Recensies en signalementen




Bohumil Hrabal, Ik heb de koning van Engeland bediend. Vertaling Kees Mercks. Bert Bakker, Amsterdam 1990



Bohumil Hrabal, Ik heb de koning van Engeland bediend. Vertaling Kees Mercks. Bert Bakker, Amsterdam 1990. 235 blz. f 39,90.

Soms moeten schrijvers heel lang op erkenning wachten. Al in 1967, nog voor de coup tegen de Praagse lente, verscheen Hrabals voortreffelijke korte roman Zwaarbewaakte treinen in een Nederlandse vertaling. Ondanks de film die ernaar is gemaakt liep het boek niet goed en verdween het na enige tijd in de ramsj. Pas in 1988 lukte het vertaler Kees Mercks een tweede roman van Hrabal gepubliceerd te krijgen, het niet minder voortreffelijke Al te luide eenzaamheid. Nu lijkt eindelijk de ban gebroken en wordt deze grote Tsjechische auteur recht gedaan. Eind 1990 verscheen Ik heb de koning van Engeland bediend en een nieuwe vertaling staat op stapel. Bovendien heeft in het kielzog van deze groeiende belangstelling de uitgever van Zwaarbewaakte treinen, Van Gennep, een nieuwe editie van deze roman op de markt gebracht.

Het blijft altijd onverklaarbaarwaarom bepaalde schrijvers succes hebben en andere niet en waarom dat succes pas op een bepaald moment begint en niet eerder. Met Milan Kundera durfden de uitgevers lange tijd niet in zee te gaan. De eerste vertalingen van zijn werk leken de 'deskundigen' gelijk te geven, ze werden niet verkocht. Totdat De onverdraaglijke lichtheid van het bestaan plotseling een bestseller werd, talloze herdrukken beleefde (tamelijk zeldzaam voor een vertaalde roman) en vervolgens in zijn kielzog de rest van het oeuvre van Kundera meesleepte. Al Kundera's vertaalde romans zijn vele malen herdrukt, terwijl hij noch een erg gemakkelijk, noch een erg 'sympathiek' auteur is - eerder koel, afstandelijk en intellectualistisch.

Hrabals populariteit in Nederland is vooralsnog aanzienlijk minder dan die van Kundera. Of hij, net als zijn jongere landgenoot (Kundera is van 1929, Hrabal van 1914) zal doorbreken in ons land is niet te voorspellen. Het heel bijzondere Al te luide eenzaamheid heeft niet de aandacht gekregen die het verdiende. Van Ik heb de koning van Engeland bediend valt wat dat betreft nog weinig te zeggen. Terwijl Kundera zich, mede door zijn emigratie, heeft ontwikkeld tot een internationaal georiënteerd schrijver en 'problemen van deze tijd' aan de orde stelt (zijn meest recente roman Onsterfelijkheid een moderne liefdesgeschiedenis, verscheen bijna gelijktijdig met Hrabals Ik heb de koning van Engeland bediend in een Nederlandse vertaling) is Hrabal sterk verbonden met de Tsjechische traditie, de Tsjechische volkshumor, het leven in Praag en bovenal ook met de expressiviteit van de Tsjechische taal. Zijn barokke fantasie leeft zich uit in de taal, in volkse uitdrukkingen, anecdotes, mijmeringen en bevlogen lyrische passages, dikwijls in een lange, nauwelijks onderbroken woordenstroom. Dit stelt hoge eisen aan de vertaler, maar Mercks is uitstekend opgewassen tegen zijn taak. Hrabals stijl ligt hem uitstekend.



En de dikzak stond op en zei, als u het me toestaat, zal ik het u uitleggen, maar mag ik dan even de keuken in? En de chef maakte een buiginkje en noodde hem met zijn arm de keuken in en toen hij daarbinnen stond, hoorde ik hoe hij zich voorstelde, ik ben vertegenwoordiger van de firma Van Berkel, wilt u alstublieft hier een ons Hongaarse salami voor me snijden, ja? Toen sneed de vrouw van de chef de worst, woog deze en deed hem op een schoteltje, we dachten allemaal geschrokken dat het hier om een controle ging, maar de agent klapte in zijn handen en uit de hoek verhief zich zijn assistent en die hief weer dat met een dekentje afgedekte voorwerp omhoog, dat nu eerder op een spinnewiel leek, als het dat ook niet was, en die assistent kwam ook de keuken binnen en zette het ding op tafel neer, de vertegenwoordiger trok het dekentje eraf en daar stond me een prachtig rood toestel, een platrond, glanzend snijblad dat op een as ronddraaide en aan het einde van die as zat een zwengel met een handgreep en verder was er nog een draaiknop... en die dikzak glimlachte nu geheel verzaligd naar dit toestel en sprak, welaan dan, de grootste firma ter wereld is de katholieke kerk, die handelt ergens in wat nog nooit iemand heeft gezien of aangeraakt en wat niemand zolang de wereld deze wereld is, is tegengekomen en dat is, welaan, dat wat God wordt genoemd, de een na grootste firma ter wereld is International, daarvan is in feite hier al sprake, het is een toestel dat over de hele wereld wordt gebruikt, namelijk een zogeheten kassa en wel zo een die, als u de hele dag op de juiste knoppen drukt en hem juist bedient, tegen de avond voor u in plaats van al die tellerij zelf een dagbalans opmaakt, en nummer drie in grootte is de firma die ik vertegenwoordig, Van Berkel, die weegschalen vervaardigt die over de hele wereld zowel op de equator als op de noordpool even precies wegen, en ook vervaardigen we allerhande machines om vlees en worst te snijden, en de charme van dit toestel hier is, wel, kijkt u zelfmaar ... zei hij en trok, nadat hij eerst toestemming had gevraagd, het velletje van de Hongaarse salami, hij legde dat op de weegschaal en draaide nu met zijn ene hand aan de zwengel en met zijn andere drukte hij de salami tegen het draaiende mes aan, en op het plateautje hoopten zich de in plakjes gesneden salami op, het was een hele berg, alsof die hele worst daar bijna was opgesneden, hoewel er van de worst zelf nauwelijks iets af was... en de agent stopte met draaien en vroeg, hoeveel dacht u dat ik van die worst heb afgesneden? En de chef zei anderhalfons en de ober één ons en tien gram, en wat zeg jij, kleintje, vroeg hij toen aan mij.



Het 'kleintje' in de laatste regels van het citaat is de hoofdpersoon, tevens verteller van de roman, een kelnertje dat zijn levensgeschiedenis uit de doeken doet: hij klimt op van piccolo in het hotel Praag tot hoteleigenaar, raakt dat hotel weer kwijt en slijt zijn laatste dagen in eenzaamheid als stratemaker in een afgelegen dorp.

Het verhaal van de kelner is opgedeeld in vijf hoofdstukken die allemaal op dezelfde manier beginnen en eindigen: 'Let op wat ik nu ga zeggen' en 'Vindt u het zo wel genoeg? Dan stop ik ermee voor vandaag'. Deze herhaalde frases zetten de toon voor een amusant, grootsprakerig, fantastisch en ontroerend levensverhaal. De kelner is zeer klein van stuk maar dat belet hem niet al op jeugdige leeftijd de bordelen te bezoeken en daar een geziene gast te worden. Hij doet zijn uiterste best de geheimen van het kelnerschap onder de knie te krijgen en door te dringen tot de elite van het horecapersoneel. Het is een rijk en enerverend bestaan; in het bijzonder de orgieën die het kelnertje meemaakt in hotel Praag en hotel De Stilte ergens op het Tsjechische platteland worden buitengewoon smaakvol opgedist. Een hoogtepunt in het leven van de kelner is wanneer hij, zijn vak vervolmakend onder een collega die ooit de koning van Engeland persoonlijk heeft bediend, de keizer van Abessinië mag ontvangen. De beschrijving van de ontvangst is schitterend, en krijgt bij de opsomming van alles wat wordt vooren toebereid Gargantueske proporties.

De geheime droom van het kelnertje wordt uiteindelijk verwezenlijkt kort na de Tweede Wereldoorlog. Hij trouwde in de oorlog met een Sudeten-Duitse, Líza, die even klein was als hijzelf en het fascisme zeer was toegedaan. Lfza kwam om bij een bombardement en liet hem een koffertje in Polen geroofde, zeer kostbare postzegels na. Van de opbrengst van deze postzegels koopt het kelnertje na de oorlog een hotel en schaart hij zich onder de horecamiljonairs. Maar echt geaccepteerd door zijn collega's wordt hij niet. Tot overmaat van ramp worden na enige tijd zijn bezittingen door het nieuwe (communistische) bewind onteigend en moet hij bovendien, als miljonair, straf ondergaan. In een bos in de grensstreek moet hij meehelpen bij het aanleggen van een weg. Het is daar dat hij, eenzaam wonend, slechts gezelschap gehouden door een paar dieren, de kracht vindt zijn levensverhaal te schrijven.

Het levensverhaal van de kelner ('hoe ongelooflijke dingen een feit worden') is natuurlijk meer dan alleen maar het verslag van persoonlijke belevenissen. Het bestrijkt een stuk van de Tsjechische geschiedenis van deze eeuw; een aantal elementen daarvan worden in het verhaal van de kelner opgenomen en aan de orde gesteld. Een expliciet standpunt over die geschiedenis ontbreekt, maar impliciet is er voldoende aanwezig om te kunnen begrijpen waarom de autoriteiten niet bepaald enthousiast waren over zijn werk.

Willem G. Weststeijn




Dubravka Ugrešić, Steffie Steek in de klauwen van het leven. Vertaling Tom Eekman. De Boekerij, Baarn 1991.





Dubravka Ugrešić, Steffie Steek in de klauwen van het leven. Vertaling Tom Eekman. De Boekerij, Baarn 1991. 116 blz. f 22,50.

Een vertaalde roman uit een van de Joegoslavische literaturen is nog altijd een zeldzaamheid. Namen als Aleksandar Tišma, Milorad Pavić en vooral Danilo Kiš (allen Servische auteurs) zullen degenen die zich interesseren voor vertaalde literatuur uit Midden- en Oost-Europa niet onbekend in de oren klinken. De verhalenbundel Joegoslavië. Verhalen van deze tijd (1988) niet meegerekend, want daarin staan ook enkele Kroatische auteurs, is onlangs in Nederland de eerste vertaling sinds eenentwintig jaar(!) verschenen van een Kroatische roman, namelijk Steffie Steek in de klauwen van het leven van de Zagrebse schrijfster Dubravka Ugrešić.

Het origineel verscheen in 1981 (en niet, zoals in de vertaling wordt vermeld, in 1984) in Zagreb en heeft als ondertitel "Patchworkverhaal". Hierdoor wordt de lezer er direct op geattendeerd dat er tussen de structuur van de roman en die van patchwork een overeenkomst bestaat. Patchwork is een handwerktechniek waarbij stoffen of leren lapjes van verschillende kleur en grootte tot een harmonisch geheel worden samengevoegd. In de roman vinden we deze structuur terug: verschillende soorten tekst (raadgevingen, recepten, teksten uit modebladen, boodschappenlijstjes, roddels, diëten, etc., voegt de schrijfster op humoristische wijze aan elkaar.

Na het verschijnen van de roman in Joegoslavië zijn vele critici daar alleen maar ingegaan op het feit dat hier sprake zou zijn van een persiflage op de zogenaamde damesromannetjes. Aanwijzingen hiervoor zijn er legio.

Allereerst is daar het verhaal: een typiste, Steffie Steek, raakt in een depressie doordat haar leven inhoudsloos is. Haar vriendinnen geven haar raad wat te doen en Steffie volgt deze raadgevingen op. Zo komen er drie mannen in haar leven maar ze verdwijnen weer even snel; ze gaat naar een tentoonstelling, ze brengt een bezoek aan de schouwburg en ze leest een boek (Madame Bovary van Gustav Flaubert), ze koopt een papegaai, ze wordt ontmaagd, ze gaat naar een cursus Engels en ontmoet daar iemand waarmee ze misschien haar leven zinvol kan doorbrengen. Kortom, een jonge vrouw die op zoek is naar levensgeluk en dat tenslotte ook vindt. Dit wordt beschreven op een overdreven clichématige manier.

De personages maken in de loop van het verhaal geen enkele geestelijke ontwikkeling door, ze blijven oppervlakkige types. De drie mannen die in Steffies leven voorbijkomen zijn zelfs naamloos en worden met een soort bijnaam gekarakteriseerd (de Chauffeur, de Driedekker en de Intellectueel). Steffles vriendinnen hebben wel een naam, maar ze worden tegelijkertijd ook duidelijk getypeerd (geëmancipeerde Ellie, Annoesjka, ervaren in depressieproblemen) en de man op wie Steffie uiteindelijk verliefd wordt heet Mr.Verlieven. Verder zijn de mannen, behalve Mr.Verlieven, grote botteriken en de vrouwen roddelende tantes. Hun intellectuele niveau (zelfs van de Intellectueel) is bedenkelijk laag, hetgeen de auteur noodzaakt om zich op hetzelfde niveau te begeven.

Dit alles impliceert echter geenszins dat deze roman slechts één interpretatie, die van persiflage op een damesroman, mogelijk maakt. Er is namelijk nog een tweede, belangrijker laag. in de roman wordt verschillende keren verwezen naar wat de 'hogere' literatuur heet. Zo verwijst de schrijfster naar boeken en personages van de Tsjechische auteurs Bohumil Hrabal en Jaroslav Hašek, en uit Flauberts Madame Bovary worden zelfs expliciet de passages overgenomen die Steffie bij lezing onderstreept. Opvallend hierbij is dat er een directe overeenkost bestaat tussen de gevoelens van Madame Bovary en die van Steffie Steek. het is zelfs nog sterker: ondanks het feit dat de onderstreepte stukjes cursief gedrukt zijn, vallen ze niet uit de toon. Dit betekent dat fragmenten uit een door vrijwel iedereen erkend literair meesterwerk in een zogenaamd damesromannetje absoluut niet misstaan.

Ik geloof dat we hier bij het kernpunt van de roman zijn terechtgekomen. Dubravka Ugrešić brengt in Steffie Steek in de klauwen van het leven een dialoog op gang tussen wat over het algemeen als verheven literatuur wordt gezien en de vijfstuiverromannetjes. Zij is doorlopend bezig haar plaats te bepalen tussen die twee ogenschijnlijke (tegen)polen. Het resultaat is niet een parodie op, of veroordeling van, elementen die vijfstuiverromannetjes maken tot wat ze zijn. Integendeel, de auteur laat zien dat ook triviale stofeen grote vertellende kracht kan bezitten.

Peter ten Dam


Valeri Brjoesov, De vuurengel. Vertaling Jos van Damme. Wereldbibliotheek, Amsterdam 1990.



Valeri Brjoesov, De vuurengel. Vertaling Jos van Damme. Wereldbibliotheek, Amsterdam 1990. 356 blz. f 39,50.

Valeri Brjoesov (1873-1924) wordt wel beschouwd als de vader van het Russische Symbolisme en belangrijkste vertegenwoordiger van de Moskouse symbolistische school, die niet alleen als dichter maar ook als theoreticus aan deze stroming richting gaf. Hij was een zeer erudiet man, die poëzievertalingen uit verschillende talen, waaronder het Duits, Italiaans en Latijn, op zijn naam had staan.

Minder bekend gebleven is Brjoesovs proza, in het bijzonder zijn twee romans, De vuurengel (1905) en 'Het altaar der overwinning' (1913). Na 85 jaar is thans De vuurengel in Nederlandse vertaling uitgebracht.

Wanneer je de roman leest, vraag je je onwillekeurig af waarom het zo lang heeft moeten duren en vervolgens waarom het boek nu alsnog is verschenen. Als excuus kan misschien worden aangevoerd dat ook in de Sovjetunie jarenlang het werk van Brjoesov vooral is belicht in het perspectief van zijn latere, het Sovjetregime meer welgevallige periode.

In de inleidingen tot de Sobranije sotsjinenij van 1955 (waarin de romans zelfs in het geheel niet zijn opgenomen) en tot de recentste uitgave van verzameld werk in 1974 wordt bijvoorbeeld geen aandacht besteed aan Brjoesovs romans. Het elitaire karakter van zijn prozawerk, de decadente en tot taboe verklaarde thema's alsmede de onverbloemde beschrijvingen op het erotische vlak zullen hieraan voor een groot deel debet zijn geweest.

Dat De vuurengel nu wel is vertaald, ligt waarschijnlijk in de eerste plaats aan de vertaler die zelf het initiatief heeft genomen, ook zonder de zekerheid van publikatie ervan. Mogelijk heeft de ruime belangstelling die wetenschappelijke en literaire werken gewijd aan de Middeleeuwen en ook aan magie en hekserij de laatste jaren genieten, er verder toe bijgedragen dat een uitgever warm liep voor zo'n verlate primeur, die immers publicitair- de auteur is niet meer voor een interview naar Nederland te halen- moeilijk te 'verkopen' valt.

De vertelling zelf, gepresenteerd in de vorm van een raam - als ware het een door de auteur ontdekt, vertaald en geannoteerd zestiende-eeuws manuscript - is op zich zelf betrekkelijk eenvoudig en verloopt volgens de klassieke regels van de verhaalkunst. De held Ruprecht (de ik-persoon) beschrijft retrospectief de gebeurtenissen vanaf het moment dat hij terugkeert van zijn succesvolle veroveringen in de Nieuwe Wereld en op weg naar zijn geboorteplaats het raadselachtige meisje Renata ontmoet, in wiens ban hij geraakt. Renata is een verleidelijke, geëxalteerde mystica, die Ruprecht in haar net strikt en hem dwingt tot grote opofferingen om door middel van occulte experimenten ('over de Gode onwelvallige bezigheden als magie, astrologie, toverij en necromantie') haar levensengel in de gedaante van graaf Heinrich terug te vinden. Ruprecht strijdt voor de liefde en het behoud van de ziel van zijn femme fatale, waarbij hij zijn eigen zieleheil riskeert. De onafwendbare ontknoping, een rechtszaak ingesteld door de Inquisitie, leidt uiteindelijk tot de dood van Renata. Ruprecht tekent zijn geschiedenis op alvorens in te schepen voor een nieuwe expeditie naar Amerika, waarna hij van het toneel verdwijnt.

In zijn informatieve nawoord vertelt de vertaler Jos van Damme hoe de roman beschouwd kan worden als historisch in tweeërlei opzicht. In de eerste plaats omdat de handeling zich voltrekt tegen de achtergrond van het Duitsland in de vroege zestiende eeuw. Brjoesov had enkele jaren voordat hij aan deze roman begon, Keulen en Aken bezocht en was onder de indruk geraakt van de Middeleeuwse bouwkunst daar. Door Duitsland en de vroege zestiende eeuw als decor te kiezen kon Brjoesov zijn buitengewone eruditie en veelzijdigheid optimaal demonstreren. Juist die periode kende een hoogtepunt in het culturele leven, overigens niet alleen in Duitsland, maar ook daarbuiten, zowel op het gebied van de kunst als in de wetenschappen. Zo leefden en werkten in die tijd bijvoorbeeld de kunstenaars Michelangelo, Rafael, Cellini en Dürer, en de denkers Copemicus, Erasmus, Thomas van Aquino en Luther. In de roman wordt terloops aan dezen en anderen gerefereerd (door de raamconstructie hebben alle secundaire navorsingen door Brjoesov hun neerslag kunnen vinden in de 'noten van de Russische vertaler'). Daarnaast figureert een aantal bekende en minder bekende historische persoonlijkheden ook in levende lijve, zoals de Aartsbisschop van Trier en de mythische figuur van doctor Faust. Ook de vertelling zelf is in de stijl van een zestiendeeeuws manuscript geschreven, gelardeerd met klassieke citaten, Latijnse spreuken, bijbelse allusies en beeldend taalgebruik.

In de tweede plaats historisch omdat het verhaal gebeurtenissen uit het leven van Brjoesov zelf en het Moskouse literaire milieu rond het fin de siècle weerspiegelt.

Daarin speelt de driehoeksverhouding tussen Brjoesov, Andrej Bely en een zekere Nina Petrovskaja voor de roman een centrale rol: in belangrijke mate hebben deze personen en hun onderlinge relatie voor het verhaal model gestaan. Jos van Damme toont in zijn nawoord hoe talloze realia in het verhaal zijn verwerkt. Zo is in het ik-personage van Ruprecht, met zijn rationalistische en analyserende karakter, Brjoesov zelf herkenbaar, terwijl de mystieke en spiritistische graaf Heinrich duidelijk trekken van Bely vertoont. Renata is het evenbeeld van de hysterische tweederangs schrijfster Nina Petrovna. Het geheime genootschap waarvan Heinrich grootmeester droomde te worden, verwijst naar de kring der Argonauten die zich in 1903 rond Bely vormde, geïnspireerd door de apocalyptische wereldbeschouwing van de filosoof Vladimir Solovjov.

Door de gecreëerde afstand in vorm (raamvertelling) en plaats en tijd van handeling (zestiendeeeuwse Duitsland) krijgt, paradoxaal genoeg, Brjoesovs identificatie met de ik-persoon des te scherper gestalte.

De roman is echter ook interessant op ideologisch niveau, als ideeënroman. Waar zich in de roman op het persoonlijke vlak in de ik-persoon- onder invloed van de liefde voorRenata als katalysator een strijd afspeelt tussen het rationele en het zoeken naar een hogere, achterliggende werkelijkheid, botsen op een hoger plan ideologische opvattingen over de wereld, eveneens naar aanleiding van de persoon van Renata, die immers inzet van een rechtszaak voor de Inquisitie wordt. Juist rond 1500 vindt de overgang plaats van de (late) Middeleeuwen naar de renaissance. Het religieus bepaalde, naarhierarchisch-verticalemodel geordendewereldbeeld wordt in die periode geleidelijk vervangen door een 'democratisch'-horizontaal model, waarin het middelpunt verschuift van God naar de mens zelf die schier onbegrensd in zijn mogelijkheden lijkt. In de roman zijn niet voor niets vele verwijzingen opgenomen naarhet nieuwe geseculariseerde ideeëngoed dat de humanisten en de eerdergenoemde kunstenaars vertegenwoordigen. Ook de ontdekking van de Nieuwe Wereld in 1492 vormt daarbij een belangrijk symbolisch keerpunt. Ruprecht als autodidact in de wetenschap en self-made man in de Nieuwe Wereld is de typische belichaming van deze zich nieuw aandienende wereldorde. In de roman wordt de strijd tussen deze twee wereldbeelden (tussen de religie met zijn dogma's en Inquisitie enerzijds en het rationele humanisme anderzijds) letterlijk op leven en dood uitgevochten, waarbij in de roman deze keer de oude orde nog wint; maar de twijfel is gezaaid en de nieuwe tijd staat voor de deur. Als ideeënroman doet De vuurengel mij denken aan een boek als De toverberg (1924) van Thomas Mann, waarin eveneens een conflict tussen twee tijdperken en wereldvisies wordt beslecht (de handeling van deze roman speelt zich juist af aan het begin van de twintigste eeuw, de tijd dat Brjoesov aan zijn roman werkte). Niet toevallig vormt deze periode evenzeer een waterscheiding in het ideeëngoed van de oude en nieuwe tijden.

De roman is zoals gezegd opgebouwd volgens de traditionele regels van de klassieke verhaalkunst: zowel het boek zelf ('een waarachtig verhaal waarin verteld wordt hoe de duivel...') als alle elf hoofdstukken hebben een samenvattend opschrift. Ofschoon de eindeloze uitweidingen over magische experimenten - het boek is voorwaar een kookboek voor zwarte kunst met alle recepten en ingrediënten over magische experimenten - en de talloze gedebiteerde wijsheden de aandacht van de lezer wel eens dreigen te verslappen, lees je de roman al met al als een spannend avontuur in één ruk uit. De roman kan weliswaar niet tot de grote werken van de wereldliteratuur worden gerekend, het neemt, juist door zijn onrussische karakter, wel een bijzondere plaats in in de Russische literatuur. In het boek komen prachtige poëtische beschrijvingen vol passie voor, waaruit ik een willekeurige passage citeer: '(...) In de tijdspanne van de morgen tot de avond wisten we de hele hoge ladder te doorlopen van broederlijke nabijheid over vriendschappelijk vertrouwen tot de meest hartstochtelijke, onbaatzuchtige liefde en verder tot als een dolk geslepen haat. Elke dag werden onze zielen als klingen nu eens witgloeiend verhit in de smeltoven der passie, dan weer plotseling in ijskoud water gedompeld- en het was gemakkelijk te voorzien dat ze zulke overgangen niet zouden uithouden en tenslotte zouden breken.' Of een andere, meer sentimentele, passage:'(..) Haar slankheid en de zachtheid van haar aanblik, haar ovale kinderlijke gezicht met de luifels van de lange wimpers over de blauwe ogen, de gouden vlechten als van vlas onder het witte kapje, haar hele beeld was voor mij, die gewend was aan taferelen van droefheid en kwelling, aan door passie en wanhoop verwrongen gelaatstrekken, als voor de veroordeelde zielen het vluchtige passeren van een engel bij de toegang tot de onderwereld. (..)' Het moge duidelijk zijn dat de vertaler alle complimenten verdient voor het klaren van deze klus.

Arjen Uijterlinde




Andrej Bely (1880-1934). Mijn jaren met Rudolf Steiner. Vertaling Menno Kraan. Inleiding Andreas Burnier. Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist 1989.



Andrej Bely (1880-1934). Mijn jaren met Rudolf Steiner. Vertaling Menno Kraan. Inleiding Andreas Burnier. Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist 1989. 405 blz. f 56

Toen Andrej Bely, geboren Boris Nikolajevitsj Boegajev, in 1929 zijn Vospominanija o Stejnere publiceerde kon hij met stelligheid bogen op een groots en meeslepend curriculum vitae. Aan zijn zowel natuurwetenschappelijk als literair-filosofisch geschoold genie, dat alleen in hyperproductiviteit de eigen depressieve natuur ontsteeg, ontsproot een omvangrijke en gevarieerde artistieke nalatenschap.

Deze helaas nooit naar waarde geschatte homo universalis borg een geducht aantal deugdelijkheden in zich. Zo waren daar: de cultuurfilosoof, de literatuurtheoreticus, de recensent, de romanschrijver, de memoirist, de dichter, de musicus, de aquarellist en wellicht de 'magiër' of in elk geval de Bely die een sterke band met het occulte ervoer en van jongs af een intensieve spirituele training doorliep. Tekenend in dit verband is dat er voor Bely, zelfs in diens ongekerstende fase als symbolist, geen '!'art pour l'art' bestond. Kunst was 'theürgie', dat wil zeggen een magisch gebed ter evocatie van het goddelijke, een 'bom', om een drastische vergelijking van Bely zelf aan te halen, waarmee de muren van de kerker annex condition humaine - lijden, verval, dood - omvergeworpen konden worden. Deze gedachtengang voert naar het overbodig worden van kunst na de verlossing van de mensheid in evangelische zin.

De biografie van Bely neemt een aanvang bij de voor ieder fatsoenlijk genie, verplichte moeilijke jeugd. Bely wrikte zich los uit de klem van zijn positivistische vader en kunstzinnige moeder om een geestelijk onderdak te vinden bij de onderburen, de Solovjovs. Via hen kwam hij in aanraking met de voor de Russische culturele generatie rond het fin de siècle zo belangrijke filosoof Vladimir Solovjov. Hij raakte in de ban van diens ideeên en verdiepte zich voorts met name in de leer van Kant, Schopenhauer en Nietzsche.

In 1901 was het Michail Sergejevitsj Solovjov (een broer van de bekende filosoof) die Bely introduceerde in de literaire kringen van Moskou, waar destijds het Symbolisme zijn opgang maakte; een stroming enerzijds in het teken van Solovjovs visionaire mystiek en de oosterse, holistische denkwijze, anderzijds een gevoelswereld waarin de doem doorklonk van Nietzsches 'ewige Wiederkunft des Gleichen' en Schopenhauers systematische Weltschmerz. Tegen een achtergrond van pessimisme en escapisme werd de poëzie opgevat als de sleutel tot een hogere realiteit, een brug tussen realia en realiora in platonische zin. Deze sfeer sloot goed aan bij het toenmalig neo-kantianisme van Bely waarin de kritische herbezinning op 'das Ding an sich', een platonische idee onder voorbehoud, centraal stond; Kants 'Ding an sich' dat zich, met alle respect, op zijn beurt goed leende voorde oosterse mystificaties (met bijbehorende 'astrale' terminologie), waar het antroposofisch evangelie dat Bely in Mijn jaren met Rudolf Steiner predikt, mee doorspekt is.

In 1902, het jaar dat Bely, geïnspireerd door het werk van Aleksander Blok, de Argonautenkring oprichte, ging hij, zoals vele dichters uit dit gezelschap, een lotsverbintenis met de theosofie aan, waar de antroposofie een latere (1913) afsplitsing van is. Steiner, het bezielend vernuft achter de antroposofie, distantieerde zich hiermee van de meer op India gerichte Annie Besant-lijn. Een absoluut onderscheid laat zich echter, vooral door de verwevenheid van thematiek en terminologie niet maken. Beide overtuigingen vinden een voedingsbodem in een pantheïstische osmose van de christelijk-apostolische wereldbeschouwing en het Indo-Arisch denken.

in 1908 besloot Bely, na een grondige bestudering van de theosofie, op zoek te gaan naar een geestelijk leider, die hij vier jaar later zou vinden in de persoon van 'der Doctor': Bely's in antroposofische wandelgangen geenszins ongebruikelijke koosnaam voor Rudolf Steiner. Samen met zijn eerste vrouw, de beeldend kunstenares Anna Aleksejevna Toergenjeva, volgde Bely Steiner op diens lezingentoernee door Europa. Het was tevens de tijd waarin Petersburg, Bely's meest bekende symbolistische roman, tot stand kwam. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog vestigde hij zich tenslotte met zijn Asja in Domach, Zwitserland, waar hij meewerkte aan de bouw van het eerste Goetheanum, een door Steiner ontworpen 'plastisch-organisch' bouwwerk dat moest gaan dienen als centrum van de internationale antroposofische beweging en als behuizing voor vele kunstzinnige activiteiten (onder andere de opvoering van de vier door Steiner geschreven 'Mysteriedrama's); het houten Goetheanum brandde in 1922 af om vervangen te worden door een betonnen gebouw.

Het leven in en om deze revolutionair-esoterische 'Toverberg', een anarchistische idylle met alle ongemakken van dien; het uitzwermen van Steiners ingewijde gevolg naardiens stichtende voordrachten en cursussen; de charismatische figuur van 'der Doctor' zelf, bepaald geen kamergeleerde of salonchristen; Steiners meta-evangelie en onorthodoxe visie op het nieuwe Testament: 'Het vijfde evangelie'; Faust, Lucifer, Ahriman en Jezus Christus, dit alles komt aan de orde in Mijn jaren met Rudolf Steiner, een boek dat niet geschikt is voor nuchtere materialisten die te stijfhoofdig zijn voor smpirische ervaringen 'sui generis' en te stijf voor 'euritmie' (de door Steiner gecreeërde bewegingsleer waarbij het lichaam tot instrument wordt en klanken en tonen visualiseert); een boek ook dat gemiddeld-erudieten engematigd-bijbelvastengelijkelijk zal doen beven. De overgebleven potentiële lezer van dit werk, om maar eens een antroposofisch epitheton te hanteren, mag zich verheugen in de twijfel aan zijn eigen bevoegdheid. Ook de ongelovige Thomas, die zichzelf voor een ruimdenkend eclecticus houdt, zal tenslotte niet ondergebracht worden in de categorie van Steiners 'ooms en tantes'. Bely typeert deze lieden als middelmatige kwezels, aan wier 'bedompte' hoofden het kleurenspectrum van Steiners aura ontgaat en die net dat extra paar oren missen, nodig voor de meer verticale spirituele belevenis. Bij dergelijke diepgaande confrontaties met het bovenzinnelijke kon het trouwens gebeuren dat de onvoorzichtige toehoorders, waaronder ook 'innerlijke leerlingen' die Steiners kennistheorie toch met heel hun wezen beleden, in trance geraakten en pardoes 'omvielen'. Sympathieke details als deze vormen geen uitzondering in een manuscript dat voor het overige zondermeer een zekere bereidwilligheid van de lezer eist ten opzichte van het 'guru-lect' van karma, kamaloka, geestzelven en etherlichamen. Op straffe uitgemaakt te worden voor tante of een anderszins enghartig familielid, moet ik hier tevens bekennen tijdens het lezen enigszins in verwarring te zijn geraakt door Bely's liefdevol bombasme, vooral waar het Steiner als kosmoloog betrof. De 'transcendentale kabbalistiek' werd mij soms dusdanig te veel dat ik niet meer wist wie of wat er met 'hij' aangeduid werd: Steiner, de Vader, de Zoon of de Heilige Geest.

Bij dit 'omvallen' was mijnerzijds, zo kan ik verzekeren, geen respectloze opzet in het spel maar eerder een soort terminologische indigestie, veroorzaakt dooreen, aan veel 'alternatiefmateriaal' eigen, glibberige semantiek. Deze ideosyncrasie laat zich verklaren door het feit dat ook schrijvers die refereren aan een bovenzinnelijke realiteit slechts het woord tot hun beschikking hebben; het woord dat hier voor de taak staat orde te scheppen in de ijle verzwommenheid van een zich aan de vertrouwde causaliteit ontrekkende chaos, hieronder bezwijkt en vervolgens zelf diffuus raakt. Het resultaat heet stilistische ontoegankelijkheid. Wanneer men kan spreken van 'schrijfbare' en 'leesbare' literatuur dan vormt Mijn jaren met Rudolf Steiner een grensgeval. Een aardige slotsom, dunkt mij, bij een document waarin het ene genie zich aan het andere waagt en de megalomanie dientengevolge haast wel om de hoekmoet loeren.

Margherita Pasquini




Alexander Grin, De schandpaal. Vertaling Gerard Cruys. De Arbeiderspers, Amsterdam 1990.



Alexander Grin, De schandpaal. Vertaling Gerard Cruys. De Arbeiderspers, Amsterdam 1990, 227 blz. f 29,50.

Aleksander Stapnovitsj Grinevski (Grin is zijn pseudoniem) werd op 23 augustus 1880 in een provinciestadje in de omgeving van het huidige Kirov geboren. Beïnvloed door het lezen van avonturenromans besloot hij zeeman te worden en de wijde wereld in te trekken. Deze gebeurtenis vormde de opmaat voor een leven vol avonturen en ontberingen. Na slechts één zeereis naar Egypte heeft hij vele beroepen uitgeoefend. Hij werkte in de olievelden bij Boekoe, was mijnwerker, goudzoeker, soldaat en revolutionair. Tengevolge van zijn activiteiten voor de partij van de socialisten-revolutionairen werd hij in de periode tot aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog een aantal keren gevangen genomen en verbannen.

Tot zijn subversieve bezigheden hoorden o.m. het schrijven van politieke pamfletten en in 1906 debuteerde hij met zijn verhaal 'De verdiensten van soldaat Pantelejev', een scherpe aanklacht tegen het gedrag van soldaten die een opstandje van boeren neerslaan. Dit verhaal, dat voor propaganda-doeleinden onder de troepen verspreid moest worden, vormt de aanzet voor Grins carrière als schrijver. Gaandeweg keerde hij de politiek de rug toe en ging hij zich geheel wijden aan de literatuur. Zijn zwakke gezondheid en excessieve drankgebruik noodzaakten hem een loopbaan in het Rode Leger af te breken. De periode van 1921 tot zijn dood in 1932 vormde de produktiefste tijd van Grins leven. Naast vijf romans verschenen tientallen verhalen. Dankzij de steun van Gorki, die hem aan woonruimte en 'academische' voedselrantsoenen hielp, leek zijn leven in een wat rustiger vaarwater te komen. Toch bleef zijn gezondheid hem parten spelen en verder raakte hij in toenemende mate verstrikt in conflicten met de RAPP (de Russische Associatie van Proletarische Schrijvers) die hem in het keurslijf van het socialistisch realisme probeerde te dwingen. Zijn gezondheidstoestand verslechterde aan het begin van de jaren dertig zodanig dat hij in 1932 overleed. Grin had het ongeluk te debuteren in een tijd dat de literaire wereld van Rusland beheerst werd door schrijvers als Tsjechov, Gorki, Boenin en Koeprin. Daar hij nogal van de anderen afweek op het gebied van techniek, thematiek en stijl, vond hij weinig erkenning bij de critici, die hem een slaafse navolging van het westerse avonturengenre verweten. Zelfs nog twintig jaar na zijn dood, in de nadagen van Stalin, beschuldigde men hem van ontworteld kosmopolitisme en van burgerlijke reactie, in die tijd dodelijke' complimenten'.

Voor de helden in de verhalen van Grin vormen droom en fantasie de drijfveren van hun handelen. Deze zaken zijn voor hem zeer positief en hij vindt dat de mens ze net zo serieus dient te nemen als de werkelijkheid om hem heen. Deze stellingname leidde tot de kritiek dat hij a.h.w. geestelijk emigreerde en zich zo onttrok aan de harde realiteit om hem heen. Na Stalins dood en het inzetten van de 'dooi' werd zijn werk positiever gewaardeerd: men zag het nu als een creatieve en vitale benadering van het leven. Zijn werk is doordrongen van het geloof in de onvermoede mogelijkheden van de mens en in diens fundamentele zuiverheid. Bij het grote publiek is hij steeds populair gebleven door het sterke individualisme van zijn helden.

1n De schandpaal zijn twaalf verhalen van wisselende lengte opgenomen. Als eerste is daar het al eerder vermelde 'De verdienste van soldaat Pantelejev', dat geleidelijk aan en daardoor uiterst trefzeker de heldendaden van een wat simpele boerenjongen onthult. Nadat hij voor het front van de troep is onderscheiden, schrijft Vasili Pantelejev een lange brief naar huis. Onder invloed van het commentaar van zijn kameraden en van de wodka, komen zijn heldendaden weer boven. Is hij aanvankelijk nog aan het dagdromen over een loopbaan in het leger, langzamerhand krijgen zijn overpeinzingen een realistischer karakter. Hij ziet weer voor zich wat hij in feite heeft gedaan: koelbloedig een groep protesterende boeren afslachten en, zich verschuilend achter het bevel van een dronken officier, een jongen vermoorden. 1n 'Baksteen en muziek' leidt de arbeider Jevstignej een bestaan dat eigenlijk die benaming niet verdient. Hij wast zich niet en heeft de grauwe kleuren aangenomen van het hoogovencomplex waar hij werkt. Zijn amusement bestaat uit drinken, de boel kort en klein slaan en het sarren van zijn Tataarse collega's. Wanneer hij weer eens stomdronken aan het zwalken slaat, komt hij bij een villa waaruit pianomuziek opklinkt. Getroffen door de schoonheid hiervan probeert de emotioneel gekortwiekte Jevstignej dichterbij te komen. Voor het eerst daalt er iets van vrede in zijn hart. Maar de eigenaar van de villa stuurt de honden op hem af en hij vervalt weer in zijn oude bestaan.

1n het verhaal 'Aarde en water' is de hoofdpersoon Lev met zijn vriend Voeitsj op weg naar diens geliefde. Het oude Sint Petersburg vormt de realistische achtergrond voor deze tamelijke banale gebeurtenis, die nogal fragmentarisch is weergegeven. Maar dan verandert van het ene op het andere moment de hele situatie radicaal. De stad wordt door een aardbeving en de daarop volgende vloedgolf verzwolgen. In een mengsel van journalistieke nauwkeurigheid en koortsachtige fragmenten wordt de ondergang van de stad beschreven. Men blijft als lezer letterlijk gedesoriënteerd achter, vooral omdat aan het eind van het verhaal de vriend van de hoofdpersoon weer opduikt en een verslag geeft van de dood van zijn geliefde.

Globaal is hetzelfde te zeggen over het lange verhaal 'Fandango' dat men qua structuur het beste met een tekening van Escher kan vergelijken. De beschreven gebeurtenissen hebben een concrete plaats in de reële tijd en lijken zich ook volgens de gewone wetten te voltrekken. Maar dan ineens blijkt er iets in die structuur niet te kloppen: er verdwijnt tijd, terwijl er toch sprake is van een gelijktijdigheid. Opnieuwblijft de lezer gedesoriënteerd achter. 'Het raadsel van een voorziene dood' doet sterk aan verhalen en thematiek van E.A.Poe denken. De terdood veroordeelde Eberheid is gaandeweg zo geobsedeerd geraakt door zijn op handen zijnde executie, dat hij alleen nog maar aan zijn hals kan denken en aan de verwoestende weg die de bijl daar doorheen zal beschrijven. Wanneer de dag van de terechtstelling is aangebroken, is de psyche van Ebertexd zo op hol geslagen dat zijn hoofd zich spontaan van de romp scheidt, nog voor de beul de beslissende slag kan toebrengen. Dit is nogal vervelend, omdat de executie op het laatste moment blijkt tezijnuitgesteld. De schandpaal is een bundel intrigerende verhalen, die terecht lovende kritieken hebben gekregen in Publishers Weekly en de New York Times Book Review. Met zijn avontuurlijke leven vol ontberingen beschikte Aleksander Grin over een rijke bron waaruit hij naar hartelust kon putten. Het tekent zijn talent als schrijver dat hij zijn verhalen niet laatsteken in een zuiver avonturengenre, maar ze een algemeen menselijke meerwaarde geeft.

Hans van der Molen




Andrej Bitov, Monachovs vlucht. Roman... Vertaling Aai Prins en Gerard Rasch. Bert Bakker. Amsterdam. 1991.



Andrej Bitov, Monachovs vlucht. Roman... Vertaling Aai Prins en Gerard Rasch. Bert Bakker. Amsterdam. 1991. 226 blz. f 39.90.

Na het uitbrengen van Bitovs grootse en in veel opzichten zeer imposante roman Het Poesjkinhuis moet de uitgever gedacht hebben dat de vertaling van een tweede boek van Bitov zou kunnen profiteren van het succes van genoemd werk. Mijns inziens geen onverstandige greep, omdat Het Poesjkinhuis een bijzonder goede kennismaking vormt met Bitovs werk. De Nederlandse lezer neemt zijn werk nu in precies de omgekeerde volgorde tot zich waarin de Russische lezer dat deed. Monachovs vlucht is namelijk een compilatie of liever gezegd, een nieuwe redactie en presentatie van grotendeels al eerder afzonderlijk gepubliceerde verhalen. Toen de roman als zodanig in 1990 voor het eerst in het Russisch verscheen, betekende dat voor de Russische lezer een hernieuwde kennismaking. Veel van de roman is in de jaren zestig en zeventig namelijk herhaalde malen in verschillende verhaalbundels opgenomen. De Russische lezer heeft echter pas veel later dan de Westerse legaal kennis kunnen nemen van Het Poesjkinhuis omdat deze roman pas in 1989 in de Sovjetunie volledig is verschenen, terwijl dat in het Westen al veel eerder het geval was.

In Nederland heeft Het Poesjkinhuis waarschijnlijk een schare bewonderaars gekregen die nu ook Monachovs vlucht zal waarderen. Als men zich echter bij Het Poesjkinhuis voortdurend heeft zitten ergeren, zal die ergernis bij Monachovs vlucht mijns inziens alleen maar groter worden. Het Poesjkinhuis heeft grote pretenties in inhoudelijk en romantechnisch opzicht en maakt deze ook waar, wat men verder over de roman ook moge denken. Wanneer men nu echter Monachovs vlucht gaat lezen met diezelfde pretenties in gedachten, komt men bedrogen uit. Monachovs vlucht is namelijk veel meer een 'roman' dan Het Poesjkinhuis. Speelt de auteur in laatstgenoemde roman voortdurend met de conventies van het romangenre, in Monachovs vlucht is daar hoegenaamd geen sprake van. Toch mag in dit verband de eigenaardige titel van de roman niet onvermeld blijven. In het Russisch wordt de titel namelijk gevolgd door een soort ondertitel, 'roman poenktir'. Deze ondertitel is uiterst moeilijk te vertalen.

De vertalers hebben de Nederlandse versie voorzien van de ondertitel 'roman...', waarbij 'poenktir' is 'vertaald' door middel van beletseltekens.

Ik vind dit zeker een vondst, alhoewel de oorspronkelijke Russische betekenis van 'poenktir' er volgens mij niet geheel door wordt gedekt. Nu denk je (als de puntjes je tenminste zijn opgevallen) dat er wellicht achter 'roman' nog iets komt: 'roman.. .' en ja, wat nog meer? Voor de Russische lezer is het duidelijker. 'Poenktir' staat namelijk voor iets wat je kunt omschrijven met 'onderbroken lijn', iets wat in een lijn ligt die zekere hiaten vertoont, een stippellijn dus. Met dat laatste in gedachten is de lezer meteen al vanaf het begin op een bepaald spoor gezet: een roman dieje moet beschouwen als een soort stippellijn.

De zes hoofdstukken of verhalen in Monachovs vlucht liggen in de tijd ver uiteen en zijn op het eerste gezicht slechts oppervlakkig met elkaar verbonden. De roman begint met een verhaal, 'De deur' geheten, waarin een naamloze jongen wordt geïntroduceerd die een nacht lang staat te wachten op een al even naamloze vriendin. Het tweede verhaal, 'De tuin', gaat over een middelbare scholier die Aleksej heet en een oudere geliefde heeft, Asja. Aleksej moet eigenlijk tentamens doen, maar zijn hoofd staat naar heel wat anders. Daarom probeert hij met list en bedrog toch door de tentamens heen te komen.

Het is tegen Oudjaar, en Aleksej heeft geld nodig om zijn vijfjaar oudere vriendin in de gelegenheid te stellen om bij de lommerd haar beleende feestjurk terug te kopen. Hiertoe bewandelt Aleksej al even slinkse wegen: hij gapt een paar obligaties van zijn tante, verzilvert ze bij de bank en is zestig roebel rijker. Aan het eind van dit verhaal vindt Aleksej een eigenaardig boek dat hij ooit had gelezen. Het is een oud en anoniem boek waar vele bladzijden in ontbreken. Aleksej begin het boek weer te lezen maar van de inhoud dringt weinig tot hem door, alles ontglipt hem voortdurend. Ook al begrijpt Aleksej er niet veel van, hij beseft dat het boek over liefde gaat en wat er over die liefde wordt gezegd maakt grote indruk op hem. De verhandelingen over God snapt hij niet echt en slaat hij over, maar het gedeelte over de (overigens onbekende) oorsprong van de liefde treft hem diep.

In het derde verhaal komen we de titelheld tegen, die Monachov blijkt te heten. De lezer maakt een sprong in de tijd en treft Monachov op een cruciaal moment in zijn leven: zijn vrouw ligt in het ziekenhuis te bevallen. Monachov maakt carrière (waarin wordt niet vermeld) en behaalt een zeker succes (wat voor succes is onbekend). In de bus naar het ziekenhuis komt hij een oude bekende tegen, zijn jeugdliefde Asja van tien jaar geleden. Oude liefde roest niet, beseft Monachov, en doet alsof zijn vrouw nietmeer bestaat. Bij thuiskomst na dit intiem samenzijn deelt Monachovs moeder hem mee dat hij een zoontje heeft gekregen.

Het vierde verhaal, 'Het bos', beschrijft een dienstreis die Monachov naar Tasjkent maakt. Monachov heeft met zijn ouders de oorlog in Tasjkent doorgebracht en kent de stad dus goed en bovendien blijken zijn ouders er te wonen. Terloops verneemt de lezer dat de held intussen een scheiding heeft doorgemaakt, een proefschrift heeft geschreven, opnieuw is getrouwd en een auto-ongeluk heeft overleefd. In Tasjkent komt Monachov toevallig een oude bekende tegen, ene Natalja, met wie hij de oude band probeert te herstellen. Hiertoe moet hij zich wel in allerlei bochten wringen en vele smoezen verzinnen om zijn omgeving niets te laten merken. 'Het bos' is het langste, sterkste en meest boeiende verhaal uit de roman. Het verhaal staat in een duidelijk kader (de dienstreis) en de toch onmiskenbare exotische sfeer geeft het verhaal een bepaalde charme. Net als in de overige verhalen treft de lezer ook hier vele minutieuze beschrijvingen van Monachovs zieleleven aan, maar dit keer worden zij 'gecompenseerd' door een beter herkenbare, meer 'realistische' setting. Dit verhaal is tevens het meest overtuigende in de hele roman en leest het prettigst. Eigenlijk zou ik aan dit ene verhaal genoeg hebben gehad voor een indringend beeld van de held. Monachov wordt er ten voeten uit in beschreven, iets wat in de overige verhalen maar met moeite lukt. Monachov is trouweloos, in zekere zin ook harteloos, maar tevens een man die maar geen man van vlees en bloed, geen levende man wil worden.

Ondanks de zeer diepgaande beschrijvingen van Monachovs gedachtenwereld, die voortdurend maar een psychisch gedetailleerd en overtuigend portret van hem beogen te schetsen, wordt Monachov zelf een allesbehalve overtuigend personage. Hiertoe draagt ook het nogal moeilijk te volgen vijfde verhaal bij. Het laatste, zesde verhaal draagt de titel 'De trap' en bestaat uit een in dichtvorm weergegeven relaas over de weg en de zoektocht naar God. Dit relaas wordt voorafgegaan door een citaat uit het al eerder genoemde anonieme boek dat Aleksej had gevonden: 'Je hebt veel ervaren en bent geduldig, hebt gearbeid voor Mijn naam, zonder te verzwakken. Maar wat ik je aanreken is, dat je je eerste liefde hebt verlaten.'

Dit laatste heeft de schrijver van de flaptekst er waarschijnlijk toe gebracht Monachovs vlucht een roman over de liefde te noemen. Het is ook een roman over de liefde, over een man die de liefde in feite voortdurend verraadt en er zich geen raad mee weet. Misschien is dit de reden waarom Monachov mij als persoon eerder anti- dan sympathiek is. Wat echter veel ernstiger is, is het feit dat Monachov voor mij door het hele boek heen een schim blijft, een man over wie veel diepzinnigs wordt gezegd en over wie veel gepsychologiseerd wordt maar over wie je per saldo heel weinig te weten komt. Monachov is kortom geen interessant personage, in ieder geval een personage dat vaak in de schaduw blijft staan van de secundaire personages die soms als mens veel beter invoelbaar en tastbaar zijn. Monachovs vlucht zou je beter kunnen kenschetsen als een roman over de tijd en dan met name over de plaats van de tijd in de mens en van de mens in de tijd. Monachov vliegt, met name door de tijd, maar waar hij nu werkelijk naar toe vliegt, waarvandaan en waarom blijft me een raadsel. Eigenlijk komen de verhalen waaruit de roman is opgebouwd veel beter tot hun recht wanneer je ze als verhaal leest. De roman zoals Bitov hem presenteert maakt nu een enigszins geforceerde indruk. Je zou Monachovs vlucht kunnen zien als een roman die over heel veel, maar net zo goed over heel weinig gaat.

Menno Kraan





Jevgeni Popov, Waar het geld blijft. Vertaling Anne Stoffel. Wereldbibliotheek, Amsterdam 1991.



Jevgeni Popov, Waar het geld blijft. Vertaling Anne Stoffel. Wereldbibliotheek, Amsterdam 1991. 180 blz. f 29,50.

Er waait een frisse wind door de Russische literatuur. De onlangs verschenen verhalenbundel Waar het geld blijft van Jevgeni Popov is daarvan opnieuw een teken. Popovs werk wordt samen met dat van onder meerTatjana Tolstaja, Ljoedmila Petroesjevskaja en Viktor Jerofejev tot het zogenaamde 'andere proza' gerekend. Kenmerkend voor al deze auteurs is enerzijds de afwezigheid van een expliciet maatschappelijk of politiek engagement. Uit de wereld die zij beschrijven is iedere ideologie, iedere illusie omtrent een betere toekomst, geweken. Anderzijds treft men bij hen taboe doorbrekende thema's aan, een opvallend levendig taalgebruik en een vertelvorm die soms grenst aan het experimentele. Wat de laatste beide aspecten betreft herinneren de verhalen van Popov cum suis aan de Russische avantgarde van de jaren twintig. Wellicht dat het proza van geniale schrijvers als Jevgeni Zamjatin, Isaak Babel en Michail Zosjtsjenko voor hen een soort literaire leerschool is geweest.

Voor ingewijden is Jevgeni Popov overigens geen nieuwkomer. Eind jaren zeventig was hij een van de samenstellers van de literaire almanak Metropol, waarin voor die tijd opvallend alternatieve verhalen, gedichten, essays etc. waren verzameld. Metropol was indertijd gedoemd een underground verschijnsel te blijven. Volgens de officiële cultuurpausen konden de onconventionele thematieken het experimentele karakter van het geheel niet door de beugel. Popov en Jerofejev werden bovendien uit de Schrijversbond verwijderd. Op dit moment vieren beiden dan ook als het ware hun literaire come-back.

Wat mij betreft vormen in de reeks moderne Sovjetliteratuur de verhalen van Popov voorlopig het hoogtepunt. Trefzeker weet de auteur de kleine en minder kleine absurditeiten van het dagelijkse leven in zijn land te schetsen, zoals bijvoorbeeld de valkuilen op weg naar een eigen woning. De verhalen zijn kort, de zinnen vaak uiterst beknopt. Popov is het soort schrijver dat zonder veel scrupules zijn verhalen simpelweg met 'Moet u horen', 'Er was eens een stil meisje', of 'Een vrouw zei tegen haar man' en zelfs met alleen maar'... ' begint. Daarbij draait elk verhaal om in feite nooit meer dan een anecdote, een droevig voorval of zelfs een kleine tragedie in het leven van de kleine man. In 'Het groene massief valt een echtpaar tijdens het pannekoeken eten van dertien hoog uit het raam. Terwijl in Waar het geld blijft een brave burger met een verantwoordelijke baan en een goed salaris ten prooi valt aan drank en geholpen door ook nog een flinke dosis pech volledig aan lager wal raakt. Ontwapenend vind ik bij al deze ellende de lichte, humoristische toon waarop Popov de sombere thematiek weet om te toveren tot hoogst komische taferelen met een licht satirische bijklank.

Door middel van gebeurtenissen ontleend aan de Sovjetwerkelijkheid neemt Popov het leven in zijn land en de inwoners ervan op de hak. Niets ontgaat hem, niets ontziet hij. Noch de traditionele vertegenwoordigers van gezag en orde, zoals in de verhalen 'Een denkend riet' en 'Het portret van F.L. Tjoermorezov' - letterlijk: Traliezager - waar de politieagent als een naïeve sukkel of als een halfgeletterde goeierd wordt afgeschilderd. Noch de maffia en de kleine misdaad die in 'Een mooie knuppel' met elkaar geconfronteerd worden. Wat mij betreft is dit een van de kostelijkste verhalen uit de bundel, gestructureerd volgens de principes van de montage en voorzien van een pointe volgens de regels van de anecdote. We zien een doorsnee Russische loonslaaf na een echtelijke ruzie over het altijd krappe huishoudgeld 's avonds het huis verlaten, zoals wij aanvankelijk aannemen om een ommetje te maken. In het park slaat hij evenwel de eerste de beste voorbijganger met een zelfgemaakte knuppel in elkaar. Bij nadere inspectie blijkt het slachtoffer maar liefst tienduizend roebel op zak te hebben. Thuis besluiten dief en vrouw het geld netjes opzij te leggen en ervan maandelijks de huishoudkas met 200 roebel bij te spekken. De camera switcht nu naar de man in de sneeuw die kreunend bijkomt en zijn weg vervolgt alsof er niets is voorgevallen. Thuis treft hij een kleine verrassing aan: een bende ongure types zit hem in leren jassen op te wachten, vrouw en dochters staan er betraand bij. De maffiabaas, want zoveel is inmiddels wel duidelijk, begrijpt dat hij is verlinkt door de vrienden met wie hij nog maar even geleden zo aangenaam de avond had doorgebracht. De leren jassen eisen tienduizend roebel van hem terug. De maffiabaas weet uiteraard van niets en bij visitatie van lijf en kleren kunnen de kerels ook inderdaad niets vinden. Vrouw en dochters halen opgelucht adem, overtuigd dat pappie toch geen boef is. Alleen de lezer weet waar het geld is gebleven!

Popovs meest geliefde onderwerpen lijken echter gelegen op het vlak van menselijke relaties, in de privé-sfeer van liefde, sexualiteit, ongewenste zwangerschappen, echtscheiding en dood, dit alles gedrenkt in flink wat alcohol. Popovs personages zijn vaak doorsnee burgers in een doorsnee flat in een doorsnee nieuwbouwwijk. Tegen de weinig inspirerende achtergrond van twaalfverdiepingen tellende woonkazernes voert Popov zijn helden - die vooral als anti-helden zijn bedoeld-op. Zonder ooit te psychologiseren weet hij de aard van deze figuren te typeren. Door middel van een detail, een manier van lopen, een gelaatstrek, een afwijking, worden zij tot leven gebracht. Kenmerkend voor Popovs wijze van karakteriseren en tevens kenmerkend voor zijn stijl is het feit dat hij zijn personages veelal sprekend opvoert. Hierdoor ontstaat effectvol proza, dat gelardeerd is met de taal van de slaapkamer, de taal van aan de keukentafel, de taal van de werkvloer en niet in de laatste plaats de taal van de straat. Dit sprankelende taalgebruik, in een overigens meer dan uitstekende vertaling van Anne Stoffel, en Popovs humor zorgen ervoor dat deze verhalenbundel buitengewoon verkwikkend overkomt. Dat de thematiek daarbij soms wel wat erg nadrukkelijk pretentieloos is kunnen we de schrijver meen ik dan ook makkelijk vergeven.

Kathie Hansen Löve





Sergej Kaledin, Een schamel kerhof. Vertaling Aai Prins. Bert Bakker, Amsterdam 1990.



Sergej Kaledin, Een schamel kerhof. Vertaling Aai Prins. Bert Bakker, Amsterdam 1990. 95 blz. f 19.90.

Met zijn eerste korte roman brengt de Moskouse prozaschrijver Sergej Kaledin de lezers in een wereld waarin zij zich niet zo snel uit eigen beweging zouden verdiepen, namelijk de wereld van doodgravers, grafkransen en zerken. De doden en alles wat hiermee te maken heeft is een van de laatste terreinen die de mens nog altijd grote angst inboezemen, dit ondanks het feit dat we er prat op gaan weinig taboes meer te kennen. Als we al met deze regionen in contact komen is ditmeestal via B-film en horrorverhalen metjagende wolkenluchten, een vale maan en een voortdurende dreiging op de achtergrond.

Sergej Kaledin kiest een totaal andere benadering. Door zijn beschrijving van het reilen en zeilen op een kerkhof in Moskou geeft hij een beeld van de Sovjetsamenleving in het klein. Hier geen zombies of wapperende lijkwades, maar het alledaagse geploeter in de grond, het gesjoemel om het hoofd boven water te houden en de exploitatie van het verdriet van de nabestaanden om er zelf beter van te worden.

De hoofdpersoon Ljosjka Vorobej is doodgraver en samen met zijn hulpje Misjka zorgt hij voor het dagelijkse onderhoud van het kerkhof en het voorbereiden van uitvaarten. Op rauwe wijze vult hij deze taak op een heel eigen manier in. Immers, Moskou is een grote stad en er is een chronisch tekort aan plaatsen voor de overledenen. Vorobej leert de naieve Misjka alle trucs om hier gebruik van te maken. Zo blijkt het mogelijk één graf meerdere keren te gebruiken, vooral als het om onbeheerde graven gaat. Als het nodig is kun je natuurlijk ook iemand verticaal begraven. Ook blijkt de verplichte grafrust van vijftien jaar zeer sterk bekort te kunnen worden als men maar met voldoende geld over de brug komt: hij ontruimt een graf gewoon wat eerder.

Ondanks dit laisser faire, laisser aller van hun privé-benadering van het kapitalisme worden er strikte regels in acht genomen. De klant mag dan vogelvrij zijn, je collega's beduvel je nooit ofte nimmer. Elke overtreding van deze wet leidt onherroepelijk tot een fysieke correctie, desnoods met ijzeren staven, zoals de geslepen Garik aan den lijve ondervindt. Hoewel de ploeg van de kapel en die van het kerhof in het dagelijks leven op gespannen voet met elkaar staan, houdt iedereen zich hieraan. Het persoonlijke leven van Ljosjka vormt de tweede laag in dit werk. Vroeger was hij een notoir drinker, maarna een flinke ruzie met zijn broer Vaska is dat definitief veranderd. Deze heeft hem met een bijl letterlijk de schedel ingeslagen en sinds dit incident is Ljosjka een ander mens geworden. Hij lijdt aan aanvallen van verstandsverbijstering en is ontoerekeningsvatbaar verklaard. Zijn gewone werk kan hij nog wel verrichten, maar alcohol is voor hem een snelwerkend gif geworden en hij staat dan ook droog. Het leven op het kerkhof en de privéperikelen van Vorobej worden door de auteur op een verrassende wijze bij elkaar gebracht als na een inspectie allerlei illegale praktijken aan het licht zijn gekomen. De harde en cynische Ljosjka blijk tot een zeer grote zelfopoffering in staat.

Opvallend aan deze roman is het gebruik van bargoens en jargon. Voor veel lezers zullen begrippen als 'bovenkeep', 'onderkeep' 'perkrand', 'kraagsteen' etc. volstrekt onbekend zijn. Het is een verdienste van Kaledin en vertaler Aai Prins dat men geen ogenblik het idee heeft een volslagen leek op dit gebied te zijn. Vanaf de eerste pagina van het boek voelt men zich opgenomen in het 'complot' om de nabestaanden een poot uit te draaien. Tussen de buitenkant van het Moskouse begrafeniswezen en de rauwe binnenkant bestaat een groot contrast, hetgeen nog eens benadrukt wordt door het gebruik van bargoens in de tekst. De strakke en schijnheilige smoelen tijdens een begrafenis blijken zeer kort na afloop in staat tot de meest grove uitspraken en grappen. Dit is vrij logisch, want het harde en vaak zeer smerige werk vormt niet bepaald een voedingsbodem voor allerlei verheven overpeinzingen over de dood. Kaledin heeft met Een schamel kerkhof een roman geschreven die alleszins de moeite waard is. In een stijl, gekenmerkt door korte, laconieke zinnen, veel dialogen, zonder uitvoerige sfeerbeschrijvingen geeft hij een schets van een deel van het leven waar we zo weinig mogelijk mee te maken willen hebben. Tenslotte nog een punt van kritiek: de eerste indruk die men van een boek krijgt wordt bepaald door het omslag. Deze roman verdient beslist een betere.

Hans van der Molen






<

TSL 10