Emmanuel Waegemans



Is de Sovjetliteratuur dood?




Elke dag brengen de media een nieuw elementje aan het licht van de doodstrijd die de Russische reus op lemen voeten nu doormaakt. Het is nog verre van duidelijk welke kant die strijd op zal gaan. Het is niet uitgesloten dat de reus zich herstelt van zijn ouderdomsziekte en gigantische buitenlandse hulp verkiest boven euthanasie. Misschien blijft binnenkort niets (of weinig) meer over van het Sovjetrijk.

Sinds een tweetal jaar is er grondig verandering gekomen in de literaire scène in de Sovjetunie. Nu het Sovjetimperium aan het wankelen is, dreigt ook het kaartenhuis van de Sovjetliteratuur in te storten. Er gaan sinds kort stemmen op om de Schrijversbond gewoon op te doeken. Dit probleem heeft de Sovjetliteratoren in twee kampen verdeeld: de opdoekers en de huisbewaarders. Vooral de oude garde van huisbakken stalinisten die leven en schrijven bij de gratie van het al lang achterhaalde dogma zijn doodsbang voor het invoeren van de vrije markt in het boekwezen. Wie gaat immers nog uit vrije wil en bij een groot aanbod hun dikke turven lezen over voorbeeldige komsomollers, kuise boerinnen ofonbaatzuchtige partijfunctionarissen?

Ze zijn natuurlijk ook bang dat een boekje wordt opengedaan over hun rol in het recente literaire verleden en dat is er een van verraad, lafheid, kruiperij en hypocrisie. Voor hen moet die beerput kost wat kost gesloten blijven. Ze herinneren zich ongetwijfeld de campagne tegen Nobelprijswinnaar Pastemak die door toedoen van collega-schrijvers uit de literatuur werd gegooid, één van de schandelijkste bladzijden uit de geschiedenis van de 20-eeuwse Russische literatuur. Maar ze zullen zich vooral de woorden van de (dissidente) chansonnier Aleksander Galitsj herinneren: 'En we zullen ons allen met name herinneren die toen hun hand hebben opgestoken...' De afbrekers daarentegen willen volledige vrijheid én dus verantwoordelijkheid (risico). In dit kamp zijn de nu populaire (en goed verkopende) liberale schrijvers natuurlijk haantje de voorste.

In deze polemiek, die in de Sovjetunie heel heftig wordt gevoerd en soms verschrikkelijk venijnig (want persoonlijk) is, hebben twee mensen een duidelijk standpunt ingenomen. Het eerste geluid was het programmatische artikel dat vorig jaar verscheen in de Russische emigrantenpers van de hand van de Sovjetschrijver Leonid Latynin1. Uit zijn betoog licht ik de belangrijkstepunten.

'Onze sociale literatuur is aan het verdwijnen, samen met de sociale structuren waar ze het produkt van is. De literatuur van de Sovjetperiode gaat gebukt onder de enorme last van de duistere instincten en hartstochten die ze heeft losgeweekt. Maar die schuld treft ook reeds onze klassieke literatuur, deRussische literatuur van de negentiende eeuw. Nu alles aan het veranderen is in de Sovjetunie, is het duidelijk dat datgene wat de Russische literatuur altijd als een verdienste werd aangerekend ook haar grote tekort is.

De Russische literatuur heeft altijd de zwerver verheerlijkt, terwijl ze geen goed woord over had voor de werkende mens, die ze veroordeelde als het verachtelijk produkt van de burgerlijke Europese geest. Onze literatuur heeft altijd de staat, de Kerk en het gezin aangevallen en heeft ze daardoor ook ondermijnd (denk aan Leo Tolstoj). Onze intelligentsia leed onder een schuldgevoel tegenover het volk en heeft de Russische literatuur daarmee opgezadeld. Zo werd de Russische samenleving rijp gemaakt voor een revolutie, voor een nieuwe way of life. Uiteindelijk resulteerde dit in het verdwijnen én van die oude orde én van heel die cultuur.

De theoretici van het socialistisch realisme stelden dat deze soort literatuur de logische voortzetting en voltooiing was van het klassieke realisme van de negentiende eeuw. Ik vrees dat zij er niet zo ver naast zaten. De Russische literatuur trok de grens niet tussen kunstwerk en realiteit, ze was niet tevreden met hetmaken van een kunstwerk, ze wilde een nieuwe werkelijkheid maken, een nieuwe mens (wat toch het prerogatief van God is). In dit opzicht hebben revolutionairen en schrijvers elkaar gevonden. In de nieuwe omstandigheden van dit ogenblik kunnen we met een opgelucht hart de literatuur van het socialistisch realisme dood verklaren. Maar tegelijkertijd zien wij dat men de literatuur een nieuwe opdracht toekent: ze heeft de "plicht" de "witte plekken" in de geschiedenis in te vullen, het stalinisme (marxisme, leninisme, totalitarisme) aan de kaak te stellen, het volk te dienen, de waarheid te vertellen, het vaderland te dienen. Van alle kanten, in de meest verschillende toonaarden schreeuwen onze vaderlandse fundamentalisten: de literatuur moet..., de literatuur moet...

Het wordt de hoogste tijd dat we eens duidelijk stellen: de literatuur is niemand wat dan ook verschuldigd!

Het is natuurlijk zeer verheven om voor allerlei maatschappelijk kwaad de dokter te willen spelen of om zichzelf op te offeren voor volk en vaderland, maar de kunstenaar kan zich maar eens beter gaan wijden aan zijn plicht tegenover zichzelf. Bij Berdjajev lezen we dat God de Schepper de kunstenaar talent geschonken heeft en daarvoor een scheppende daad terug verwacht. De kunstenaar is voor dit talent verantwoordelijk ten aanzien van het volk. Die verantwoordelijkheid houdt niet in dat hij werkelijkheidmoet scheppen, maar dat hij taal moet scheppen. Dat kan de taal van het realisme zijn, maar ook die van het surrealisme, de taal van de avant-garde of die van de traditie. In de wereld der mensen is er een veelheid van talen, zoals er een veelheid van godsbeelden bestaat. De kunstenaar, en elke kunstenaar op zijn manier, moet werken aan een zo nieuw en een zo volmaakt mogelijke taal. Bestaat niet juist daarin zijn belangrijksteopdracht?'

De boodschap die Latynin hier brengt, getuigt van het grote schuldgevoel waarmee kritische schrijvers in het Rusland van vandaag zitten opgezadeld. Een agressiever standpunt werd ingenomen door de auteur van de recente bestseller Een schoonheid uit Moskou, Viktor Jerofejev.2 Op 4 juli 1990 publiceerde hij in de Literatoernaja Gazeta, de officiële spreekbuis van de Schrijversbond, een artikel met de provocerende titel 'Het begrafenismaal van de Sovjetliteratuur3.

Jerofejev begint met te stellen dat in de Sovjetperiode heel wat literair talent een vegetatief bestaan heeft geleid. De Sovjetliteratuur is al gauw het Procrustesbed geworden dat zelfs voor 'de fanatici van de nieuwe wereld' (zoals Majakovski er een was) te kort werd. Hij zegt dat het een illusie zou zijn te geloven dat de Sovjetliteratuur een coherent geheel is. 'Schrijvers hebben het, om te overleven, vele jaren lang op een akkoordje gegooid zowel met hun geweten als met hun poëtica, wat niet minder desastreus is. Sommigen hebben zich aangepast, anderen hebben zich verkocht (wat noch de een noch de ander gered heeft van de Russische roulette der terreur), weer anderen hebben zich opgehangen, maar al die bittere kwellingen - samen met de censuur die aan handen en voeten bond, de slagen in het gezicht en in de onderbuik - konden toch niet het betrouwbare cement vormen voor de Babylonische toren van de Sovjetse letterkunde'. Een toren 'niet uit ivoor, maar gebouwd op de beenderen van Russische schrijvers'... 'De Sovjetliteratuur is het produkt van het socialistisch-realistisch concept, vermenigvuldigd met de zwakheid van de schrijver als mens die droomt van een stukje brood, roem en een modus vivendi met de autoriteiten'. Aan de grondslag van het literatuurgebouw liggen de vuist van de autoriteiten en de zwakheid van de menselijke natuur, de sociale complexen van de Russische literatuur4, de ongebreidelde ploertigheid na de revolutie die tot uiting kwam in de utopie van de 'culturele revolutie', het politiek pragmatisme van Lenin en het oriëntaalsmanicheïsmevan Stalin.

Deze gigantische 'barokke toren die aan velen onderdak bood', heeft het enkele decennia volgehouden. 'Als je nu terugdenkt aan de taaiheid en het uithoudingsvermogen van die literatuur, sta je versteld van de combinatie van reëel en irreëel. Ze was reëel doordat ze zo waanzinnig irreëel was en irreëel door de klungelachtige realiteit die ze bracht. Je zou kunnen denken dat ze van buiten af gemakkelijk te ontmaskeren was als ideologische fictie, die je zonder moeite met een naald van ironie zou kunnen doorprikken en die dan zoals een ballon zou ontploffen, maar hoeveel er ook geprikt werd, de ballon plofte niet, precies omdat hij een fictie was, waaraan men zich soms voor de buitenwacht onderwierp of die men zelfs diende (zoals Aragon). En die fictie werd in het leven gehouden, mogelijk gemaakt door het (zeer reële) papieren geld van de Sovjetse staatsmachine'.

In de poststalinistische literatuur van de Sovjetunie onderscheidt Jerofejev drie strekkingen, die stuk voor stuk een crisis doormaken: de officieuze, de liberale en de dorpsliteratuur.

De officieuze literatuur onder Brezjnev is onderhevig geweest aan dezelfde corruptie als waaraan heel de maatschappij ten prooi is gevallen. 'Indien de schrijver onder Stalin het socialistisch- realisme diende, diende het socialistisch- realisme onder Brezjnev de belangen van de schrijver. Uiterlijk viel dat niet zo erg op, maar innerlijk ondermijnde dat de idee zelf van het belangeloos dienen en droeg het wezenlijk bij aan de noodzakelijke degradatie van heel het systeem (...). Zo bracht het Brezjnevisme op zijn oude dag nog de premisses voort voor de perestrojka'. 'De maatschappelijke schizofrenie had een speciaal type schrijver voortgebracht die aan zijn schrijftafel de spreekbuis werd van het staatsdenken, maar op zijn datsja een bewonderaar van de consumptiemaatschappij.

Wat heeft dit alles van doen met de literatuur? Heel weinig, behalve dat de officieuze literatuur, die door honderdduizenden lezers verslonden werd, hun smaak gevormd en hun bewustzijn gemanipuleerd heeft'. Deze zogenaamde secretarissenliteratuur, die geproduceerd werd door invloedrijke secretarissen van de Schrijversbond, kon zelfs schrijven over onderwerpen die min ofmeer taboe waren, omdat ze toch gevrijwaard was van kritiek of censuur. Al die problemen werden bewust verdraaid, in een verkeerd daglicht opgediend. De lezer heeft zich enthousiast op deze literatuur gegooid, omdat ze de enige was waar dergelijke pikante problemen behandeld werden, maar hij heeft daarvoor moeten betalen met één grote chaos in zijn hoofd. Door de perestrojka heeft deze literatuur haar onaantastbaarheid verloren. 'De officieuze literatuur, het produkt van een gesloten maatschappij, kan slechts bestaan in een hermetisch afgesloten milieu'. Ze wordt door de liberalen belachelijk gemaakt en daaromkant ze zich verbeten tegen elke verandering. Dit betekent dat de officieuze literatuur nu de rol van oppositie speelt! Ze zoekt nu toenadering tot het nationalistische kamp, wat lachwekkend is, omdat ze vroeger altijd de vaandeldrager van het internationalisme was. 'Indien het proces van hervormingen stopgezet wordt, kan men zich moeilijk beulen en ideologen van de contrareformatie voorstellen die ijveriger zullen zijn dan dezeliteratuursecretarissen...'

Een andere mogelijkheid is de weg van het berouw, maar daartoe zijn slechts enkelingen bereid. De meesten doen aan zelfrechtvaardiging en proberen hun klopjacht op dissidente schrijvers te verklaren door te stellen dat ze 'een bevel' uitvoerden. Jerofejev troost zich door te stellen dat de degradatie van de officieuze literatuur niet veel te betekenen heeft voor de toekomst van de literatuur, omdat er onder hen gewoon geen begaafde schrijvers voorkomen.

Erger is echter de degradatie van de dorpsliteratuur. Aanvankelijk bracht deze literatuur portretten van dorpsgekken en huisbakken filosofen, dragers van de volkswijsheid, en droeg ze bij tot het profileren van het nationaal bewustzijn. De autoriteiten probeerden haar te naasten, omdat hun patriottisme bij hen best in de smaak viel, maar dat lukte niet altijd en er ontstonden heel wat misverstanden. De dorpsliteratuur had haar eigen religieuze en filosofische stokpaardjes en kwam op voor het milieu. Maar met de steeds meer toenemende verwestersing van de Sovjetmaatschappij, nog vóór de perestrojka, is daar verandering in gekomen. De dorpsliteratuur kreeg nu drie vijanden: de vrouw, de jeugd en de 'anderen'. Terwijl de vrouw vroeger de heldin was, degene die de traditionale waarden behoedde, wordt ze nu de sensuele, verdorven vrouw, 'het zaad des duivels'. Daarbij komt de bijna pathologische afkeer voor de jeugd en haar subcultuur, rock 'n roll (die de dorpsschrijvers 'geestelijke Aids' noemen), aerobics. Ook van niet-Russen (lees maar: joden) moeten ze niets hebben. De dorpsschrijvers maken zich zorgen over de joodse invloed op de geschiedenis van Rusland, ze zoeken een verantwoordelijke (zondebok) voor alles wat in het verleden verkeerd is gegaan. Jerofejevs oordeel is niet mals: 'De taal van de dorpsliteratuur barst van de dialectismen, maar is tegelijkertijd enorm pathetisch en verwekt tandpijn, zelfs wanneer ze de echte tragedie beschrijft van de revolutie en de collectivisatie. De dorpsschrijvers verwerpen de Sovjetse waarden, maar hun apocalyptische toon vermoeit door zijn slechte smaak'.

'Een serieus probleem van de Russische literatuur is haar hypermoralisme', datje al vindt in het werk van Tolstoj en Dostojevski. Voor buitenlanders mag dat interessant, eens iets anders zijn, maar het betekent dat onze literatuur zich al te vaak afgewend heeft van haar esthetische taken om zich bezig te houden met niet mis te verstaan prediken. De waarde van de literatuur werd vaak gemeten aan de mate waarin sociaal relevante problemen opgediend werden.

Zowel de dorps- als de liberale literatuur gaan gebukt onder dat gezedenpreek. 'De liberale literatuur, die een produkt is van Chroesjtsjovs dooi, was en is een eerlijke richting', die zoveel mogelijk waarheid probeert te brengen over de samenleving. Maar de censuur heeft een invloed gehad op de vorm van die literatuur: door die voortdurende strijd tegen de censuur heeft de liberale literatuur zich toegelegd op dubbelzinnigheden en tussen-de-regelslezen. Elke keer dat de lezer zo'n verborgen allusie ontdekte of vermoedde dat de auteur 'een vuist in zijn broekzak' maakte, was hij in de wolken. 'De schrijver begon zich te specialiseren in deze "vuisten in zijn broekzak" en verleerde het denken.. .'

De liberale literatuur was heel blij toen de perestrojka er eindelijk was, ze kon nu de rechter spelen, de aanklager, maar deze vreugde duurde niet lang, want in de bodemloze put van de moderne vrijheid verdronken hun werken die tot voor kort nog heel gewaagd leken.5 Ook toen ze in het Westen terchtkwamen en niet meer te kampen hadden met de beperkingen van de censuur, kregen ze last van 'de overvloed aan zuurstof. 'Het lag in de logica der dingen dat de liberalen de comfortabele onvrijheid gingen verheerlijken, en de slimsten onder hen hebben dat ook gedaan'6. Werken die onder Brezjnev stiekem geschreven werden, zijn nu niet meer nodig, de jeugd wil ze niet meer en hun auteurs worden uitgejouwd.

'De dichter in Rusland is meer dan dichter' zijn de bekende woorden van een liberale Sovjetdichter7, die daarmee de positie van de dichter in Rusland wilde verheerlijken, zonder te beseffen dat de dichter in zo'n positie minder is dan een dichter, dat dit zijn verwording betekent. 'In Rusland was de literator geroepen om tegelijkertijd veel verplichtingen op zich te nemen: priester zijn, procureur, socioloog, expert op het gebied van liefde en huwelijk, econoom en mysticus. Hij was zodanig álles dat hij uitgerekend als literator niets was, omdat hij de specificiteit van de artistieke taal en het paradoxaal denken in beelden niet aanvoelde. Hij huurde een stijl, zoals je een auto huurt, om toch maar zijn sociale bestemming te kunnen bereiken'.

Dat is de reden waarom men het bij ons zo moeilijk heeft met de ironie, men ziet er iets in dat de voeten aanveegt met de hoogstaande maatschappelijke rol van de literatuur. 'De sociaal rechtlijnige literatuur, zowel van de liberalen als van de dissidenten, heeft zijn maatschappelijke functie vervuld, een functie die de literatuur in de periode dat wij een gesloten maatschappij waren wel op zich moest nemen. In de post-utopische samenleving is het tijd weer terug te keren naarde literatuur'.

Op dit ogenblik is een 'andere', 'alternatieve' literatuur aan het ontstaan, die een tegenwicht vormt voor de 'oude' literatuur vooral door haar bereidheid een dialoog aan te gaan met welke literatuur dan ook - hoe ver die in tijd of ruimte ook verwijderd mag zijn, met het doel een polysematische, poly-stilistische structuur te creëren die zonder twijfel zal aanleunen bij de Russische filosofie van het begin der twintigste eeuw, bij de existentiële ervaring van de kunst waar ook ter wereld, bij de filosofische en antropologische ontdekkingen van de twintigste eeuw, die door de Sovjetcultuur overboord waren gegooid.

Jerofejev besluit: 'Dit is dus een gelukkige begrafenis die in de tijd samenvalt met de teraardebestelling van het sociopolitiek marasme, een begrafenis die hoop geeft dat in Rusland, dat van oudsher rijk is aan talenten, een nieuwe literatuur zal ontstaan die niet meer, maar ook niet minder dan literatuur zal zijn'.




1 Literatura nikomu nicego ne dol7na', in: RusskajaMysl' (Parijs), 9 februari 1990.
2 Viktor Jerofejev. Een schoonheid uit Moskou. Arena, Amsterdam 1990. Vertaald door Arie van der Ent.
3 'Pominki po sovetskoj literature', in Literaturnaja Gazeta, 4.7.1990.
4 Jerofejev citeert de woorden van de Russische filosoof Vasili Rozanov dat de Russische literatuur 'de hoofdschuldige van de revolutie' is.
5 Als voorbeeld geeft Jerofejev de ook in het Nederlandse taalgebied goed verkochte roman De kinderen van de Arbat van Anatoli Rybakov. Bert Bakker, Amsterdam 1988.
6 Een paarjaar geleden verscheen in Amerika een dissertatie onder de intrigerende titel Aesopian language in russian literature (modem period) van de hand van Lev Lifschutz Loseff, Ann Arbor, Michigan, 1981.
7 Bedoeld is Jevgeni Jevtoesjenko, het toonbeeld van half-liberale, half-officieuze schrijver. Zie zijn perestrojka-gedicht'De alsermaargeennarigheidvankomtisten' in Tijdschrift voor Slavische Literatuur 3, (1988), p.29-35.


TSL 11

>