Helen Saelman



Ljoedmila Petroesjevskaja in haar eigen kring



Ljoedmila Petroesjevskaja (Moskou, 1938) begon bekendheid te verwerven in Moskou rond het midden van de jaren zeventig. Het waren toen voornamelijk geruchten die de ronde deden, slechts weinigen hadden iets van haar gelezen of gezien. Nadat Petroesjevskaja in 1973 behalve proza ook toneel was gaan schrijven werden haar stukken eerst jarenlang in clubs en semi-professionele theaters opgevoerd, alvorens in 1981-1982 haar eenakter 'Liefde' tot twee professionele Moskouse theaters tegelijk doordrong, het Jermolova- en het Tagankatheater. Tegenwoordig zijn haar, overwegend psychologische, drama's niet meer weg te denken uit het grote theatercircuit, zowel in binnenals in buitenland. Op het internationale toneelfestival in Avignon was Petroesjevskaja een verrassing en ook in Amsterdam trok zij volle zalen met 'Een glas water'.



Ljoedmila Petroesjevskaja. Foto Hans van der
Molen

Heeft ze met haar toneelwerk slechts langzaam door kunnen stoten, met haar verhalen ging het nog moeizamer. Als prozaschrijfster debuteerde Petroesjevskaja al in de jaren zestig. Tvardovski, hoofdredacteur van het literaire tijdschrift Novy mir, hechtte veel belang aan haar geschriften, maar achtte zich niet in staat haar te beschermen tegen de aanvallen van de Sovjetkritiek die onvermijdelijk op publikatie zouden volgen. In het begin van de jaren zeventig werden enkele verhalen gepubliceerd in literaire tijdschriften, waarna haar weer vijf jaar lang het zwijgen werd opgelegd. Aan het eind van de jaren zeventig werd zij tezamen met een aantal andere moderne Sovjetschrijvers door de kritiek vergeleken met de 'angry young men', die in de vijftiger jaren opgang maakten in Engeland. Pas in 1988 verscheen er in de Sovjetunie een bundel van 39 verhalen onder de titel 'Bessmertnaja ljoebov' ('Onsterfelijke liefde'). De oplage telde slechts 30.000 exemplaren en was binnen enkele uren uitverkocht.

Gevraagd naar de redenen waarom de censuur haar zo gedwarsboomd heeft, zegt ze dat dat aan de ene kant verwonderlijk is daar ze nooit de partij of de kampen bekritiseerd heeft, maardatmen anderzijds waarschijnlijk aanvoelde dat haar werk toch een negatieve politieke lading draagt daar zij, Petroesjevskaja, politiek herleidt tot het innerlijk van de mens. In haar werk, zo zegt ze, wil ze aantonen dat mensen die langdurig onrecht hebben moeten incasseren, als reactie daarop ook anderen onrecht aandoen.

Tijdens haar bezoek aan Nederland zei Tatjana Tolstaja, die overigens grote bewondering voor Petroesjevskaja koestert, over haar: 'Petroesjevskaja is eigenlijk eerder dramaturge dan prozaschrijfster. Ze is verhalen gaan schrijven omdat het haar onmogelijk gemaakt werd, met haar stukken het publiek te bereiken.' Dit valt zeer te betwijfelen: toen Petroesjevskaja haar eerste toneelstuk schreef had ze zich al zo'n vijfjaarmet proza beziggehouden, en het waren juist haar stukken, en niet haar verhalen, die de minste weerstand ondervonden op hun weg naar het publiek. Maar wat boven elke twijfel staat is dat haar verhalen een sterk dramatisch element vertonen, namelijk de belangrijke rol van de omgangstaal. En dit niet zozeer in de dialoog van de personages (die is in feite heel beperkt) als wel in de vertellerstekst. In alle verhalen neemt de verteller een vooraanstaande plaats in. In vier van de tien verhalen ('Netten en strikken', 'Zwakke botten', 'Zo'n meisje' en 'In eigen kring') is een ik-figuur aan het woord, steeds een vrouw. Behalve in 'Zwakke botten', dat ook verder een enigszins uitzonderlijke positie inneemt, gaat het elke keer om een gewone vrouw, blijkbaar zonder al te veel ontwikkeling, met een baan, een kind en een man die ze bij zich moet zien te houden. Dit laatste is een probleem op zich, vergelijkbaarmet problemen als het tekort aan consumptie-artikelen in de winkels, de lange rijen, het overvolle openbaar vervoer, de woningnood. Hoe slecht het huwelijk ook is, hoe weinig boodschap de vrouw ook aan haar man heeft, een man hoort erbij, een man in huis is een essentieel bestanddeel van 'geluk'. 'Zwakke botten' vormt een uitzondering omdat de vertelster duidelijk een andere achtergrond heeft dan de vrouwen in de overige verhalen en omdat het het enige verhaal in de bundel is dat zich afspeelt in een andere omgeving dan de alledaagse, namelijk in het exotische Toerkmenistan. Qua thema echter sluit het verhaal wel volledig aan bij de rest.

In de overige zes verhalen staat de vertelster op een apart niveau. (Ik spreek ook hier van een vertelster, omdat vertelstijl, redeneertrant en onderwerpen duidelijk in de richting van een vrouw wijzen.) Ze is soms op de hoogte van het verleden van de personages, ze kent soms hun zieleroerselen, maar kan anderzijds vaak toch ook weer niet met zekerheid spreken over hun gevoelens, gedachten en beweegredenen. Vaak lijkt het alsof de vertelster zich in de directe omgeving van de personages bevindt en de gebeurtenissen op de voet volgt en becommentarieert, alsof ze één van de kennissen of collega's is die zich met graagte overgeven aan gissingen en hypothesen. Ze lijkt deel uit te maken van de dagelijkse omgeving van de personages en ook qua taalgebruik staat ze vaak op één lijn met hen. Het is de ononderbroken woordenstroom van een wat nerveuze vrouw, die geen bijzondere aandacht besteedt aan stilistische en andere wetten van taalgebruik. Vandaar ook de talrijke eindeloze zinnen, de anakoloeten, de herhalingen, de kleine tegenstrijdigheden.

Een andere kunstgreep om de vertelster op hetzelfde niveau als de personages te plaatsen is het veelvuldig gebruik van woorden en zinswendingen als 'kennelijk', 'blijkbaar', 'zoals men mag aannemen', 'het lijkt erop dat', enz. Maar tegelijkertijd is zij van haar helden ook onderscheiden: zoals gezegd kent zij soms hun gevoelens en gedachten (dit varieert per verhaal en zelfs per fragment), ze lardeert de verhalen met vaak wat terloopse bespiegelingen over de mensen en het leven. En ten slotte doet ze de lezer af en toe mededelingen over het vertelproces zelf: 'we houden weer een kleine uitweiding', 'daar zullen we het straks over hebben', 'we zijn weer van ons thema afgedwaald', enz.

De personages die de verhalen van Petroesjevskaja bevolken zijn heel gewone mensen met meer of minder ontwikkeling maar allemaal volkomen onverschillig tegenover metafysische of maatschappelijke vragen. Over hun werk wordt meestal niet uitgeweid, doorgaans gaat het omkantoorbanen ('Het uitkijkpunt', 'Manja', 'De verstelster', 'Elegie', 'Zo'n meisje', 'In eigen kring'); van sommige personages wordt verteld dat ze hun proefschrift beginnen of net voltooid hebben ('Netten en strikken', 'Nacht'); de ik-figuur in 'Zwakke botten' geeft lezingen. Over speciale hobby's of interesses horen we weinig, behalve dan dat de man van de ik-figuur in 'Zo'n meisje' musiceert en schildert, dat Pavel in 'Elegie' graag knutselt en dat de ik-figuur in 'Zwakke botten' van musea en exotisch serviesgoed houdt. Veel van de mannelijke personages hebben als afleiding drank en vrouwen. Verder is er niets dat een uitweg biedt uit het leven van alledag.Wat een van Tsjechovs helden zei, 'Byt zael' ('Het leven heeft verslonden'), geldt ook voor Petroesjevskaja's personages. Ze worden opgeslokt door het dagelijks leven: het in stand houden ervan. het denken en het roddelen erover. Ze doen bijna geen poging om eraan te ontsnappen, en waar ze dat wel doen is het tot mislukken gedoemd.Manja uit het gelijknamige verhaal is verliefd, maar haar verliefdheid mist elke overtuiging en de romance gaat uit als een nachtkaars. Serzj in 'In eigen kring' kiest voor vrijheid en onafhankelijkheid ten koste van een schitterende carrière,maar deze keuze keert zich tegen hem. De personages in laatstgenoemd verhaal komen wekelijks bijeen om zich te bedrinken maar ook deze braspartijen zijn tot het gewone leven gaan behoren en bieden geen enkele uitweg. De hoofdpersoon in 'Zwakke botten' probeert anderen en zichzelf een rad voor ogen te draaien en zich voor te doen als jonge excentrieke journaliste, maar haar leeftijd en haar eenzaamheid verloochenen zich uiteindelijk niet.

Veelal worden de personages gekenmerkt door het onvermogen anderen te begrijpen en liefde te geven, en waar ze wel hun liefde schenken wordt deze door de ander niet gewaardeerd, als benauwend ervaren of verraden. Zo zou de moeder in 'Het geval van de Heilige Maagd' het liefst helemaal in haar zoon doordringen en alles met hem delen maar haar zoon trekt zich steeds terug in zijn schulp. De ik-figuur in 'Zo'n meisje' wordt bedrogen door de enige persoon die ze vertrouwde; de ik-figuur in 'Netten en strikken', bereid om zichzelf helemaal weg te cijferen voor haar man, wordt door deze laatste steeds meer op een afstand gehouden; de man en vrouw in 'Elegie', die zo aan elkaar verknocht zijn, blijken elkaar te verstikken met hun liefde.

Tegelijkertijd zijn veel figuren weinig gevoelig voor beledigingen of krenkingen die anderen hun aandoen. De ik-figuur in "Zo'n meisje' is er al aan gewend dat haar man de ene vriendin na de andere heeft, evenals Lidka in 'Het uitkijkpunt'; Galja in 'De vertelster' vertelt zonder een spoor van verdriet over de meest vreselijke huiselijke tragedies. Artemida in 'Het uitkijkpunt' ziet er na de vervelende geschiedenis met haar minnaar 'niet echt verpletterd' uit, de vertelster van 'In eigen kring' wordt door alle anderen van het gezelschap gehaat, maar dat laat haar koud, zoals het Pavel en zijn vrouw in 'Elegie' koud laat wat anderen van hen zouden kunnen denken.

De ongevoeligheid is echter ook maar weer één aspect, in een andere situatie kunnen de helden laten zien wel degelijk over gevoelens te beschikken. Dit is kenmerkend voor Petroesjevskaja: als het ware toevallig en vanzelf worden personages achtereenvolgens van heel verschillende kanten belicht. Het procédé dat de schrijver ook in haar toneelwerk gebruikt, wordt door Jelena Gessen in 'Vremja i my' (1984, 10, p.113) de 'caleidoscoop-methode' genoemd: stukjes glas van verschillende kleuren vormen een bepaald patroon, maar zodra de caleidoscoop bewogen wordt, verdwijnt dat patroon en verschijnen er nieuwe figuren en combinaties.

Zo worden Petroesjevskaja's personages ook bewogen: van steeds verschillende kanten worden ze aan de lezer getoond. En men krijgt de indruk alsof er hier geen auteurshand in het spel is, maar alsof het leven zelf als een caleidoscoop werkt. Het duidelijkst komen deze zienswijze en de daaruit volgende artistieke methode naar voren in het verhaal 'Het uitkijkpunt': 'O God, waarom zit deze wereld toch zo in elkaar dat hij niets weg heeft van literatuur, van één interpretatie, van één zienswijze, maar altijd nóg diepzinniger geïnterpreteerd kan worden en er zich altijd nóg grotere draaikolken kunnen openen...' Situaties en personen zijn niet eenduidig, de lezer kan dan ook vaak moeilijk zijn houding bepalen tegenover wat hij voorgeschoteld krijgt. Lijkt de ik-figuur in 'In eigen kring' inderdaad een 'hard en wreed mens' zoals ze van zichzelf zegt, het eind van het verhaal laat een heel andere kant van haar zien.

In 'Elegie' lijkt Pavels vrouw haar man te verstikken met haar liefde en hem geen enkele vrijheid te laten, maar later krijgt men de indruk dat Pavel ook helemaal geen vrijheid wil en dat hijzelf meer dan zijn vrouw debet is aan de ontstane situatie. In 'Zo'n meisje' vertelt de ik-figuur over de vele avontuurtjes van haar man Petrov, en als lezer ben je direct geneigd partij te kiezen voor de vrouw: het is toch Petrov die zijn vrouw pijn doet en niet andersom. Maar naarmate het verhaal vordert wordt het duidelijk dat de vrouw gedurende hun huwelijksleven altijd vrij weinig aandacht voor haar man gehad heeft, zodat Petrovs gedrag heel wat begrijpelijker wordt en het niet meer zo duidelijk is wie hier nu eigenlijk de schuld heeft.

Onder de schijnbare gevoelloosheid blijkt vaak toch een complex van gevoelens schuil te gaan. Mensen zijn allesbehalve gevoelloos, volgens Petroesjevskaja. Harteloosheid, gebrek aan mededogen, onverschilligheid, het zijn allemaal reacties van gekrenkte persoonlijkheden, van mensen die zelf met hun liefde in de kou zijn blijven staan. In de diepte blijven Petroesjevskaja's personages beheerst door de behoefte aan liefde en het gevoel van eenzaamheid en onzekerheid. Manja (in 'Manja') loopt, zolang als haar romance duurt, rond met haar muts op omdat ze zich schaamt voor haar krullen; de hoofdpersoon in 'Zwakke botten' doet zich voor als een jonge vrolijke journaliste, geliefd bij de mannen, maar in werkelijkheid is ze eenzaam en helemaal niet jong. De ik-figuur in 'Netten en strikken' is bereid om elk stom grapje te lachen en iedereen ter wille te zijn, als ze maar aardig gevonden wordt. Artemida in 'Het uitkijkpunt' lijdt aan een levensgroot minderwaardigheidscomplex en liegt daarom over afkomst en opleiding.

Allemaal kleine tragedies op het niveau van het dagelijkse leven. Grote tragedies bestaan niet, grootse, verheven gevoelens bestaan ook niet. Wanneer er enkele keren een personage wel die richting dreigt uit te gaan, wordt direct het onechte en het ridicule van die gevoelens getoond. De journaliste in 'Zwakke botten' is ronduit belachelijk wanneer ze in haar vreemde uitmonstering geëxalteerd aan haar poëtische gemoedsbewegingen uitdrukking geeft; wanneer de ik-figuur in 'Zo'n meisje' al de voorbereidingen tot het plegen van zelfmoord al getroffen heeft, ziet ze er uiteindelijk van af: 'Ik begreep dat al die zinloze zieleroerselen en impulsieve handelingen, dat dat allemaal niks voor mij was.' De keuze van Serzj ('In eigen kring') voor vrijheid en onafhankelijkheid ten koste van zijn carrière mag dan misschien wat oprechter zijn, hij krijgt ook iets komisch doordat hij voor de betrokkene zo anders uitpakt dan deze gedacht had.

Soms wordt ook expliciet die afwezigheid van grootse emoties vermeld: 'Het absurde van hun verbond verhevigde hun gevoelens niet en gaf er geen wederzijds vuur aan, ze liepen niet gekweld rond, huilden niet over het feit dat ze geen toekomst hadden.. .' ('Het uitkijkpunt'); 'Slechts één ding kon hij zoals we nu begrijpen de dorstende wereld niet bieden: emoties.' (Ibidem) Aan de romance tussen Manja en Joera in het verhaal 'Manja' komt een einde doordat Joera een andere baan krijgt 'en dat hele afscheid verliep uiterst rustig, heel anders dan normaal in zulke gevallen: dan huilen de vrouwen en de mannen zwijgen somber, enzovoort.'

Hiermee hangt ook samen de aard van de vóórkomende conflicten. In de meeste verhalen lijken er voorwaarden genoeg te bestaan voor een werkelijk conflict, in het innerlijk van een personage of tussen verschillende personages onderling: overspel, bedrog, egoïsme, jaloezie, enzovoort. Maar vaak blijft het verwachte conflict uit. Wanneer in 'Zo'n meisje' Petrov zijn vrouw definitief dreigt te verlaten, maakt deze laatste zich meer zorgen over het feit dat het kind nu zonder vader zal opgroeien en dat ze nu geen nieuwe woning zullen krijgen, dan over het verlies van haar man; Galja in 'De vertelster' lijkt niet aangedaan door de klappen die ze moet incasseren; de ik-figuur in 'In eigen kring' vertelt rustig hoe haar man voor haar ogen aanpaptmet een wederzijdse vriendin, hoe die twee vervolgens trouwen en hoe zij hen op bezoek ontvangt. Het feit dat Andrej in datzelfde verhaal toegeeft uit berekening verklikker te zijn geworden, schijnt ook niemand bijzonder te beroeren. Hoewel er in veel verhalen voortdurend kleine onenigheden en ruzietjes zijn, komt het praktisch nooit tot een uitbarsting.

Sommige verhalen eindigen in overeenstemming hiermee wat onduidelijk of zelfs met een anticlimax: er is niets opgelost. 'Manja' bijvoorbeeld eindigt als volgt: '.. dat iedereen het gevoel bleef houden dat er iets niet afgemaakt was, het gevoel dat er nog iets moest komen. Maar er kwam niets meer.' Het leven gaat weer zijn gewone gangetje en dat is ook wat de personages au fond het meest bezighoudt: de strijd om een 'normaal' bestaan, met een bepaalde mate van georganiseerdheid en met ingrediënten die algemeen worden beschouwd als behorend bij zo'n bestaan: woning, man, kind, werk, vakantie, enzovoort. En zo zijn we weer terug bij het begin van dit stuk: 'Byt zael.' Zoals gezegd wordt er in Petroesjevskaja's verhalen geen enkele expliciete aandacht besteed aan maatschappelijke problemen. Maar elk literair werk is een code die ontcijferd moet worden en de aandachtige lezer kan uit de verhalen een grote hoeveelheid informatie putten over voor de sovjetsamenleving kenmerkende zaken. Enkele van die zaken wil ik hier kort noemen.

Ten eerste de woningnood. Veel van de personages wonen in een gemeenschappelijke woning. Voor een alleenstaande betekent dat meestal een kamer voor zich alleenmet gemeenschappelijk gebruik van keuken en badkamer (zoals Nina Nikolajevna in 'Netten en strikken'), maar voor gezinnen houdt dat in een of twee kamers met z'n tweeën, drieën of vieren (zoals Lidka in 'Het uitkijkpunt', de ik-figuur en haar man in 'Zo'n meisje', de personages in 'In eigen kring'). Petrov in 'Zo'n meisje' heeft vele avontuurtjes maar laat zijn vrouw nooit definitief in de steek omdat hij dan het recht op een tweekamerwoning verspeelt. Tijdens de bezoeken van Galja ('De vertelster') aan haar vriend en zijn moeder wisselen de laatsten 'voorzichtige blikken alsof ze elkaar vroegen hoe ze ooit met z'n allen in die twee kleine kamertjes zouden kunnen wonen'. Vandaar ook de opklapbedjes in de kamer ('Elegie' en 'Het geval van de Heilige Maagd'), vandaar ook de jacht op kamers en woningen waar af en toe op gezinspeeld wordt ('Netten en strikken', 'Zo'n meisje', 'In eigen kring').

Anders ook dan in West-Europa kunnen in de Sovjetunie jonge mannen 'tewerkgesteld' worden ('Netten en strikken', 'Elegie'): na beëindiging van hun studie of opleiding mogen ze niet kiezen waar ze gaan werken maar worden ze voor drie jaar ergens heen gestuurd, meestal naar verre uithoeken waar een groot tekort aan arbeidskrachten heerst. Om een bepaald baantje te krijgen moet men vaak konkelen (Andrej in 'Het uitkijkpunt') of bepaalde diensten verlenen (Andrej in 'In eigen kring' wordt verklikker om mee te kunnen met de expeditie). In 'De vertelster' wendt de chef zijn invloed aan om Galja aan een nieuw baantje te helpen.

Een ander typerend trekje voor het leven in de Sovjetunie is het grote alcoholgebruik, waarvan we staaltjes vinden in 'Nacht', dat eigenlijk niets anders is dan de beschrijving van een flinke, echt Russische zuippartij, en in 'In eigen kring'. Ongetwijfeld is dit een van de factoren die verantwoordelijk zijn voor het grote aantal echtscheidingen: in de tien verhalen worden terloops ongeveer even zoveel echtscheidingen vermeld plus een groot aantal aanzetten ertoe. Een tweede element dat hierin zeker meespeelt en dat in de verhalen ook uitvoerig aan de orde komt, is de ontrouw binnen het huwelijk. Een leek is waarschijnlijk geneigd wat hem in Petroesjevskaja's verhalen op dit punt getoond wordt, met een korreltje zout te nemen. Dit is niet terecht: in de Sovjetunie wordt voor gemiddelde Nederlandse begrippen ongelooflijk gerommeld, in alle lagen van de bevolking.

v Desondanks leeft bij de gemiddelde Sovjetvrouw heel sterk het verlangen een 'normaal', 'fatsoenlijk' leven te leiden, het verlangen om zich niet van de massa te onderscheiden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Nederland, waar men er vaak juist naar streeft anders dan anderen te zijn. Het is onder andere dit verlangen dat de ik-figuur in 'Zo'n meisje' over haar weggelopen man laat zeggen: 'het voornaamste was Petrov ertoe over te halen al was het maar pro forma bij ons terug te komen' en dat de ikfiguur in 'Netten en strikken' ertoe aanzet bij haar schoonmoeder te gaan bevallen en niet bij haar eigen moeder: 'Wanorde zou automatisch een streven naar orde tot gevolg hebben, terwijl daarentegen iedere orde - in het uiterste oosten bij mama of in de stad waar Georgi en ik woonden ... - iedere orde van dit soort een vertraging van de echte orde tot gevolg zou hebben ... ' En gewoon erbij verzonnen: de 'journaliste' in 'Zwakke botten' maakt haar medereizigster wijs getrouwd te zijn, een woning te hebben en ooit een kind te willen.

Genoemd streven naar een leven als alle andere staat ook weer niet op zich en een factor die in dit verband zeker genoemd moet worden en die in een aantal verhalen een belangrijke rol speelt, is de sociale controle. Iedereen houdt elkaar in de gaten, bemoeit zich met elkaars zaken en roddelt over elkaar. Dit geldt voor 'In eigen kring', waar praten over elkaar de hoofdbezigheid van de personages lijkt te zijn, maar het geldt nog veel meer voor verhalen als 'Het uitkijkpunt', 'Elegie', 'Manja' en 'De vertelster'. De vertellende instantie doet hier namelijkmeer dan voortdurend wijzen op de aanwezigheid van waarnemers, waarvan hier eerst enkele voorbeelden. 'Dan is nu het moment gekomen ... te kijken hoe Andrejs leven nu in werkelijkheid verliep en hoe zijn collega's er van de buitenkant tegenaan keken' ('Het uitkijkpunt'); 'Eerst had men de verklaring gezocht in ... ' ('Elegie'); 'De vrouwen van Pavels afdeling vermoedden... ' (ibid.); 'iedereen had toch wel op een bepaald moment gedacht dat hij bij haar weg zou gaan...' (ibid.); 'iedereen in haar omgeving zag dat het Manja allemaal niets kon schelen' ('Manja'); 'Hier ook was alles iedereen van het begin af aan volkomen duidelijk.. .' (ibid.); 'Daarom hielden de collega's nauwlettend in de gaten hoe Manja zich voelde' (ibid.); 'Je kunt wel zeggen dat het op het bureau waar Galja werkt een nieuw soort sport geworden is alles haarfijn uit zien te vissen, tot in de kleinste bijzonderheden, tot op de bodem.. .' ('De vertelster').

De rol van de vertellende instantie gaat verder, deze vervult vaak zelf de functie van waarnemer of van een groep waarnemers. De vertellerstekst is dan ook doorspekt met woorden en zinswendingen als 'kennelijk' , 'blijkbaar', 'je zou toch zeggen dat', 'we mogen aannemen dat', 'dat was kennelijk ook de reden waarom', 'echt onvoorstelbaar', 'zoiets doe je toch niet!' enzovoort. Dit draagt allemaal bij tot be benauwende atmosfeer die in de meeste verhalen hangt. Genoemde punten (samenmet niet-genoemde als anti-semitisme, bureaucratie, en de angst voor verklikkers, die in de verhalen terloops aan de orde komen) geven samen een treffend beeld van het leven in Moskou waarover reisgidsen niet spreken en dat ook in de literatuur tot voor kort niet bespreekbaar was. Via het leven van alledag biedt de auteur een doorsnede van de hele maatschappij, belangrijke problemen van die maatschappij blijken in het leven van alledag gecodeerd te zijn.

Op bepaalde plaatsen vindt men zo'n zelfde code ook op het niveau van de taal zelf. Een voorbeeld hiervan is de afkorting 'Ts.B.S.' ('Zwakke botten') waar ik tijdens het vertalen op stuitte: 'We probeerden met z'n tweeën via de administratrice een hotelkamer te bemachtigen waarbij mijn Iraïda haar terwijl ik in de gang stond te wachten, inprentte: 'Ts.S.B., Ts.S.B.', ... ' en: 'En wat heeft u met de Ts.S.B.? Werkt u voor ze?' 'Ts.S.B. was in geen enkel woordenboek te vinden, ook niet in het Woordenboek van afkortingen. Russen aan wie ik het voorlegde konden niets anders bedenken dan 'Tsentralnoje Spravotsjnoje Bjoero' (Centraal Inlichtingen Bureau) Of'Tsentralnoje Statistitsjeskoje Bjoero' (Centraal Bureau voor de Statistiek), wat beide niet in de context paste. Totdat de derde Rus plotseling op het idee kwam dat 'Ts.S.B.' stond voor 'KGB'. (Later is dit door Petroesjevskaja zelf bevestigd.) De code wordt uitgebreid tot de woordvorming: het woord 'Jaybee'in hetzelfde verhaal betekent niets, maar moet duiden op een Engels of Amerikaans merk. Het woord bevat klanken die het Russisch niet kent. Petroesjevskaja had ook een bestaand Engels of Amerikaans merk kunnen nemen maar gaf er blijkbaar de voorkeur aan de code in het verhaal uit te breiden.

Een ander geval is de passage in 'Nacht', waar in het Russisch staat: 'sjlot b zj...', 'posjli oni vsje v zj...' Dat hier 'zjopoe' ('kont') moet staan is meteen duidelijk, maar het geval is toch weer een element van een code. En een laatste voorbeeld: 'Kapitsjnik' in 'In eigen kring' komt van de naam 'Kapitsa', een academielid. Maar de relatie doet zich voelen met het woord 'kapoestnik', dat een komische amateursvoorstelling aanduidt. De betekenis van dit laatste woord wordt gedeeltelijk overgedragen op de respectabele Kapitsa.

Al met al kan men zeggen dat Petroesjevskaja de Sovjet-maatschappij niet bespreekt, maar laat zien. Ze moraliseert niet maar observeert, afstandelijk en met een wat grimmige humor die hier en daar absurdistische trekjes vertoont. Dit maakt het lezen van haar verhalen tot een verademing na de communismebouwers van vóór, en de maatschappijcritici van tijdens de perestrojka.





<

TSL 9

>