Vjatsjeslav Pjetsoech



Nieuwe Fabriek




Het leven is over het algemeen goed. In het bijzonder is het goed omdat van tijd tot tijd aangename onverwachte dingen op ons loeren. Je loopt bijvoorbeeld over straat, bezig met je eigen dingen, en plotseling struikel je over een portemonnaie of ontmoet je de blik van een bekoorlijke vrouw. Het lijkt alsof de zon in je opgaat, je binnenste baadt in koesterende stralen, zo vrolijk en intens goed wordt alles plotseling.

Een jonge man genaamd Komnatov had een keer onenigheid met zijn vrouw. De ruzie was ontstaan omdat Komnatov pertinent geweigerd had zijn schoonvader van het station te halen van wie hij zo'n hartgrondige afkeer had dat elke keer wanneer zijn schoonvader op bezoek kwam, zijn maag ernstig van streek raakte. Bij die gelegenheid had Komnatovs echtgenote hemer flink van langs gegeven. Ze had hem niet alleen onverdiende hatelijkheden toegevoegd, waaronder er zaten die je van vrouwen gewoon niet kunt verdragen, maar nadat Komnatov zijn wijsvingers in zijn oren had gestopt had ze hem ook nog twee maal met haar vuist op zijn rug gestompt. Dat had hem wel zeer diep gegriefd. Hij ging naar de badkamer, deed de deur op slot en begon strak naar zichzelf te kijken in de spiegel. Hij was bitter gestemd. Hij keek zijn spiegelbeeld aan en had zo'n medelijden met zijn beledigde spiegelbeeld dat er een drukkend gevoel ontstond in zijn neus. Op dit moment bedacht hij dat je de helft van je leven met een zogenaamd dierbaar persoon kunt samenleven en plotseling kunt ontdekken dat deze persoon je in werkelijkheid vreemd is, als een idealistischewereldbeschouwing.

In de badkamer bleef hij slechts tien minuten, maar in die tijd slaagde hij erin zijn ziel dusdanig te bezeren dat hij plotseling bedacht ver, ver weg te zullen gaan, naar een plaats waar ze nog de vogels en de treinen nawuiven. Hij was, over het geheel genomen, een onberekenbaar iemand en had in zijn leven al heel wat dwaasheden begaan.

Vanuit zijn huis begafKomnatov zich naar het station, waar hij een kaartje kocht voor de trein naar Odessa, en vervolgens zat hij zich lange tijd te verbijten in zijn coupé, waar het rook naar oud brood, stof, steenkool en ook nog iets dat verbrand was.

In de coupé had zich een onaangenaam gezelschap verzameld. Tot Koersk reisde een vrouw mee met een enorme vracht bagage en een bejaard echtpaar ging mee tot de halte Nieuwe Fabriek. De vrouw zweeg boos en at de hele tijd zoute augurken, de echtgenoten begonnen onmiddellijk een vervelend, onbegrijpelijk gesprek. Door dit gesprek, dat Komnatov jeuk aan zijn achterhoofd bezorgde, door de vrouw, die onvermoeibaar zoute augurken zat te verorberen, doordat vlak na Kaloega twee matrozen in de doorgang met elkaar slaags raakten, begon Komnatov zich heel ongelukkig te voelen: hij raakte geheel van streek en verlangde terug naar huis. 'Waar ga ik eigenlijk naar toe en waarom?' vroeg hij zich af, terwijl hij een hinderlijke onrust bespeurde. Hij dacht aan zijn woning, waar het zo rustig was, waar het zo heerlijk vertrouwd rook en waar je door de vitrage kon zien hoe op het balkon de behatjes van zijn vrouw en andere lieve dingetjes als veelkleurige wimpels wapperden in de wind. Toen wilde hij zo graag terug dat hij een brok in zijn keel kreeg, terug naar huis, om met een boek op de divan te liggen, terwijl de vliegen slaperig rond zijn hoofd zoemden. Maar de trein voerde hem steeds verder, steeds verder weg...

Komnatov klom op het bovenste bed, draaide zich een paar keer om en sliep spoedig in. 'Stommeling', zei hij tegen zichzelf in zijn slaap, 'onverbeterlijke stommeling! .. .'

... Midden in de nacht werd hij wakker. Buiten flitsten zo nu en dan lichtjes voorbij, de wagon schudde heen en weer, er knarste iets, en zijn hart voelde zich zo bezwaard, zoals wanneer je iemand vermoordt in je droom. Komnatov kon nauwelijks wachten tot het volgende station en stapte uit. Het station heette Nieuwe Fabriek. Omdat het zo vroeg was was er geen levende ziel op het perron te bekennen en de onbezielde ruimte waarin de koude morgen zich ophield vulde hem geheel met een onverdraaglijk gevoel van eenzaamheid en verlangen. Hij stond de kant op te kijken naar waar achter de grijze voorzonsopgangswolken zich al een zon van een verontrustende kleur kenbaar maakte en zelfs de zon, die absoluut niets met hem te maken had, kwam hemvijandig voor.

Direct achter het stationsgebouw opende zich voor hem een groot, met stenen geplaveid plein dat glinsterde van de dauw, alsof het was schoongeboend. Over het algemeen was het overal ongewoon schoon en ordelijk. Maar het opmerkelijkst vond hij dat ondanks het vroege uur het plein al leefde: als paarden die met hun hoeven stampten liepen boeren langs, vrouwen glimlachten tegen iedereen die ze tegenkwamen, ergens stonden oude vrouwen gewichtig met elkaar te praten, uit een raam weerklonk een frisse ochtendhoest. In het bijzonder verbaasde Komnatov zich erover dat wat hij aan deze kant van het stationsgebouw zag volstrekt niet strookte met wat hij aan de andere kant had gezien, net alsof hij onverwachts een betoverde deur was doorgegaan en plotseling in een betoverde wereld was terechtgekomen. Deze wereld beviel hem meteen, zijn heimwee verdween als sneeuw voor de zon en er kwam een gespannen verwachting van onverwachte gebeurtenissen over hem. En inderdaad: nauwelijks was hij het plein opgelopen of een boer bood hem een sigaret aan, een andere vroeg om een doosje lucifers, een tweetal nodigde hem uit kwas te komen drinken en iemand bood zelfs aan van schoenen te ruilen.

Toen hielden hem drie jongetjes staande. Een greep hem bij zijn mouw en zei: 'Hé, kameraad, voor wie ben je gekomen?'

Komnatov antwoordde dat hij hier toevallig was. Vervolgens gaf hij antwoord op de vraag van een ander jongetje, een sproetekop, uit welke stad hij kwam, daarna op de vraag wat voor werk hij deed, vervolgens op de vraag of hij geen beroemdheid was en tenslotte was hij genoodzaakt zijn erewoord van partijlid te geven dat hij niet de gewoonte had te liegen. Daarna zei de sproetekop: 'Nou, als de zaken zo staan, laten we je dan onze bezienswaardigheden maar eens tonen.. .'

Komnatov haalde zijn schouders op en stemde toe. Allereerst brachten de jongetjes hem naar de plaatselijke begraafplaats die ze patriarchaal het dorpskerkhof noemden. Daar werd Komnatov het graf getoond van de actieve staatsraad Tsjechmodoerov, die op een onverklaarbare wijze in deze negorij was terechtgekomen, vervolgens het graf van een vrouw met een dubbele naam, die zich om reden van liefde onder een trein had geworpen, een kapel waar het spookte en een gedenkteken dat beschilderd was met zilveren loof; dit was opgericht voor een matroos van de Kaspische vloot; deze matroos had de electriciteit in het stadje gebracht en was door de plaatstelijke koelakken doodgeschoten.

'Jongens, waarom zijn jullie eigenlijk niet op school?' bedacht Kornnatov plotseling.

'We doen niet aan school', zei de eerste.

'Nou, dat is mooi gelogen', zei Komnatov.

'Nee, echt niet', bevestigde de sproetekop. 'We willen niet en dus gaan we niet naar school, dat kunnen we hier zelf bepalen. Wie wil kan natuurlijk leren, maarwij hebben daar geen zin in'.

'Komnatov stond, om de waarheid te zeggen, paf.

'Nou, en waar houden jullie je dan mee bezig?' vroeg hij na een korte pauze.

'De een hiermee, de ander daarmee', antwoordde het eerste jongetje. 'Ik, bijvoorbeeld, lees boeken, het is gewoon verschrikkelijk hoe ik daarvan houd! Ik heb nu bijna de "Inleiding in de Latijnse grafschriftkunde" uit'. 'Ik houd niet van boeken', zei de sproetekop. 'Ze liegen me daar veel te veel in. Ik houd van alles watje kunt maken. Weetje wel hoe handig mijn vader en ik zijn?Wemaken alles watje maar wilt...'

'Wat voor beroep heeftje vader?', onderbrak Kornnatov hem.

'Hij heeft geen beroep, hij werkt gewoon, dat is zijn specialiteit, begrijpt u wel. Nu is hij bijvoorbeeld een kernreactor aan het bouwen voor onze electriciteitscentrale.'

'Zijn vader is een echte werker', bevestigde de eerste jongen. 'Hij werkt gewoon voor een hele fabriek. Zo heeft hij in het vorige vijfjarenplan een waterleiding gebouwd, zelfs in Moskou heb je er niet zo een: een waterleiding zonderbuizen'.

'Interessant!', verbaasde Komnatov zich. 'Maar hoe stroomt het water dan?'

'Het stroomt niet', antwoordde de sproetekop. 'Het condenseert. Daarbij is het coëfficiëntvan het zoutgehalte practisch nul.'

'Maar in het privéleven kan ik jouw papaatje toch niet zo geweldig vinden', zei de eerste jongen. 'Een mens moet toch zijn eergevoel hebben. Voor de zevende keer trouwen, dat is toch te gek om los te lopen!'.

'Dat is onze zaak niet', zei de sproetekop zonder boosheid. 'Laat hem trouwen zo vaak als hij wil. Wat is dat voor een rare gewoonte van jou, iedereen de les te lezen. Je weet wat Mark Twain heeft gezegd: niemand heeft het recht eenmens te kritiseren op de grond waarop hij zelf niet loodrecht staat'. 'Waar zinspeel je op?'

'Ik zinspeel op Akimova en de Transfiguratie'.

'Oja... Ja, natuurlijk', stemde de eerste jongen vreedzaam in.

De derde jongen had intussen de hele tijd gezwegen.

Tijdens het gesprek waren ze ongemerkt bij de volgende bezienswaardigheid gekomen, die het plaatselijke badhuis bleek te zijn. Op het eerste gezicht was het enige bezienswaardige eraan dat het gevestigd was in een oud huis met zuilen langs de voorzijde.

'Dat is het badhuis', zei de eerste jongen. 'Ze wassen zich daar apart, maar ze gaan samen in de sauna, zo'n badhuis hebben we, begrijpt u wel'.

'Schamen ze zich niet?' vroeg Komantov behoedzaam.

'Waarom zou je je schamen', zei de sproetekop. 'Het lichaam is nu eenmaal het lichaam. Anderzijds wennen we ons van jongs af aan al aan... nou ja, je weet wel waaraan, en dan hebje die agiotage niet meer.'

Komnatov keek verbaasd naar de jongetjes, schudde zijn hoofd, maar zweeg, omdat er tegen het lichaaminderdaad niets was in te brengen.

Na het badhuis bekeken ze de kerk, vervolgens een huisje waarin de beroemde revolutionaire strijder Savinkov had gewoond en nog een ander huisje, dat bewoond werd door een ex-minister. Op de vraag van Komnatov waarom deze ex-minister zich hier had gevestigd, antwoordde de eerste jongen:

'Hij kwam hier plotseling wonen. Hij zei dat hij voortaan temidden van gelukkige mensen wilde leven. Ze zeggen dat hij nog nooit zoveel gelukkige mensen heeft ontmoet als in Nieuwe Fabriek.'

'Alleen hangt hij ons zo langzamerhand wel flink de keel uit', voegde de sproetekop eraan toe. 'Bij elke gelegenheid houdt hij een redevoering: "Werkenmoeten we, kameraden, werken, nauwgezet en eerlijk!". Natuurlijk lachen ze hem uit. Soms vallen ze hem in de rede: Waarom moeten we dan werken, kameraad ex-minister? "Wat waarom", zegt hij, "om materieel welzijn te scheppen..." Dan lachen de onzen weer.'

'Wacht eens', zei Kornnatov, 'maar jouw vader werkt toch ook: ze lachen hem dus ook uit?'

'Mijn vader werkt voor zijn genoegen, wat valt daarom te lachen...'

Het begon Kornnatov te duizelen. Dat wil zeggen, het duizelde hem al eerder, maar nu begon het hem echt te duizelen.

'Eén ding, jongens, begrijp ik niet', zei hij. 'Als bijna niemand bij jullie werkt, hoe kunnen jullie dan leven?'

'We leven zó!', zei de eerste jongen en hij stak zijn duim omhoog. 'Bij ons is er het normale lichte leven, dat gebaseerd is op eerbied voor de menselijke persoonlijkheid. Elders zijn ze eenvoudig nog niet zo ver en daarom kijken sommigen natuurlijk naar ons leven als een schaap naar een nieuw hek. Kornnatov voelde zich beledigd door deze woorden, maar liet niets merken. 'Over het algemeen gebruik ik de volgende formulering', voegde de sproetekop er aan toe, 'de Sovjetmacht plus eerbied voor de menselijke persoonlijkheid is gelijk aan het normale lichte leven. Daarom is het volk hier dan ook meegaand, goedmoedig en werkt het uitsluitend voor de ziel.'

'Weet je, jongens', zei Kornnatov, 'dat is misschien wel goed, maar het is wel wat voorbarig.'

'Natuurlijk is het voorbarig!', stemde de sproetekop met hem in. 'Alleen willen we zo dolgraag leven! ...'

Op dit punt stokte het gesprek tijdelijk en Komnatov maakte van de pauze gebruik omeens goed na te denken over wat de jongetjes hemgezegd hadden. Het was duidelijk dat er in Nieuwe Fabriek een merkwaardig, ongebruikelijk leven aan de gang was, waar zelfs de opgroeiende jeugd aan deelnam en niet alleen maar aan deelnam - dat was nog iets natuurlijks - maar dat aan alle kanten ondersteunde, terwijl normaal gesproken dejeugd niets ondersteunt en meestal ook nergens aan deelneemt. Maar aangezien hij van dit leven geen snars begreep en aangezien hij er grote moeite mee had dat de inwoners van Nieuwe Fabriek openlijk hun werk verzuimden, voelde hij een sterke antipathie tegen hen, een antipathie die mensen vaak koesteren tegen 'nietsdoende uitverkorenen', helden en wijzen. En hij kreeg een vreselijk, onbedwingbaar verlangen om terug te gaan, naar huis. Hij besloot direct naar het station te gaan om een kaartje voor de terugreis te kopen en deelde dat dejongetjes mee.

De jongetjes verbaasden zich in het geheel niet over zijn besluit.

'Hij zal je brengen', zei de sproetekop terwijl hij op de zwijger wees. 'We zouden allemaal wel meegegaan zijn, maar we hebben geen tijd, we moeten opschieten'.

Ze gaven Komnatov een hand, zoals volwassenen dat doen en gingen allebei huns weegs. Kornnatov kreeg plotseling zin hun te vragen wat ze nu precies gingen doen, maar hij was bang iets te horen wat wel volstrekt fantastisch was en zweeg.

Op het station aangekomen kocht Komnatov een kaartje voor de terugreis, ging op een bankje zitten dat eenzaam aan het verre einde van het peroon stond en bereidde zich voor op een periode van wachten. De zwijger ging naast hem zitten.

'Ik heb een tante die in Moskou woont...' zei hij plotseling. 'Dat wil zeggen, niet in Moskou, maar in Monin, maar dat is toch immers hetzelfde als in Moskou, niet waar?.. .'

En hij zweeg weer, treurig in de verte kijkend.

Zijn vrienden kwamen toch nog opdagen vlak voor het vertrek van de trein; ze loerden wantrouwig naar de zwijger, overhandigden Komnatov een boeket vogelkers en vervolgens, toen de trein zich in beweging zette, woven ze die lange tijd na, tot ze niet meer dan een aandoenlijk stipje waren geworden. 'Wat is het leven toch voor een raar iets', dacht Kornnatov, terwijl hij op zijn bovenste bed lag. 'Als mijn schoonvader niet met alle geweld op bezoek had willen komen, als ik geen ruzie had gemaakt met mijn vrouw, als ik niet uit huis was weggegaan, dan zou ik nooit geweten hebben dat op zo'n honderdvijftig kilometer van mijn eigen benauwde plek de mensen op een heel andere manier leven'. En dit is interessant: even later bedacht hij al dat deze manier een bij uitstek aantrekkelijke manier was, dat, zoals uit alles viel op te maken, in Nieuwe Fabriek werkelijk het lichte leven tot stand was gekomen en dat zijn eigen huis echt een benauwde plek was, waarin hem ondertussen nieuwe scènes en een stommeling van een schoonvader te wachten stonden - en op zijn best wat geluier. Om de een of andere reden speelde alleen het contrapunt van de verdachte zwijger door zijn hoofd, maar dit was zo'n zenuwachtig makende gedachte dat hij plotseling vreselijk graag wilde uitstappen en overstappen op een trein die de andere kant opging. 'Stommeling', zei hij tegen zichzelf, 'onverbeterlijke stommeling! ..'

De trein begon intussen vaart te minderen en hield spoedig stil. Komnatov keek uit het raampje om te weten te komen hoe het station heette; het station heette -Nieuwe Fabriek.





Vertaling Willem G. Weststeijn




<

TSL 11

>