Sander Brouwer


Vladimir Petsjerin: van hoogleraar tot ziekenbroeder




Vladimir Petsjerin (1807-1885), zoon van een officier uit de lage adel, studeerde aan het eind van de jaren twintig klassieke filologie in St. Petersburg, vervolgens in Berlijn, en werd in 1835 tot hoogleraar in de Griekse taal- en letterkunde in Moskou benoemd. Binnen een jaar wist hij toestemming te krijgen voor een reis naar het buitenland, vertrok naar Bazel en kwam nooit meer terug: 'Ik voelde, voorzag, was overtuigd dat ik, als ik in Rusland zou blijven, met mijn zwakke en zachte karakter, onvermijdelijk een zeer minderwaardige, braaf-loyale ambtenaar zou worden of ... voor een wissewas in Siberië terecht zou komen. Ik ben hals over kop weg gevlucht om mijn menselijke waardigheid niet te verliezen.' Vier jaar lang leefde hij in armoede in Zwitserland en België, waar hij te voet heentrok via de Elzas. Hij zwenkte van Lamennais via fourierisme, saintsimonisme, communisme, maar ook onderweg nog pythagorisme, naar, tenslotte, de katholieke kerk: in 1840 trad hij toe tot de orde der redemptoristen. In 1861 ging hij nogmaals overstag: onder de indruk van de afschaffing van de lijfeigenschap in Rusland ('Het Russische volk is opgestaan! Ja, waarlijk opgestaan! Omhelzen en kussen wij elkaar dus, en begroeten wij elkaar met een fraai beschilderd ei!') en waarschijnlijk ook van het contact met Herzen (die hem in 1853 in Londen opzocht, en daarover schreef in zijn Feiten en gedachten), stapte hij uit de orde en werd kapelaan van een ziekenhuis in Dublin. Daar schreef hij vanaf 1865 in zijn brieven aan vrienden in Rusland bij stukjes en beetjes het verhaal van zijn leven. Die brieven zijn, op een paar na, in het tsaristische Rusland nooit gepubliceerd. Pas in 1932 verschenen ze in boekvorm.

Een uitzonderlijk leven. Maar in zijn innerlijke ontwikkeling ook weer géén uitzondering. Petsjerin hoort tot de eerste lichting van de generatie denkers en schrijvers uit de jaren dertig en veertig, die het culturele en intellectuele gezicht van het negentiende-eeuwse Rusland zouden bepalen. Het begin van de jaren dertig wordt gekenmerkt door idealisme, dromerigheid, laat-Romantische exaltatie van de harmonische Kosmos, gedweep met het Schilleriaanse vrijheidsideaal. Eigenlijk wordt de hele generatie van 'groten' door het klimaat van die jaren gevormd; het zweverige vind je terug in de omhelzing van de idealistische filosofie, het gefantaseer over het Russische volk en het messianistische radicalisme van de jaren veertig. Velen, zoals Belinski, maken een aantal malen radicale zwenkingen in hun opvattingen, onder invloed van weer een idee of school. Tegen die achtergrond vertoont het leven van Petsjerin, hoewel uitzonderlijk in zijn concrete vormen, een bekend patroon. De snelle afwisseling van -ismen doet denken aan Belinski, het radicalisme aan Herzen of zelfs aan Bakoenin. Het talent voor de wetenschap heeft Petsjerin gemeen met iemand als Granovski. Zelfs de interesse voor het katholicisme is niet uniek in die tijd: we kennen het van Tsjaadajev en van Ivan Gagarin, die jezuïet werd.

Wat Petsjerins memoires zo indrukwekkend· maakt is zijn vermogen om vanuit de ouderdom zijn vroegere passie voor dan het een, dan weer het ander idee weer te geven, zó, dat we én zijn enthousiasme begrijpen én de beperktheid van het betreffende -isme en haar vertegenwoordigers doorzien. Het eerste is waarschijnlijk te verklaren doordat zelfs op het moment van schrijven het oude vuur nog niet gedoofd is: zijn hartstochtelijke behoefte zichzelf op te offeren voor de zaak van waarheid en rechtvaardigheid, zijn afkeer van elke schijn-diepte en eigenbaat; het laatste brengt hij tot stand door zijn feilloze gave om het karakteristieke detail op te merken, zijn scherpe tong en zijn geslepen stijl. De communist Bernacki vertelt hem dat in de republiek 'van de ochtend tot de avond de eettafel gedekt zal staan voor alle burgers: eet en drink maar wanneer en zoveel je wilt zonder iets te betalen. Schitterende winkels met kostbare waren zullen wagenwijd openstaan, als een soort wereldtentoonstelling, neem maar wat je wilt zonder de baas iets te vragen - en wie is de baas? Het behoort immers toe aan ons allemaal?' 'Ja maar', werpt Petsjerin tegen, 'in zo'n maatschappij zullen sommige burgers heel hard moeten werken om de anderen die genoegens te verschaffen'. De apostel raakt een tikkeltje in de war: 'Nou ja, natuurlijk, dïé zullen moeten werken; als ze dat niet doen - waar is de guillotine anders goed voor?' 'Maar', bekent Petsjerin even later, 'ik hoorde dat alles met angst en beven en vrome eerbied aan, zonder de minste twijfel aan de waarheid van deze uitspraken. Ik dacht dat het een lotsbestemming was, dat het zo moest zijn en niet anders'. Ook de katholieke kerk krijgt er herhaaldelijk flink van langs. 'In Rochampton zag ik kardinaal Wiseman zich in zijn glanzende purperen gewaar voorbereiden op een of andere gewijde handeling, en tegelijkertijd zong een der zusters van het Heilig Hart, aan een luxueuze piano onder de gouden kroonlijsten gezeten, met een operastem: "O sainte pauvreté! Ma mère!" Kun je je iets lachwekkenders voorstellen dan dat contrast tussen woorden en werkelijkheid?'

De Nederlandse lezer had al kennisgemaakt met Petsjerin in de literatuurgeschiedenis van professor Van het Reve, waarin een taartpunt aan hem is gewijd. Zelfs gerenommeeerde slavisten bleken niet van hem te hebben gehoord, maar de nieuwsgierigheid was wel gewekt. Die wordt nu bevredigd door de publikatie van Petsjerins autobiografische brieven in de Privé-domein serie1.[NOOT1 Vladimir Petsjerin, Van over het graf Uit het Russisch vertaald, geannoteerd en van een nawoord voorzien door Tom Eekman. De Arbeiderspers, Amsterdam 1990 (Privé-domein, No. 165). 242 blz. Prijs f 49,90.] Ze zijn vertaald naar de uitgave van 1932 door Lev Kamenev, die was voorbereid door M.O. Gersjenzon. Het is de eerste vertaling ooit verschenen, en als vertaling onberispelijk - de ervaren Eekman is dat wel toevertrouwd. In dat opzicht verdient de uitgave alle lof. Helaas echter is hij bij verschijning meteen al weer verouderd. Het was bekend dat Kamenevs uitgave niet volledig was, dat meldde Van het Reve al en Eekman schrijft er ook over (des te bedenkelijker is het dat de flaptekst pocht dat het hier gaat om een uitgave van de volledige tekst). Vorig jaar verscheen in drie afleveringen van het tijdschrift Nasje nasledie (Ons erfgoed) een vollediger uitgave van de brieven die ter beschikking stonden van Gersjenzon en Kamenev, en die zich bevinden in de collectie van de Leninbibliotheek. Een onbegrijpelijke misser van Eekman en de Arbeiderspers dat men zich desondanks heeft gehouden aan de uitgave van 1932. In die van 1989 zijn vier extra brieven gepubliceerd, Petsjerins brief aan graaf Stroganov, waarin hij zijn redenen uiteenzet om Rusland te verlaten, staat er in zijn geheel in, en aan de 'Legende van de monnik en de demon' is het eind toegevoegd. Daarbij zijn de brieven gerangschikt in biografisch chronologische volgorde, in plaats van naar de datum van schrijven. Die ingreep is te verdedigen, de brieven zijn geschreven in een tijdsspanne van tien jaar, en het is logisch dat de auteur later nog eens terugkomt op een periode die al aan de orde was geweest, zeker bij een associatief verteller als Petsjerin. Eekmans veronderstelling dat het ontbreken van een strikt chronologische volgorde een 'bewust compositorisch procédé' is lijkt me dan ook onjuist. Pogingen van Petsjerin zelf om zijn brieven tot een geheel te componeren zijn niet gedocumenteerd.

Ook de juistheid van de titel Van over het graf wordt door de uitgevers van 1989 betwijfeld. Inderdaad noemt Petsjerin zijn herinneringen ergens zijn 'Mémoires d'outre-tombe', daar bij refererend aan Chateaubriand. Maar hij wil hier weinig meer mee zeggen dan dat hij eraan twijfelt dat iemand van zijn generatie zijn brieven ooit nog zal lezen. Met de Mémoires heeft het boek weinig te maken. Ergens anders noemt Petsjerin zijn brieven zijn 'Apologia pro vita sua', waarschijnlijk verwijzend naar het werk van kardinaal Newman (1864), die het anglicaanse geloof verwisseld had voor het katholieke, en die zich in zijn Apologia verweerde tegen de felle aanvallen van de anglicanen. 'Verdediging van mijn eigen leven' heet dan ook de uitgave van 1989. Inderdaad zijn Petsjerins brieven vooral geschreven voor de Russische lezer, om hem duidelijk te maken wat een Rus er toe had kunnen brengen voor het traditioneel zo verfoeide katholicisme te kiezen (wat hem er overigens niet van weerhoudt datzelfde katholicisme flink te verketteren).

De uitgave is niet helemaal vlekkeloos verzorgd. Zo maakt Eekman van sommige tussentitels hoofdstuktitels, laat hij fragmenten in het Frans weg ( een keer zelfs zonder een vertaling te geven) en vergeet hij aan het eind van hoofdstuk 1 uit de 'Mare van kapitein Fiott en zijn bediende' een Latijns citaat en een noot van Petsjerin. De annotatie, voornamelijk gebaseerd op die van Kamenev, is aan de magere kant en tamelijk willekeurig. Zo wordt informatie over niet-Russische figuren meestal weggelaten (maar wie weet bijvoorbeeld wie Grillenzoni was?), maar niet bij Radcliffe, Alexander von Humboldt, Wellington en anderen; Russen worden wel gëintroduceerd, maar een belangrijke figuur als graaf Stroganov weer niet. Wie dr. Atkinson was, met wie Petsjerin aan het eind van zijn leven zit te filosoferen, komen we niet te weten (hij was professor Sanskriet aan de universiteit van Dublin en kwam bij Petsjerin Russische les nemen. Dat lukte zo goed dat hij later nog Toergenjev in het Engels heeft vertaald). In het nawoord staat dat de neef van Petsjerin, aan wie een deel van de brieven is gericht, ook Petsjerin heette, maar hij heette Pojarkov.

Hieronder publiceren we de in de uitgave van Kamenev/Eekman ontbrekende brieven in de vertaling van Otto Boele:

1. Het eind van de 'Legende van de monnik en de demon'.
2. Vier ontbrekende brieven.
3. Petsjerins brief aan graaf Stroganov in zijn geheel. De volgorde van .de brieven in de uitgave van 1989 is deze (onderstreept zijn de brieven die niet in Kamenev /Eekman staan):

Aan Savva Fedosejevitsj Pojarkov:
1. Eerste herinneringen: 13-X-1965
2. 1815. Odessa. In kazernes: idem en 28- III-1867
3. Mijn roman: 20-IV-1866
4. Chmelnik, gouvernement Podolsk, 1823: 30-IV-1866
5. 1823-1825: 28-III-1867
6. Een episode uit het Sint-Petersburgse leven (1830-1833): 12-IX-1869 en 4-11-1870

Aan Fjodor Vasiljevitsj Tsjizjov:
7. De mémoires van over het graf van Vladimir Sergejevitsj Petsjerin: 23-XII-1872
8. Lugano, en hoe ik daar terecht kwam (bij Eekman in de 'Aanvullingen'): 6-VII-1870
9. Hopeloos!: 19-IV-1871
10. Vlucht uit Zürich: 28-V-1870 (aan Pojarkov)
11. De reis naar Metz en wat daarop volgde: idem en 6-X-1870
12. De reis van Metz naar Luik: 6-X-1870
13. Luik: 18-XI-1870
14. MacNally&Co.: 25-11-1871
15. Een apostel van het communisme en 'De samenzwering van Baboeuf: 25-XI-1870
16. Mare over kapitein Fiott en zijn bediende: 24-XII-1870; 25-1-1871; 4-11-1871
17. Keerpunt: 18-III-1871
18. Fourdrin-Lequointe-Potocki: 19-V, VI1871
19. Legende van de monnik en de demon: 22-VI-1871
20. Het jaar 1840: 13- VIII-1871
21. George Sand. Michelet. Religion Saint Simonienne: 26- IX-1871
22. De angst voor Rusland en de roman van het leven: 10-XI-1871 23. Woestijn en vrijheid: 8-XII-1871 24. Luik (1838-1840): 29/31-1-1872
25. Zalig zijn zij die naar de waarheid hongeren en dorsten!!!: 27-11-1871
26. Luik (1840): 1-IV-1872
27. Opname in de redemptoristenorde: 26- IV-1872
28. Het noviciaat (1840-1841): 28-V-1872
29. Wittem (1841-1843): (bij Kamenev/ Eekman: 'De eerste preek') niet vermeld
30. Verhuizing naar Engeland: 20-X-1872
31. Falmouth: 29-XI-1872
32. Falmouth (1846-1848): 1-IV-1873
33. Falmouth (1846-1848): 12-XI-1873
34. Adieu Falmouth. Mei 1848: 11-11-1874
35. Londen (1 mei 1848): 15-IV-1874
36. Londen. Van mei tot augustus 1848: 8-V-1874 en 27-VI-1874
37. Drie vrouwen: 3-IV-1873
38. Rochampton. 1851 (bij Kamenev/Eekman 'De paus van Rome en de Russische generaal von Berg'): 20-VII-1872

Eekmans hoofdstuktitels 'Ontwaken', 'Vanaf de Monte-Pinchio (moet overigens zijn 'Pincio'), 'Wensen voor een betere wereld' zijn ondertitels en vervallen dus. Kamenev/Eekmans hoofdstuk 'Vader en moeder' vervalt; het is het laatste gedeelte van '1815. Odessa. In kazernes'. Hun 'Mijn roman' bestaat uit twee brieven, hier genoemd 'Mijn roman' en 'Chmelnik, gouvernement Podolsk, 1823'. Hun 'Enkele dagen vóór mijn verblijf in Zürich' vervalt; het is het laatste gedeelte van 'Lugano etc.'.  

 






<

TSL 8

>