Willem G. Weststeijn



Kurt Löb - Schilder van Tsjechov




Het is niet erg gebruikelijk serieuze literatuur voor volwassenen te illustreren. Kinderliteratuur, prima, en hoe jonger de kinderen zijn des te minder tekst en des te meer beeld, maar een moderne roman, nee. Je leest zo'n boek immers om op grond van de tekstje verbeelding aan het werk te zetten en 'plaatjes' van een ander, met een andere verbeelding dan je zelf hebt, hinderen daar alleen maar bij. Dat is ook de reden waarom de verfilming van een boek vaak zo tegenvalt: de Anna Karenina of Joeri Zjivago van wie je zelf bij het lezen van de romans een voorstelling hebt gevormd zien er in de gedaantes van Greta Garbo en Omar Sharif heel anders uit, en dat kan buitengewoon ergerlijk zijn.




Kurt Löb

Geen illustraties dus bij literatuur. Hooguit op het omslag, om het boek te doen opvallen te midden van de vele andere boeken en wellicht iets, hoe vaag ook, te suggereren van de inhoud. Maar vaak wordt ook dat vermeden. Een reeks als de Russische Bibliotheek bevat geen enkele illustratie en voor zowel het omslag als de band is alleen voor typografische vormgeving gekozen. Juist die vormgeving maakt de reeks gedistingeerd; afbeeldingen erin zouden absoluut misstaan en de reeks naar beneden halen. Je kunt je ook moeilijk voorstellen dat de fraaie dundrukedities van de verzamelde werken van Duitse dichters en schrijvers of de boeken in de Bibliothèque de la Pléiade vol illustraties zouden staan. De Franse literaire uitgevers zijn overigens helemaal anti-beeld. Een illustratie op de band of het omslag van een nieuwe roman is in Frankrijk domweg not done. Dat is al vrij lang de traditie daar en misschien een reactie op de negentiende eeuw, toen Gustave Doré zo ongeveer de hele wereldliteratuur illustreerde, van de Bijbel tot Dantes Divina Commedia, de Sprookjes van Moeder de Gans en Don Quijote. De invloed van Doré was groot. Ik bezit zelf een in leer gebonden editie van het verzameld werk van Victor Hugo in twintig banden. De uitgave dateert uit de jaren zeventig van de negentiende eeuw. Het papier is slecht, maar de boeken (28 cm hoog!) zien er schitterend uit en bevatten honderden, vaak paginagrote illustraties gemaakt door een groot aantal verschillende tekenaars. Dit soort edities wordt tegenwoordig niet meer gemaakt, hoewel Doré populair blijft: sinds kort is er weer een uitgave van de Bijbel beschikbaar met zijn talrijke, vaak fantastische illustraties.

In hoeverre voegt een illustratie iets toe aan een tekst? Ook boekillustratoren zelf stellen dat een belangrijke literaire tekst in beginsel geen illustratie nodig heeft. Aan de andere kant is het zo dat de materiële vorm waarin de tekst wordt aangeboden - band, omslag, papier, bladspiegel, letter - toch invloed heeft op de lezer. Behalve door de tekst op zich spreekt een boek ook aan door de hele vormgeving en het gebruikte materiaal. Is een tekst niet 'mooier' als je die leest in een fraaie dundrukeditie met een leeslint dan in een onooglijk slecht gedrukt pocketboek? Er zullen lezers zijn voor wie dat niets uitmaakt, maar de meesten zullen zich, ook al is dat onbewust, laten beïnvloeden door de vorm.

Bij die vorm, en als onderdeel van de aantrekkingskracht van de vorm, kunnen ook illustraties behoren. Om die extra aantrekkingskracht te bewerkstelligen moet je als kunstenaar wel van goeden huize komen. Karel van het Reve had de gewoonte om als hij een nieuwe sovjetuitgave van het verzameld werk van een Russische negentiende-eeuwse schrijver had gekocht (die waren vaak geïllustreerd), eerst de illustraties eruit te scheuren. Die plaatjes waren dan ook execrabel, haastig op bestelling gemaakt zo leek het en zonder enig gevoel voor de tekst waar ze bij hoorden. Zonder die plaatjes waren de uitgaven redelijk, met illustraties riepen ze alleen maar ergernis op.

Het kan ook heel anders natuurlijk. De Nederlandse boekkunstenaar Kurt Löb heeft in zijn lange carrière van schilder, tekenaar en vormgever laten zien wat er te bereiken valt met een goed doordachte, artistieke conceptie van een tekstuitgave, waarbij tekst en materiële vorm, inclusief illustraties, een 'hogere' eenheid vormen.

Kurt Löb is in 1926 geboren in Duitsland (Berlijn). Kort voor de Tweede Wereldoorlog emigreerde hij naar Nederland. Hij volgde een opleiding aan de Rijksakademie in Amsterdam en was vervolgens lange tijd leraar aan de Koninklijke Akadernie voor Kunst en Vormgeving te 's-Hertogenbosch. Hij maakte naam als schilder maar vooral, nationaal zowel als internationaal, als illustrator en vormgever. Er zijn door hem talloze uitgaven tot stand gebracht, waarvoor hij geregeld ook is bekroond. Halverwege de jaren tachtig was er een reizende tentoonstelling van zijn oeuvre, die in vele musea van Nederland en Duitsland te zien is geweest. In 1993 kreeg hij de prestigieuze Gutenbergprijs van de stad Leipzig voor zijn boekproductie. Ook als docent en publicist werd Löb zeer gewaardeerd. Hij is vele malen uitgenodigd om als gasthoogleraar op te treden (Antwerpen, Essen, Salzburg, Jerusalem). In 1994 promoveerde hij op een studie van twee Duitse, in het begin van de jaren dertig naar Nederland uitgeweken boekkunstenaars, Henri Friedlaender en Paul L. Urban, die een aantal van de vooroorlogse exilliteratuuruitgaven van Allert de Lange en Querido hebben verzorgd (Exil-Gestalten. Deutsche Buchgestalter in den Niederlanden 1932-1950. Gouda Quint, Arnhem).

Ik leerde Kurt Löb kennen in 1981, toen hij me benaderde met het verzoek een kort voorwoord of nawoord te schrijven bij het verhaal Het portret van Gogol. Dit zou als nieuwjaarsgeschenk moeten verschijnen voor de relaties van Zetcentrale Meppel. Voor dit bedrijf had Löb al twee keer eerder een geschenkuitgave verzorgd, Mademoiselle Fifi van Guy de Maupassant en Twee verhalen van O'Henry, maar hij wilde nu wel eens 'iets Russisch' doen.




Anton Tsjechov, portret Kurt Löb

Het contact met Löb leidde tot een langdurige samenwerking, mogelijk gemaakt door Jan Manders van de Zetcentrale, die Kurt Löb elk jaar de gelegenheid bood een geschenkuitgave tot stand te brengen en hem daarbij wat de keuze van de teksten betreft de volledige vrijheid liet. Die vrijheid vertaalde zich in een hele reeks teksten gekozen uit de Russische literatuur, dat wil zeggen: ik stelde de teksten voor en bijna onveranderlijk reageerde Kurt enthousiast. Al ver voor de zomer vroeg hij om een nieuwe tekst om zich goed te kunnen concentreren op vormgeving en illustraties. De tekst werd dan gezet in een zorgvuldig geselecteerde letter en, vanzelfsprekend, heel zorgvuldig gecorrigeerd. In het najaar leverde ik mijn voor- of nawoord, aan het einde van het jaar was de uitgave klaar. Op deze manier hebben we zeventien jaar lang, van 1981 tot en met 1997 samengewerkt en heeft Kurt Löb zeventien parels van boeken gemaakt, een bibliofiele reeks (de deeltjes zijn nooit in de handel geweest) die zijn weerga niet kent en gezien kan worden als een hoogtepunt van de Nederlandse boekproductie aan het eind van de vorige eeuw.

Onze 'Kleine Russische Bibliotheek' begon met Gogols Het portret. Vervolgens namen we nog drie van zijn Petersburgse verhalen, De Njevski Prospekt, Uit een dagboek van een krankzinnige en De mantel, alle in de vertaling van Aleida Schot, wat overigens geldt voor bijna alle teksten in de reeks.1 Na Gogol kwam Poesjkin aan de beurt, eerst Schoppenvrouw en daarna, in twee afleveringen, De verhalen van wijlen Ivan Petrovitsj Bjelkin (met onder andere het beroemde verhaal 'Het schot'). Met Schoppenvrouw behaalde Löb het Ehrendiplom 1986 van Leipzig, De verhalen van Bjelkin werden opgenomen in 'De best verzorgde boeken' van 1986.

In 1988 liet Kurt doorschemeren dat hij graag iets van Tsjechov wilde gaan doen, toch eigenlijk zijn favoriet onder de Russische schrijvers. Het werd De kus, een uitgave die eveneens op een concours in Leipzig werd bekroond. Na Vsevolod Garsjins De rode bloem en Verhaal over de maan die niet kon worden uitgeblazen van Boris Pilnjak keerden we weer terug naar Tsjechov. Achtereenvolgens verschenen De dame met het hondje (1991), Het huis met het bordes (1992), De vlinder (1993) en Drie verhalen ('De ridderorde', 'Een verschrikkelijke nacht' en 'De apothekersvrouw', 1994). Jammer genoeg kwam er na Toergenjevs Eerste liefde en Asja en Leskovs De Lady Macbeth uit Mstensk een einde aan de reeks. De nieuwe bedrijfsleidervan de Zetcentrale had er geen behoefte aan het initiatief voort te zetten en zag zijn relaties vermoedelijk liever verblijd met een kalfslederen nageletui of luxe ballpointset.

Wie een deeltje van de Kleine Russische Bibliotheek wel eens in handen heeft gehad, beseft onmiddellijk het verschil tussen een 'gewone' boekuitgave en een met extra zorg en aandacht gecreëerde bibliofiele editie. Ik wil niet beweren dat een bibliofiele uitgave per definitie geslaagd is. Soms domineert de vormgeving de tekst dermate dat er wel een mooi ogend product tot stand is gekomen, maar dat de tekst zelf daar nauwelijks of geen rol in speelt - er had net zo goed een andere tekst in kunnen staan. Bij de Kleine Russische Bibliotheek is dat anders. Tekst en vormgeving - lettertype, bladspiegel, illustraties en band - zijn iedere keer weer tot een wonderbare eenheid gesmeed. Dat luistert heel nauw. Een groter formaat laat een uitbundiger band toe dan een kleiner en is ook meer gebaat bij gekleurde illustraties, waar een klein formaat zich beter kan beperken tot zwart-wit. De letterkeuze heeft sterk te maken met de inhoud. De vrij grote en donkere letter die gekozen is voor Leskovs 'wrede' verhaal De Lady Macbeth uit Mstensk zou misstaan in Eerste liefde van Toergenjev, waarvoor dan ook een heel ander, lichter lettertype is gebruikt. Omgekeerd zou de lichtpaarse band van Eerste liefde wel erg slecht passen bij Leskovs verhaal. Een van de redenen waarom de door Kurt Löb verzorgde boekuitgaven zo geslaagd zijn is dat hij de kwaliteiten van vormgever en illustrator in één persoon verenigt. Vaak zijn vormgevers van boeken typografen die moeten zorgen voor een zo goed mogelijke layout. Geconfronteerd met een manuscript met daarbijbehorende illustraties is het niet onmiddellijk duidelijk hoe de vormgeving moet zijn.

Je kunt dan twee dingen doen: een layout bedenken die min of meer aansluit bij de inhoud en de illustraties beide, of juist helemaal geen aansluiting zoeken en de boekvorm als een gegeven op zichzelf behandelen. In het eerste geval kom je uit op een compromis, want de inhoud van de tekst zal vrijwel altijd om een andere typografische vorm vragen dan de illustraties. Immers, de keuze van formaat, letter, papier, zetspiegel wordt duidelijk beïnvloed door de lijnvoering, de kracht en de verhoudingen van de tekening. Bovendien zullen de door de illustrator gekozen momenten slechts zelden evenwichtig verdeeld zijn over het totale manuscript; dan moet je dus kiezen tussen een plaats zo dicht mogelijk bij de bijbehorende tekst of een gelijkmatige verdeling over het boek. Zoek je geen aansluiting, dan ontstaat misschien, vanuit de inhoud gezien, de ideale boekvorm.

De woorden zijn van de typograaf Bernard van Bercum. In 1985 kreeg hij de interessante opdracht vier layouts te maken van het verhaal van Tsjechov 'De roman met de contrabas'. Eén layout betrof de tekst sec, zonder illustraties; in de andere gevallen ging het om de tekst geïllustreerd door drie kunstenaars van zeer verschillende pluimage, Johanna Die, The Tjong Khing en Kurt Löb. Het resultaat is na te gaan in Proost Prikkels 402, een uitgave van Proost en Brandt, Amsterdam 1985. Het geheel omvat vier verschillende boekjes van uiteenlopend formaat. Het kleinste bevat de tekst zonder illustraties, afgedrukt in de letter Baskerville 169. De groen zwarte, strakgelijnde tekeningen van Johanna Die eisten een groter formaat, maar een kleinere, zwartere letter (Century Schoolbook 477) met een smallere zetspiegel. Voor de door The Tjong Khing geïllustreerde tekst was juist weer voor een heel ruime zetspiegel gekozen (lettertype Bembo 270) die harmonieerde met zijn fijne, de hele pagina bestaande pentekeningen. Kurt Löb tenslotte kreeg ook een brede zetspiegel, maar korter en met de grootste letter: Plantin 110. Zijn erotische illustraties (het komische verhaal gaat over een musicus en een prinses, die allebei worden beroofd van hun kleren en vervolgens hun toevlucht tot elkaar zoeken), behoorlijk zwart uitgevoerd, vragen om de meeste ruimte.

Het dilemma van de typograaf, die andermans beelden en andermans tekst tot een eenheid moet smeden, speelt bij Kurt Löb geen rol: hij gaat als illustrator immers uit van de tekst en heeft als vormgever ook al een layout in zijn hoofd. De eenheid die hij tussen tekst en materiële vorm tot stand weet te brengen is dan ook vaak heel bijzonder. Hij weet daarbij ook heel goed dat hij met zijn illustraties de verbeelding van de lezer niet in een bepaalde richting kan sturen en wil datook absoluut niet. 'De tekening mag niet storen, niet domineren, geen wig slaan tussen lezer en tekst.' Hij pretendeert niet als kunstenaar de 'beste lezer' van een literaire tekst te zijn, hooguit wil hij iets suggereren van het raadsel dat in alle dingen verborgen zit en het onzichtbare - in beelden - laten spreken, daarbij, wellicht, een extra dimensie aan de tekst gevend. In de eerste plaats is een literaire tekst, althans een literaire tekst waarmee hij een zekere affiniteit heeft, voor hem iets waardoor hij zijn eigen individualiteit kan laten spreken, waardoor zijn creativiteit kan ontvlammen. 'Tekst laadt mijn geest op om te kunnen tekenen. Eigenlijk gebruik ik 'm zoals een componist het libretto voor zijn opera gebruikt.'




Illustratie Kurt Lob uit: Het huis met het
bordes
van Anton Tsjechov

De meest suggestieve libretto's zijn voor Kurt Löb zonder twijfel de teksten van Tsjechov. Zijn vele illustraties bij Tijl Uilenspiegel van Charles de Coster, een opdracht van uitgeverij Meulenhoff (1977), hebben weliswaar tot een fraai eindresultaat geleid, maar de tekst was hem niet op het lijf geschreven: voor hij in staat was een illustratie te maken moest hij de tekst eerst enkele keren grondig lezen, zodat hij er langzamerhand aan kon wennen. Met Tsjechovs subtiele proza bestond dat probleem absoluut niet. De vonk was er direct en heeft een groot aantal fraaie uitgaven tot resultaat gehad, uitgaven waarin zijn onmiddellijk als 'Kurt Löb' herkenbare tekeningen en aquarellen een eenheid aangaan met de teksten van de grootmeester van het verhaal. Zijn fraaie portret van Tsjechov (zie elders in dit nummer) heeft dan ook iets van een zelfportret.


Door Kurt Löb geïllustreerd uitgegeven teksten van Tsjechov:

1. 1965 - Tsjechov Vertellingen, Stichting De Roos, Utrecht.

2. 1980 - De nacht voor de rechtszitting, Kluwer Groep rechtswetenschappen, Deventer, en W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle.

3. 1984 - De Zweedse lucifer. Een detective-verhaal. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle.

4. 1985 - De roman met de contrabas (Proost Prikkels 402), Proost en Brandt, Amsterdam.

5. 1988 - De kus, Zetcentrale Meppel, Meppel.

6. 1989 - Rothschilds Geige, Gustav Kiepenheuer, Leipzig und Weimar.

7. 1991 - De dame met het hondje, Zetcentrale Meppel, Meppel.

8. 1992 - Het huis met het bordes, Zetcentrale Meppel, Meppel.

9. 1993 - De vlinder, Zetcentrale Meppel, Meppel.

10. 1994 - Drie verhalen, Zetcentrale Meppel, Meppel.

11. 1995 - Drei Erzählungen, Büchergilde Gutenberg, Frankfurt am Main und Wien (illustraties als bij de uitgaven 7,8 en 9).

12. 1996 - Der Roman mit dem Kontrabaß, Hubert & Co, Göttingen (illustraties onder meer als bij de uitgave nr. 4).




1 Een handelseditie van Gogols Petersburgse verhalen met de Zetcentrale-illustraties van Kurt Löb verscheen in 1985 bij Meulenhoff.







   <

TSL 39

   >