Elke dag brengen de media een nieuw elementje
aan het licht van de doodstrijd die de Russische
reus op lemen voeten nu doormaakt. Het is nog
verre van duidelijk welke kant die strijd op zal
gaan. Het is niet uitgesloten dat de reus zich
herstelt van zijn ouderdomsziekte en gigantische
buitenlandse hulp verkiest boven euthanasie.
Misschien blijft binnenkort niets (of weinig)
meer over van het Sovjetrijk.
Sinds een tweetal jaar is er grondig verandering
gekomen in de literaire scène in de Sovjetunie.
Nu het Sovjetimperium aan het wankelen
is, dreigt ook het kaartenhuis van de Sovjetliteratuur
in te storten. Er gaan sinds kort stemmen
op om de Schrijversbond gewoon op te
doeken. Dit probleem heeft de Sovjetliteratoren
in twee kampen verdeeld: de opdoekers en de
huisbewaarders. Vooral de oude garde van
huisbakken stalinisten die leven en schrijven bij
de gratie van het al lang achterhaalde dogma
zijn doodsbang voor het invoeren van de vrije
markt in het boekwezen. Wie gaat immers nog
uit vrije wil en bij een groot aanbod hun dikke
turven lezen over voorbeeldige komsomollers,
kuise boerinnen ofonbaatzuchtige partijfunctionarissen?
Ze zijn natuurlijk ook bang dat een
boekje wordt opengedaan over hun rol in het
recente literaire verleden en dat is er een van
verraad, lafheid, kruiperij en hypocrisie. Voor
hen moet die beerput kost wat kost gesloten
blijven. Ze herinneren zich ongetwijfeld de
campagne tegen Nobelprijswinnaar Pastemak
die door toedoen van collega-schrijvers uit de
literatuur werd gegooid, één van de schandelijkste
bladzijden uit de geschiedenis van de 20-eeuwse
Russische literatuur. Maar ze zullen
zich vooral de woorden van de (dissidente)
chansonnier Aleksander Galitsj herinneren: 'En we zullen ons allen met name herinneren die
toen hun hand hebben opgestoken...' De afbrekers
daarentegen willen volledige vrijheid én
dus verantwoordelijkheid (risico). In dit kamp
zijn de nu populaire (en goed verkopende) liberale
schrijvers natuurlijk haantje de voorste.
In deze polemiek, die in de Sovjetunie heel
heftig wordt gevoerd en soms verschrikkelijk
venijnig (want persoonlijk) is, hebben twee
mensen een duidelijk standpunt ingenomen. Het
eerste geluid was het programmatische artikel
dat vorig jaar verscheen in de Russische emigrantenpers
van de hand van de Sovjetschrijver Leonid Latynin1. Uit zijn betoog licht ik de
belangrijkstepunten.
'Onze sociale literatuur is aan het verdwijnen,
samen met de sociale structuren waar ze het
produkt van is. De literatuur van de Sovjetperiode
gaat gebukt onder de enorme last van de
duistere instincten en hartstochten die ze heeft
losgeweekt. Maar die schuld treft ook reeds
onze klassieke literatuur, deRussische literatuur
van de negentiende eeuw. Nu alles aan het veranderen
is in de Sovjetunie, is het duidelijk dat
datgene wat de Russische literatuur altijd als
een verdienste werd aangerekend ook haar grote
tekort is.
De Russische literatuur heeft altijd de zwerver
verheerlijkt, terwijl ze geen goed woord
over had voor de werkende mens, die ze veroordeelde
als het verachtelijk produkt van de
burgerlijke Europese geest. Onze literatuur
heeft altijd de staat, de Kerk en het gezin aangevallen
en heeft ze daardoor ook ondermijnd
(denk aan Leo Tolstoj). Onze intelligentsia leed
onder een schuldgevoel tegenover het volk en
heeft de Russische literatuur daarmee opgezadeld.
Zo werd de Russische samenleving rijp
gemaakt voor een revolutie, voor een nieuwe
way of life. Uiteindelijk resulteerde dit in het
verdwijnen én van die oude orde én van heel
die cultuur.
De theoretici van het socialistisch realisme
stelden dat deze soort literatuur de logische
voortzetting en voltooiing was van het klassieke
realisme van de negentiende eeuw. Ik vrees dat
zij er niet zo ver naast zaten. De Russische literatuur
trok de grens niet tussen kunstwerk en
realiteit, ze was niet tevreden met hetmaken van
een kunstwerk, ze wilde een nieuwe werkelijkheid
maken, een nieuwe mens (wat toch het
prerogatief van God is). In dit opzicht hebben
revolutionairen en schrijvers elkaar gevonden.
In de nieuwe omstandigheden van dit ogenblik
kunnen we met een opgelucht hart de literatuur
van het socialistisch realisme dood verklaren.
Maar tegelijkertijd zien wij dat men de literatuur
een nieuwe opdracht toekent: ze heeft de
"plicht" de "witte plekken" in de geschiedenis
in te vullen, het stalinisme (marxisme, leninisme,
totalitarisme) aan de kaak te stellen, het
volk te dienen, de waarheid te vertellen, het vaderland
te dienen. Van alle kanten, in de meest verschillende toonaarden schreeuwen onze
vaderlandse fundamentalisten: de literatuur
moet..., de literatuur moet...
Het wordt de hoogste tijd dat we eens duidelijk
stellen: de literatuur is niemand wat dan
ook verschuldigd!
Het is natuurlijk zeer verheven om voor
allerlei maatschappelijk kwaad de dokter te willen
spelen of om zichzelf op te offeren voor
volk en vaderland, maar de kunstenaar kan zich
maar eens beter gaan wijden aan zijn plicht tegenover
zichzelf. Bij Berdjajev lezen we dat
God de Schepper de kunstenaar talent geschonken
heeft en daarvoor een scheppende daad
terug verwacht. De kunstenaar is voor dit talent
verantwoordelijk ten aanzien van het volk. Die
verantwoordelijkheid houdt niet in dat hij werkelijkheidmoet
scheppen, maar dat hij taal moet
scheppen. Dat kan de taal van het realisme zijn,
maar ook die van het surrealisme, de taal van de
avant-garde of die van de traditie. In de wereld
der mensen is er een veelheid van talen, zoals er
een veelheid van godsbeelden bestaat.
De kunstenaar, en elke kunstenaar op zijn
manier, moet werken aan een zo nieuw en een
zo volmaakt mogelijke taal. Bestaat niet juist
daarin zijn belangrijksteopdracht?'
De boodschap die Latynin hier brengt, getuigt
van het grote schuldgevoel waarmee kritische
schrijvers in het Rusland van vandaag zitten
opgezadeld. Een agressiever standpunt werd
ingenomen door de auteur van de recente bestseller
Een schoonheid uit Moskou, Viktor
Jerofejev.2 Op 4 juli 1990 publiceerde hij in de Literatoernaja Gazeta, de officiële spreekbuis
van de Schrijversbond, een artikel met de provocerende
titel 'Het begrafenismaal van de Sovjetliteratuur3.
Jerofejev begint met te stellen dat in de Sovjetperiode
heel wat literair talent een vegetatief
bestaan heeft geleid. De Sovjetliteratuur is al
gauw het Procrustesbed geworden dat zelfs
voor 'de fanatici van de nieuwe wereld' (zoals
Majakovski er een was) te kort werd. Hij zegt
dat het een illusie zou zijn te geloven dat de
Sovjetliteratuur een coherent geheel is. 'Schrijvers
hebben het, om te overleven, vele jaren
lang op een akkoordje gegooid zowel met hun
geweten als met hun poëtica, wat niet minder
desastreus is. Sommigen hebben zich aangepast, anderen hebben zich verkocht (wat noch
de een noch de ander gered heeft van de Russische
roulette der terreur), weer anderen hebben
zich opgehangen, maar al die bittere kwellingen
- samen met de censuur die aan handen en voeten
bond, de slagen in het gezicht en in de onderbuik
- konden toch niet het betrouwbare
cement vormen voor de Babylonische toren van
de Sovjetse letterkunde'. Een toren 'niet uit
ivoor, maar gebouwd op de beenderen van
Russische schrijvers'... 'De Sovjetliteratuur is
het produkt van het socialistisch-realistisch concept,
vermenigvuldigd met de zwakheid van de
schrijver als mens die droomt van een stukje
brood, roem en een modus vivendi met de autoriteiten'.
Aan de grondslag van het literatuurgebouw
liggen de vuist van de autoriteiten en de
zwakheid van de menselijke natuur, de sociale
complexen van de Russische literatuur4, de ongebreidelde
ploertigheid na de revolutie die tot
uiting kwam in de utopie van de 'culturele revolutie',
het politiek pragmatisme van Lenin en het
oriëntaalsmanicheïsmevan Stalin.
Deze gigantische 'barokke toren die aan velen
onderdak bood', heeft het enkele decennia
volgehouden. 'Als je nu terugdenkt aan de taaiheid
en het uithoudingsvermogen van die literatuur,
sta je versteld van de combinatie van
reëel en irreëel. Ze was reëel doordat ze zo
waanzinnig irreëel was en irreëel door de klungelachtige
realiteit die ze bracht. Je zou kunnen
denken dat ze van buiten af gemakkelijk te ontmaskeren
was als ideologische fictie, die je zonder
moeite met een naald van ironie zou kunnen
doorprikken en die dan zoals een ballon zou
ontploffen, maar hoeveel er ook geprikt werd,
de ballon plofte niet, precies omdat hij een fictie
was, waaraan men zich soms voor de buitenwacht
onderwierp of die men zelfs diende (zoals
Aragon). En die fictie werd in het leven gehouden,
mogelijk gemaakt door het (zeer reële)
papieren geld van de Sovjetse staatsmachine'.
In de poststalinistische literatuur van de
Sovjetunie onderscheidt Jerofejev drie strekkingen,
die stuk voor stuk een crisis doormaken:
de officieuze, de liberale en de dorpsliteratuur.
De officieuze literatuur onder Brezjnev is
onderhevig geweest aan dezelfde corruptie als
waaraan heel de maatschappij ten prooi is gevallen.
'Indien de schrijver onder Stalin het socialistisch-
realisme diende, diende het socialistisch-
realisme onder Brezjnev de belangen van
de schrijver. Uiterlijk viel dat niet zo erg op,
maar innerlijk ondermijnde dat de idee zelf van
het belangeloos dienen en droeg het wezenlijk
bij aan de noodzakelijke degradatie van heel het
systeem (...). Zo bracht het Brezjnevisme op
zijn oude dag nog de premisses voort voor de
perestrojka'. 'De maatschappelijke schizofrenie
had een speciaal type schrijver voortgebracht
die aan zijn schrijftafel de spreekbuis werd van
het staatsdenken, maar op zijn datsja een bewonderaar
van de consumptiemaatschappij.
Wat heeft dit alles van doen met de literatuur?
Heel weinig, behalve dat de officieuze literatuur,
die door honderdduizenden lezers verslonden
werd, hun smaak gevormd en hun bewustzijn
gemanipuleerd heeft'. Deze zogenaamde
secretarissenliteratuur, die geproduceerd werd
door invloedrijke secretarissen van de Schrijversbond,
kon zelfs schrijven over onderwerpen
die min ofmeer taboe waren, omdat ze toch
gevrijwaard was van kritiek of censuur. Al die
problemen werden bewust verdraaid, in een
verkeerd daglicht opgediend. De lezer heeft zich
enthousiast op deze literatuur gegooid, omdat ze
de enige was waar dergelijke pikante problemen
behandeld werden, maar hij heeft daarvoor
moeten betalen met één grote chaos in zijn
hoofd. Door de perestrojka heeft deze literatuur
haar onaantastbaarheid verloren. 'De officieuze
literatuur, het produkt van een gesloten maatschappij,
kan slechts bestaan in een hermetisch
afgesloten milieu'. Ze wordt door de liberalen
belachelijk gemaakt en daaromkant ze zich verbeten
tegen elke verandering. Dit betekent dat
de officieuze literatuur nu de rol van oppositie
speelt! Ze zoekt nu toenadering tot het nationalistische
kamp, wat lachwekkend is, omdat ze
vroeger altijd de vaandeldrager van het internationalisme
was. 'Indien het proces van hervormingen
stopgezet wordt, kan men zich
moeilijk beulen en ideologen van de contrareformatie
voorstellen die ijveriger zullen zijn dan
dezeliteratuursecretarissen...'
Een andere mogelijkheid is de weg van het
berouw, maar daartoe zijn slechts enkelingen
bereid. De meesten doen aan zelfrechtvaardiging
en proberen hun klopjacht op dissidente
schrijvers te verklaren door te stellen dat ze 'een
bevel' uitvoerden. Jerofejev troost zich door te
stellen dat de degradatie van de officieuze literatuur niet veel te betekenen heeft voor de toekomst
van de literatuur, omdat er onder hen
gewoon geen begaafde schrijvers voorkomen.
Erger is echter de degradatie van de dorpsliteratuur.
Aanvankelijk bracht deze literatuur
portretten van dorpsgekken en huisbakken filosofen,
dragers van de volkswijsheid, en droeg
ze bij tot het profileren van het nationaal bewustzijn.
De autoriteiten probeerden haar te
naasten, omdat hun patriottisme bij hen best in
de smaak viel, maar dat lukte niet altijd en er
ontstonden heel wat misverstanden. De dorpsliteratuur
had haar eigen religieuze en filosofische
stokpaardjes en kwam op voor het milieu.
Maar met de steeds meer toenemende
verwestersing van de Sovjetmaatschappij, nog
vóór de perestrojka, is daar verandering in gekomen.
De dorpsliteratuur kreeg nu drie vijanden:
de vrouw, de jeugd en de 'anderen'. Terwijl
de vrouw vroeger de heldin was, degene die de
traditionale waarden behoedde, wordt ze nu de
sensuele, verdorven vrouw, 'het zaad des duivels'.
Daarbij komt de bijna pathologische afkeer
voor de jeugd en haar subcultuur, rock 'n
roll (die de dorpsschrijvers 'geestelijke Aids'
noemen), aerobics. Ook van niet-Russen (lees
maar: joden) moeten ze niets hebben. De dorpsschrijvers
maken zich zorgen over de joodse
invloed op de geschiedenis van Rusland, ze
zoeken een verantwoordelijke (zondebok) voor
alles wat in het verleden verkeerd is gegaan.
Jerofejevs oordeel is niet mals: 'De taal van de
dorpsliteratuur barst van de dialectismen, maar
is tegelijkertijd enorm pathetisch en verwekt
tandpijn, zelfs wanneer ze de echte tragedie beschrijft
van de revolutie en de collectivisatie. De
dorpsschrijvers verwerpen de Sovjetse waarden,
maar hun apocalyptische toon vermoeit
door zijn slechte smaak'.
'Een serieus probleem van de Russische literatuur
is haar hypermoralisme', datje al vindt
in het werk van Tolstoj en Dostojevski. Voor
buitenlanders mag dat interessant, eens iets anders
zijn, maar het betekent dat onze literatuur
zich al te vaak afgewend heeft van haar esthetische
taken om zich bezig te houden met niet
mis te verstaan prediken. De waarde van de
literatuur werd vaak gemeten aan de mate waarin
sociaal relevante problemen opgediend werden.
Zowel de dorps- als de liberale literatuur gaan gebukt onder dat gezedenpreek. 'De liberale
literatuur, die een produkt is van Chroesjtsjovs
dooi, was en is een eerlijke richting', die
zoveel mogelijk waarheid probeert te brengen
over de samenleving. Maar de censuur heeft
een invloed gehad op de vorm van die literatuur:
door die voortdurende strijd tegen de censuur
heeft de liberale literatuur zich toegelegd
op dubbelzinnigheden en tussen-de-regelslezen.
Elke keer dat de lezer zo'n verborgen allusie
ontdekte of vermoedde dat de auteur 'een
vuist in zijn broekzak' maakte, was hij in de
wolken. 'De schrijver begon zich te specialiseren
in deze "vuisten in zijn broekzak" en verleerde
het denken.. .'
De liberale literatuur was heel blij toen de
perestrojka er eindelijk was, ze kon nu de rechter
spelen, de aanklager, maar deze vreugde
duurde niet lang, want in de bodemloze put van
de moderne vrijheid verdronken hun werken
die tot voor kort nog heel gewaagd leken.5 Ook
toen ze in het Westen terchtkwamen en niet
meer te kampen hadden met de beperkingen van
de censuur, kregen ze last van 'de overvloed aan
zuurstof. 'Het lag in de logica der dingen dat de
liberalen de comfortabele onvrijheid gingen
verheerlijken, en de slimsten onder hen hebben
dat ook gedaan'6. Werken die onder Brezjnev
stiekem geschreven werden, zijn nu niet meer
nodig, de jeugd wil ze niet meer en hun auteurs
worden uitgejouwd.
'De dichter in Rusland is meer dan dichter'
zijn de bekende woorden van een liberale Sovjetdichter7,
die daarmee de positie van de dichter
in Rusland wilde verheerlijken, zonder te
beseffen dat de dichter in zo'n positie minder is
dan een dichter, dat dit zijn verwording betekent.
'In Rusland was de literator geroepen om
tegelijkertijd veel verplichtingen op zich te nemen:
priester zijn, procureur, socioloog, expert
op het gebied van liefde en huwelijk, econoom
en mysticus. Hij was zodanig álles dat hij uitgerekend
als literator niets was, omdat hij de
specificiteit van de artistieke taal en het paradoxaal
denken in beelden niet aanvoelde. Hij
huurde een stijl, zoals je een auto huurt, om
toch maar zijn sociale bestemming te kunnen
bereiken'.
Dat is de reden waarom men het bij ons zo
moeilijk heeft met de ironie, men ziet er iets in
dat de voeten aanveegt met de hoogstaande maatschappelijke rol van de literatuur. 'De sociaal
rechtlijnige literatuur, zowel van de liberalen
als van de dissidenten, heeft zijn maatschappelijke
functie vervuld, een functie die de
literatuur in de periode dat wij een gesloten
maatschappij waren wel op zich moest nemen.
In de post-utopische samenleving is het tijd
weer terug te keren naarde literatuur'.
Op dit ogenblik is een 'andere', 'alternatieve'
literatuur aan het ontstaan, die een tegenwicht
vormt voor de 'oude' literatuur vooral door haar
bereidheid een dialoog aan te gaan met welke
literatuur dan ook - hoe ver die in tijd of ruimte
ook verwijderd mag zijn, met het doel een polysematische,
poly-stilistische structuur te creëren
die zonder twijfel zal aanleunen bij de Russische
filosofie van het begin der twintigste
eeuw, bij de existentiële ervaring van de kunst
waar ook ter wereld, bij de filosofische en
antropologische ontdekkingen van de twintigste
eeuw, die door de Sovjetcultuur overboord
waren gegooid.
Jerofejev besluit: 'Dit is dus een gelukkige
begrafenis die in de tijd samenvalt met de teraardebestelling
van het sociopolitiek marasme,
een begrafenis die hoop geeft dat in Rusland, dat van oudsher rijk is aan talenten, een nieuwe
literatuur zal ontstaan die niet meer, maar ook
niet minder dan literatuur zal zijn'.