algemeen leek het
wel of het tijdstip was aangebroken om het archief
op serieuze wijze uit te werken, waarbij
zowel mijn copieën als de boeken met de aantekeningen
van O.E. prima van pas kwamen.
Toch was deze euforie op de prachtige ochtend
van 1 juni 1983 gedoemd te eindigen. Er kwam
een viertal medewerkers van de gerechtelijke
instanties bij mij met een bevel tot huiszoeking,
dat was uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie van de stad Moskou. Er werd mij medegedeeld,
dat ik getuige was in de een of andere
zaak en dat mij materialen ontnomen zouden
worden die op deze zaak (ik had niet het flauwste
idee waar het om ging) betrekking hadden.
De huiszoeking duurde circa tien uur. Het gehele
archief van Mandelstam werd meegenomen
- de afdrukken en de negatieven, al zijn
boeken, mijn eigen archief, mijn notitieboeken,
alle schrijfmachines, de bandrecorder en de
tapes, brieven, een camera, een veldkijker, de
vergroter, de dokalamp. Toen pas begreep ik,
hoe scherp Nadezjda Jakovlevna de dingen had
gezien en hoe naïef wij met z'n allen waren!
Het was echter een groot geluk dat op dat
moment bij toeval een verzameling afdrukken
bij vrienden van mij was. Met name op basis
van deze collectie worden sinds die tijd alle belangrijke
publikaties over Mandelstam in ons
land voorbereid. En mijn 'zaak' nam intussen
een andere wending. Tamelijk snel gaven de
opsporingsambtenaren van het Openbaar Ministerie
'de zaak' door aan de KGB met de verklaring
dat 'onder het voorwendsel van een archief
een dissident complot schuilging'. Er hielden
zich twee medewerkers van deze dienst met
mij bezig. Het is niet erg duidelijk wat zij nu
precies wilden, maar ik denk dat mijn contacten
bepaalde verwachtingen wekten, doch deze verwachtingen
kon ik op geen enkele manier bevredigen.
De verhoren duurden tot de herfst.
In de herfst werd mij meegedeeld dat, als ik er
niet mee instemde hen tegemoet te komen, de
bij mij in beslag genomen materialen van het
archiefwel eens nietmeer aan mij teruggegeven
zouden kunnen worden. In mijn opvattingen
over intermenselijke verhoudingen wordt zoiets
roof genoemd. Hoe men iets dergelijks noemt
in de verhouding van het individu met de gerechtelijke
instanties, weet ik helaas niet. ..
Curieus was de motivering van de beslaglegging
op de boeken van Mandelstam. Aanvankelijk
verklaarde men mij dat het anti-sovjet
literatuur was.
'U beweert dus, dat het werk van Dante of
antieke Duitse meesterwerken uit het jaar 1709
anti-sovjetliteratuur is?'
'Nou, nee... Maar die boeken zijn toch niet
van u?'
'Hoezo, niet van mij?'
'Ze waren zelfs niet van Nadezjda Jakovlevna. Hier staat in haar handschrift: "Boek van
O.E. Mandelstam" ...'
In december werd ik voor de laatste keer
opgeroepen om bij de Moskouse afdeling van
de KGB te verschijnen. Aanvankelijk sprak een
medewerker met mij die zich aan mij voorstelde
als Aleksandr Vladimirovitsj Berezin. Hij
klaagde erover dat ik allerlei 'onbehoorlijke'
literatuur las, die hij zelf nooit zou lezen. Hij
deelde mij mee dat er een beslissing genomen
was: in verband met het feit dat ik een dochtertje
had, wilde men mij niet van mijn gezin
scheiden, maar zou men zich tot een waarschuwing,
een of ander voorgenomen decreet beperken.
Er werd mij het bezit van boeken (er was
een lijst bijgevoegd) ten laste gelegd, evenals
het feit dat ik buitenlanders als kennissen had,
van wie de namen een overeenkomstige lijst
vormden. Het was een zeer interessante opsomming.
Er stond bijvoorbeeld de Franse
slavist Bernard Jais op, die de sprookjes van
Poesjkin vertaald had. Ik ging met hem om toen
ik nog studeerde. In die tijd gaf hij een serie
colleges aan het instituut voor vreemde talen. Er
stond ook een Engelse correspondent op, die
mij toevallig een keer met de auto buiten de stad
had gebracht, toen ik stond te liften. Of de uitmuntende
linguïst Roman Osipovitsj Jakobson;
hij kwam regelmatig in ons land en hij werd
overigens al in de Sovjetunie uitgegeven. Over
hem werd gezegd, dat hij hoogstwaarschijnlijk
een spion was...
Hiermee was alles zo'n beetje afgelopen. Ik
kreeg het grootste deel van de in beslag genomen
zaken terug, behalve natuurlijk het archief
en de boeken van Mandelstam en mijn persoonlijke
aantekeningen. Dit alles gebeurde zonder
veel ophef. Ik weet niet of er ook protesten zijn
ingediend van de kant van onze of de westerse
gemeenschap. De plaats waar op dit moment
het archief wordt bewaard is mij dus officieel
dan ook niet bekend. Hoe het ook zij, de tegenwoordige
beheerders van het archief dienen te
weten dat zij gestolen goed beheren. Misschien
spoort dit hen aan gerechtigheid te doen wedervaren
en alles aan de wettige eigenaar terug te
geven.
Vertaling Hans van der Molen