Larisa Vanejeva



Weduwe



Larisa Vanejeva is een vertegenwoordigster van het zogenaamde 'andere proza' in de Sovjetunie. Tot dit proza worden behalve haar ook de schrijfsters Tatjana Tolstaja en Ljoedmila Petroesjevskaja gerekend en verder auteurs als Jevgeni Popov en Viktor Jerofejev. Het 'andere proza' is tijdens de periode van de perestrojka naar voren gekomen; er worden jonge schrijvers toe gerekend, maar ook oudere, die in de Brezjnevtijd geen kans kregen te publiceren. De auteurs die tot het 'andere proza' behoren vormen een zeer heterogeen gezelschap. Wat hen verbindt is, heel globaal, dat ze niet de nadruk leggen op het behandelen van maatschappelijke en ethische problemen en het op 'klassieke' manier vertellen van een afgerond verhaal, maar dat ze experimenteren met verhaalvormen en manieren van vertellen en veel aandacht hebben voor de talige expressie.

Vanejeva, geboren in Novosibirsk, werkte al op haar zestiende als correspondente van een jeugdblad. Vervolgens studeerde ze journalistiek aan de Universiteit van Moskou en werd ze toegelaten tot de schrijversopleiding van het Gorki-instituut voorwereldliteratuur. Lange tijd had ze als schrijfster geen succes; afgezien van een klein verhaaltje in de Siberische bundel 'Debuut' in 1980 verscheen er niets van haar literaire werk in de Sovjetpers. Haar eerste echte publikatie was in Frankrijk in 1988. Sinds kort wordt de naam van Vanejeva regelmatig genoemd in het rijtje van vooraanstaande hedendaagse Russische schrijfsters. Haar eerste bundel verhalen verscheen vorig jaar in de Sovjetunie, maar ze heeft nog veel ongepubliceerd materiaal liggen, waaronder een groot aantal verhalen en twee romans. Vanejeva houdt zich actief bezig met ecologische problemen en is lid van de beweging van de Russische 'groenen'. Haar verhaal 'Weduwe', dat gaat over de reacties van een jonge vrouw op de dood van een door haar aanbeden schrijver, haar 'leraar', is vermoedelijk grotendeels autobiografisch.




Bij de begrafenis was ze zichzelf niet, maar ze wist dat ze moest knielen, en liet zich op haar knieën zakken, boog haar hoofd naar de grond, en rondom begon men te fluisteren: 'Ze maken er een poppekast van...,'- voldane, vijandige gezichten, geen vleugje menselijkheid, hij zou hen vergeven, hij vergaf iedereen, maar ik vergeef niemand, nee... De Georgiërs van de bloemenmarkt bij het Koersk-station begonnen te fluiten en te joelen toen Natalja, haar ogen dichtknijpend tegen de zon, het asfaltpleintje overstak: bij mij, liefje, kom bij mij, schoonheid... De enige klant van die ochtend op tien zwartharige mannen met identieke anjers, allemaal aangevoerd met dezelfde vlucht. Rumoer en gefluit, als bij voetbal. Van haar stuk gebracht koos Natalja de rustigste uit. Boven hem cirkelde een vlieg. Hij zocht met zijn dikke vingers slaperig de volste anjers uit de vaas... Zo kies ik ze altijd uit, dacht Natalja. De verkoper naast hen, een langharige, ongebreidelde schoonheid, stond toe te kijken en barstte ineens los: 'Wat sta je daar nou als een kip te pikken!' 'Zak', wond Natalja zich op. 'Wat... ik een zak?' De kerel plukte zijn hemd van zijn ruige, imposante borst: 'Trut die je bent!. ..' De eunuch verpakte vier anjers in cellofaanpapier. 'Val dood man, je bent zelf een kaffer, ' siste Natalja. De vent begon te trillen. Natalja ook. Met moeite rekende ze af, zich ervan bewust dat ze achter in haar panty een dichtgetrokken ladder had, de bloemetjes waren een roebel per stuk, nu kon ze dus die kousen pas van haar volgende salaris kopen.

Anka, haar dochter, had ze niet meegenomen. Ze was bang dat het kind zou instorten. Het ging toch al zo beroerd op school.

Hij was niet tevreden. Hij lag er beledigd bij. Ze hadden hem gekwetst. Zijn lippen waren lang, blauw, als van een vreemde. Stijf dichtgeklemd. De man was beledigd. Ze zette de bloemen in een vaas aan het voeteneind van de kist, boog, en kwam naderbij. Iemand van de aanwezigen knikte goedkeurend naar de bloemen.

Ze bekeek hem, en besefte pijnlijk hoe ze hem beledigd hadden. Vervolgens boog ze zich over hem heen en kuste hem. Zijn wang beefde onder haar lippen. Hij beantwoordde haar kus. Haar hart verkrampte, ze ging bij de kist weg en pas toen ze wat apart stond, realiseerde ze zich dat ze voor het eerst niet bang was voor een dode, vroeger werd ze misselijk van lijken, kreeg ze er hoofdpijn van. Maar op haar lippen was nog steeds zijn zoen. Had ze hem toch uiteindelijk gekust... Ooit was het haar idee-fixe geweest hem aan te raken. Toen ze nog zijn studente was. Het was eens gelukt onopvallendmet haar vingers de rug van zijn hand aan te raken.

De dagen dat ze net gehoord had dat hij plotseling in het ziekenhuis overleden was aan een eenvoudige operatie, regen zich aaneen tot een ononderbroken nachtmerrie, één grote ellende. Het gebeurde voor... die afschuwelijke periode... Het gebeurde dat ze thuis kwam en tegen haar man schreeuwde: 'Naar lijk.. ik ruik lijklucht... het ruikt hier naar dood!' Ze werd hysterisch. Ze liep snuivend door het appartement en schreeuwde tegen Stepov. Behalve zij rook niemand iets. 's Avonds bracht de hond in de vacht op zijn achterpoot een naaldboomtakje mee van de wandeling. En de volgende dag kreeg ze per telefoon te horen dat hij dood was.

Er ging gefluister door de menigte en het werd stil. Iemand hoestte in de microfoon. De muziek zweeg. 'Onze geliefde kameraad en collega is gestorven.. .'Begrafenisredes: vrienden lezen afscheidswoorden van een papiertje, 's ochtends in tranen aan de ontbijttafel op schrift gesteld, met koffie en sigaret in de hand, vijanden raffelen uit hun hoofd hun kant en klare stukken af, de overigen vergeten voor de microfoon wat ze wilden zeggen en beginnen zoals altijd over zichzelf te praten. Al met al geen enkel levend woord! Maar iemand zou toch ... Het was immers een prachtmens! Maar ze zijn gek van vreugde dat ze bevrijd zijn. Hij was hun allen immers een doorn in het oog... Een voederbak, dat is alles wat ze nodig hebben, alleen een voederbak.

Snikkend volgde ze de kist toen die naar buiten werd gedragen. Iemand ging voor haar aan de kant. En nog iemand liet haar langs. Een doorgang. Door het wachten rusteloze blikken, kleverig, begerig. Ze werd bekeken. Heimelijk. Ze dachten er het hunne van. Daar gaat ze, hoorde ze iemand fluisteren. En weer een ander keek langdurig naar haar verkrampte gezicht voor hij zijn wolveblik afwendde. Wat is er aan de hand, waarom doen ze zo raar? Ik ben de minnares, ik ben zijn minnares, begreep ze ineens en ze kreeg het er benauwd van. Ze pikten gretig andermans geheim weg, dat blootgelegd was door de dood. Zelfs hier waren ze in staat tot hun vieze, gemene roddel. Ze vergeleken en kwamen tot conclusies. Waarom zou ze anders zoveel verdriet hebben, toch? Verdriet en plein public is onfatsoenlijk.

Ze zette een uitdrukkingsloos gezicht, maar toen ze het trapje afliep, de zon in, kon ze zich niet goedhouden, haar zenuwen trokken zich ongecontroleerd samen, een zenuwtic. Van beneden afwerd gefotografeerd. Er zoemde een filmcamera. Het lukte haar niet te gaan huilen. De kist werd van de schouders getild en in de bus geschoven. De straat was vol mensen en men leek nog ergens op te wachten. De mensen beneden, naast de autobus, wachtten tot iedereen bij elkaar was. Het bleek dat er veel gekomen waren. Olga, Lariska, Resjkin, Sasjka met zijn kreupele vrouw, Jubyldy... Natalja ging de kring rond en gaf ze allemaal een hand, waarbij het leek of ze aan iedereen bleef plakken. Het leek wel of ze allemaal aan elkaar vastplakten. Ze lieten elkaars handen niet los. Ze keken elkaar diep in de ogen. Nou, hoe is 't met jou? En met jou? Alleen Jubyldy zag er anders uit dan anders, had zijn lange, grijze, Mongoolse - als paardehaar zo stugge - haren loshangen op zijn zeemleren kraag. Ze hadden hem een scenario afgenomen. En het was zo'n kalme vent, nietwaar? Glimlachte altijd...

Ach ja... zo zit dat, luitjes... Ze klitten bij elkaar, naar studentengewoonte. Ze zijn oud geworden, raken getekend. Blauwe kringen onder de ogen, rimpels, verweerde lippen. Lippen die kunnen kussen en zich op elkaar klemmen. Oude schoenen. Vuisten in de zakken. Verkreukelde pakjes sigaretten. Sjaals. Nog niet veranderd. De tijd keert niets ten goede. Gaan we of gaan we niet. Laten we allemaal een roebel dokken, dan pakken we een taxi. Naar een kerkhof moet je per auto. Laten we liever gaan lopen mensen, dan kunnen we van dat geld een neut pakken. Hij begrijpt dat wel. Vergeeft wel. We zullen hem gedenken, kinders. Er werd echter besloten naar het kerkhof te gaan zodra duidelijk werd dat een taxi niet nodig was, dat er een speciale bus reed.

Ze hadden gedacht, dat wordt dringen, een grote drukte, maar zelfs de bus was maar halfvol. Daar zat hij al. Had zich ernaar toe gesleept, verdomme. Natalja liep zonder te kijken langs hem heen. Iemand trok aan haar mouw:

'Niet te geloven, Natasja!'

'Tanjka, sodeju,Tanjoesja!'

'Kijk nou waar we elkaar tegenkomen... '

Ze reden door onbekend Moskou. Natalja snikte in de met shampoo gewassen haarbos van Tanjka. Die stopte haar ijskoude handen in haar eigen warme handen. Natalja liet zich helemaal gaan.

'Wat een smeerlappen allemaal, wat een debiele lamzakken, daar heb je ook geen... aan.'

'Heb het hart niet! Waag het niet te janken. Je mag niet janken,' verbood Tanjka strengmet een verbeten gezicht.

'Ik jank niet, ik ben verkouden,' loog Natalja. 'Moetje hem daar zien. Zie je dat er een muur tussen ons is?'

Voor hen, twee stoelen verder, zat haar man, met de rug naar hen toe, overbehaard, ongekamd, in die verkreukelde, haveloze jas, onder de hondeharen. Het debiele gebreide mutsje. Weerzinwekkende kop. Zo zat.hij en zag haar zoals altijd met zijn vette gebogen rug, hield haarwaakzaamin de gaten.

'Nou, zeg dan wat ik hem voor kwaads gedaan heb, dat hij me zo op de huid zit, ik ga scheiden, ik zweer het je... Parasiet!'

'Moet je doen! Had je al veel eerder moeten doen,' vulde Tanjka opgewonden aan. 'Voor het gerecht ermee. Ga verhuizen. En dan nodig je mij uit, ik zal wel helpen. Ik ben toch een intrigante, dat weet je. Intrigante en avonturierster Ze begon gemeentelachen.

'Nee, wacht, 'zei Natalja geschrokken, 'ik laat de zaak eerst renoveren. En dan komje bij me eten en koop ik een lekkere wijn.'

'Ach nee, ik drink niet meer,' Tanjka kneep boos haar ogen toe. 'Daar heb ik mee gekapt.'

'Weet je, je kunt hem er toch niet zomaar uitjagen, we moeten een huisje voor hem kopen ergens buiten de stad. Laat hij daarmaar gaan wonen.'

'Dus je hebt hem toch nog nodig. Ik begrijp alleen niet waarvoor. Pro forma? Zodat het is zoals bij iedereen? Slaap je met hem?'

'Nee, Tanj, ik slaap allang nietmeermet hem. Al meer dan een jaar niet.' 'Nou, zie je wel.'

'Ja...' Natalja knikte. Haar haar viel droevig langs haar wangen. Tanjka streek teder over haar wang, stopte de lokken terug achter haar oren.

'Je hield van Hem.'

'Ja, Tanj, ja,' en haar stem brak.

'En wat dan nog,' zei Tanjka plotseling gepikeerd, hoewel het onduidelijk was op wie ze boos was. 'Al heeft hij daar met iemand geslapen, al heeft hij duizend keer met iemand geslapen, toch was juist jij, alleen jij, bén jij zelfs voor hem de enige dierbare persoon. En dat wist hij!'

'Ja, hij wist het,' daar was ze het mee eens. 'En die daar, moet je zien, moet je zien hoe hij zit te luisteren...'

Waar was het mee begonnen? Een jaar of tien geleden minstens. Verwachtingen, hoop, de eerste successen. 's Avonds kwamen ze bij elkaar, na tienen, ergens op een kamer, muziek, gedichten, wijn. Daarna begonnen ze voorleesavonden te organiseren. Ze riepen een jaarlijkse premie in het leven. Natalja had hem ook een keer gekregen, in 1976: vijfentwintig roebel. Ze kreeg het rode kaftje overhandigd; een diploma, door allen ondertekend, toen organiseerden ze die leesavonden ook bij hen in het appartement. Toen schreef Stepov ook nog, romans, science fiction of, preciezer, non-sciencefiction en nu voederen ze allebei honden, achttien stuks, doggen en shi-tsu's, voor de verkoop, in zo'n appartement kun je nooit iemand uitnodigen. Men zegt haar: ieder het zijne. De hemel heeft je gezegend met talent, wat wil je nog meer? Ieder het zijne, ja. Ach, laat de talentlozen maar uit de voederbak scheppen, laat ze maar gedrukt worden. Om gedrukt te worden is een heel speciaal talent nodig datmet literatuur niets te maken heeft. Schrale troost.

Men zegt haar: het recht om zulke verhalen als u schrijft te drukken, moet nog verdiend worden. Kijk, dat geliefde idool van u, die heeft het verdiend eerlijk te schrijven... Maar zij laat het er niet bij zitten: als je zelfs de eenvoudigste functie, een kroniek te zijn, niet kunt vervullen, wat dan? Laat het maar zo blijven als wij in werkelijkheid zijn, zonder glans en lak. Men zegt haar: wat voor glans of lak komt hier nu aan te pas, de mensheid heeft iets absoluuts, onvergankelijke geestelijke waarden waar naar wordt gestreefd, en de literatuur moet dat streven vormen en voeden. En wat geeft u hen?

Wat ze daar op moet antwoorden weet ze niet, ze was altijd al zwak in theorie, ze mompelt wat over de regels van 'eventueel', het Confucianisme in het middeleeuwse China, zulk soort parallellen, dat geweld, met welk doel dan ook gebruikt, de mens alleen maar vervreemt, en dat er niets goeds van kan komen, het komt er op neer dat ze zegt: ik schrijfwat ik wil. Ik kan niet anders.

En God zij geloofd, zegt men tegen haar, niemand belet u zich met uw liefhebberijen bezig te houden. Creëer gerust uw grafomane meesterwerken.

Enmen zwijgt.

Maar dan perst ze toch nog een martelaarsglimlach op haar gezicht: dus, wat wordt het?

Hoezo, wat wordt het? Ze lijken zich enorm te verbazen. Ach, heeft u het nog steeds over hetzelfde?.. Heeft u soms aan de arme lezer toestemming gevraagd om die zwartkijkerij over hem uit te storten? De lezer wil glimlachen, zijn geest laten uitrusten, hij heeft toch al zo'n zwaar leven, van wekker tot wekker, u staat pas op wanneer u wilt, maar de lezer heeft een adempauze nodig van, zeg maar, die nachtmerrie (nee, zo zeggen zij het natuurlijk niet), de lezer wordt aangetrokken door geestelijke waarden, maar wat u hen voorschotelt is één en al hopeloze ellende. Wie heeft uw uitzichtsloze dagelijks bestaan nodig? Neem ons niet kwalijk, bent u getrouwd? Wat kan ze nog doen... ze glimlacht. Ze gaat naar huis en huilt, omdat de zojuist gekochte vinaigrette wrang blijkt, in de koelkast ligt een perkamenten papiertje met alleen nog sporen van een vork in plaats van zoute boter. Stepov heeft alles opgevreten en ligt nu met zijn pens omhoog. En de winkels zijn dicht. Geen kruimel brood.

'Hé, lamzak,' zegt ze, 'had je niet even brood kunnen kopen!'

Hij krabt zijn dikke pens en geeft geen antwoord. Maar na elven springt hij plotseling als iemand die koorts heeft van zijn divan, loopt de hele nacht heen en weer, gromt, loopt en praat in zich zelf. Ze sluit zich op in het kamertje dat ze met Anka deelt, luistert naar wat er gebeurt en schrikt van ieder onverwacht geluid. Daar bonst-ie ineens met zijn vuist op de muur. Natalja doet het schemerlampje uit en begraaft zich in bed, de deken over haar hoofd. Nu is het net of ze in een kuil zit. Een ondoordringbare kuil en duisternis. Alleen in haar hersenen gloort een raampje met een zwak licht.

Wat... als het zo is. Over de dennen, het gras, de aarde stroomt een heimelijke stroom, een geluidloos geraas, alles heeft zich verweven, hangtmet elkaar samen en daar vloeit ook in haar al een stroom van kracht, en zij is in hem... En hij ... is ook haar. Hij. Wat is liefde, als die niet het bewijs is voor de eenheid van de wereld? Tastbaar bewijs van de eenheid. Dat de wereld en ik één zijn. En wij samen zijn de liefde, daar is geen eenzaamheid. Jij.

Is het misschien zo? Zoals toen, toen ze bij de uitgeverij werkte, hij verscheen één keer per jaar, dat was al na het instituut en zijn colleges, na de veelzeggende theedrinkpartijen op zijn datsja, waar de hele groep uren lang zat thee te drinken, op de veranda, met morellenjam, en zijn vrouw - bovennatuurlijk volmaakt - voedde de studenten die hongerden naar de gezelligheid van het gezin met krentebollen, alsof ze de hostie uitreikte. Toen wist ze nog niet dat ze zoveel van hem hield, niemand probeerde hem aan de haak te slaan, omdat hij zo'n vrouw had, en pas later vertelde Resjkin hoe hij eens met hem in de metro gezeten had en hoe hij zijn ogen niet van blote knieën kon afhouden... 't Was een echte kerel, concludeerde Resjkin. En toch drong het niet tot hen door dat misschien alleen voor hem de algemene wetten niet opgingen, maar hij schond ze niet. Zijn oude echtgenote, die ze destijds eensgezind hadden geaccepteerd daar op de veranda van de datsja, de jongens kusten haar hand ten afscheid, omhelsde Natalja bij het graf toen ze haar herkende, ruisend met haar kant, en het was de bedroefde, oprechte omhelzing van twee misdeelde vrouwen. Zij stond bescheiden aan de kant, met een behuild gezicht, uitgedoofd en verzoend met haar lot, terwijl die nieuwe, jonge als een steen aan het hoofdeinde van de kist zat, in het zicht, volslagen uitdrukkingsloos, een zwarte doek omgeslagen, grijze jurk, laarzen en daarmee ze deed denken aan beelden van kolchosarbeiders en arbeidsters van vroeger, die hun macht en hun kracht toonden op landbouwtentoonstellingen.

Die steen die tussen hen in was gezet had Natalja voor het eerst gezien vanuit de ramen van de uitgeverij, toen hij uit zijnWolga kwam en achter hem zijn chauffeuse ten tonele verscheen met de sleutels, in een eenvoudige sweater die haar borsten nauw omsloot, in de versleten broek van arm geklede rijken, met nonchalant op haar achterhoofdmet een apothekerselastiekje bijeengebonden gebleekte haren, wat Natalja deed knarsetanden en haar bewustzijn vertroebelde, zómooi leek ze haar, zó mooi, dat ze geen opsmuk nodig had, en het zou waarschijnlijk makkelijker geweest zijn als het een of andere filmster was geweest... Wat geest is wist hij zelf uitstekend. Niemand wist dat beter dan hij. Geest; de aarde bestaat uit vlees, uit klei, uit stenen, waar handen naar smachten. Hij had de laatste jaren op de planeet Aarde geleefd, wilde zich aan haar verlustigen, wie ze ook was, hij ontving haar. Hij was gelukkig. Natalja had zich verstopt. Men zocht haar door het hele gebouw, vond haar niet, maar hij wachtte, want hij kwam speciaal voor haar, niet voor zijn eigen zaken, maar om te informeren hoe het met haar boek ging, hij wilde helpen met het manuscript en was vreselijk uit zijn humeur, vroeg aan haar door te geven... en waar ze in vredesnaam was... Zij dacht na over zijn eenzaamheid en bedacht dat hij niet eenzaam was. Van vrouwen zoals zij, ookal waren ze dan niet verliefd door de nabijheid van zijn aanwezigheid en het kennen van zijn stem, daar krioelde het van in heel Rusland, dat ademde het ritme van zijn regels uit. Maar hij stond al boven dat alles. Merkte het niet op. Hij vloog door Amerika's, Spanjes, Italiës en Zwedens, niet gedragen door de toestellen van luchtvaartmaatschappijen, maar door de eensgezinde uitademing van hen die in unisono ademhalen, door hun koolzuur en hoop, hun uitgewerkte dromen en het zweet van begrip dat hij hen dwong te tonen en waardoor de hemel helderder werd. Gelukkig en alom bekend kwam hij zijn hotelkamer binnen, de slaapkamer, en vond daar het enige wat hij wenste. En werd eenzaam, alsof hij alleen op de wijde wereld was. Het vlees, de materie lag voor hem, dodelijk in zijn onbeweeglijke schoonheid. Want mobiel is alleen de geest en de geest, dat was hij.

Natalja onderbrak haar gnoseologische verzinsels en ging bij haar dochter zitten. Anjka zat weer eens gebogen over een van die eindeloze opstellen over een opgegeven onderwerp... De literatuurjuf had definitief besloten haar met werk te overladen. De drijfjacht was al in de vijfde klas begonnen, duurde al vier jaar, en nu, in de achtste klas dreigde het meisje voor haar examen te zakken. Dat was allemaal te wijten aan de helden van de burgeroorlog, het zoveelste opstel over een opgegeven thema, uiterlijk onschuldig, en alles zou normaal en gladjes verlopen zijn, als Natalja niet met het gebruikelijke punt van de rechtvaardigheid was komen aanzetten. In dit geval kwam die rechtvaardigheid er op neer dat over de één veel en kleurrijk geschreven werd maar over anderen veel minder: het was duidelijk dat het huiswerkopstel van de vijfdeklasser Anja dit toch op z'n minst enigszins moest compenseren. Beiden doken in de boeken, brachten uren in archieven door en eindelijk vonden ze er eentje, schudden het stof van hem af en deden hun best om hem mooi en rechtvaardig te maken, maar de literatuurdocente raakte tot verbijstering van de onderzoekers niet in vervoering, in tegendeel, ze zette er een dikke, venijnige 2 op, met in grote letters de opmerking: 'Zo'n held bestaat niet!' Er was nooit zo'n held geweest, hij had niks heldhaftigs gepresteerd onder de kogelregen, het was maar een onbeduidend persoon ofhelemaal niemand geweest...

Alle helden staan op een lijst. Die dienden ze te gebruiken en niet zich bezig houden met hobbyisme bij het voorbereiden van het opstel, dat opnieuw geschreven moest worden. Ze wilde echter van geen wijken weten. Natalja ging de zaak uitleggen, vaag vermoedend waar de schoen wrong. Ze verbood haar dochter er iets aan te veranderen, maar raadde haar aan de levensbeschrijving af te maken, waarbij de held van de burgeroorlog in '37 vervolgd werd en in '38 om zeep geholpen. De docente raakte nu werkelijk buiten zichzelf van irritatie. Natalja benadrukte het geheugen... dat niets wordt vergeten, niemand is vergeten, en dat het geheugen, zeg maar, niet zomaarwat is, het zijn ervaringen, al zijn ze bitter, des te waardevoller eigenlijk, het is dus niet zomaar dwarsliggerij, geen intentie om iemand het bloed onder de nagels vandaan te halen, maar het is compassie, beleving, eenwording, samenvloeiing... het is uiteindelijk burgerzin... natuurlijk is het bitter, maar het is beter wél te weten dan jezelf je hele leven voor de gek te houden en geruchten de wereld in te sturen, je moet je er niet van af keren, niet worden zoals zij, maar hun zonden op je nemen, hun last dragen, om te boeten en natuurlijk om niet dezelfde fouten te maken. Een bittere waarheid is altijd nuttiger dan welke leugen ook. En, trouwens, waar doet ze moeilijk over, want zelfs in de leerboeken van de beroepsopleidingen, zoals ze zich wel zal herinneren, wordt, het is zogezegd een voorbije periode, iemand als Tvardovski of Tsjoekovski al vermeld... In de leerboeken staat hij niet, sneed de lerares haar af, en pakte de nieuwe, vorig jaar verschenen uitgave van de plank. Hij stond er inderdaad niet in.

Ze had niet meteen begrepen wat voor vijand ze zich gemaakt had, en toen ze het begrepen had was het te laat. De docente ontfutselde allerlei informatie aan de vriendinnetjes van Anjka, die maar wat graag 'verslag' deden van hun ongewone huishouden. Men kwam aan de weet dat ze allebei niet werkten, zoals fatsoenlijke burgers betaamt, in een betrekking van zo tot zo laat, maar dat de één als arbeider in een broodfabriek werkte (één etmaal werken, drie uitrusten) hoewel hij een hogere opleiding had en de staat veel geld aan hem besteed heeft, en de ander bewaakster was op een bouwplaats (één etmaal werken, drie uitrustey hoewel ze ook een diploma had, en wát voor één - daar droomt de literatuurjuf nog niet van, en als ze dat wel zou doen, dan alleen in ijlkoorts, maar een verhit gemoed had ze toch al - hoe kun je nu zó het door de natuur, het succes en de maatschappij geschonkene verspillen, in plaats van het om te smelten tot vaste, reële waarden; jouw ouders zijn geen schrijvers, maar klaplopers, verkondigde ze in de les ten overstaan van de hele klas in een aanval van haat en ergernis, toen het meisje opnieuw probeerde iets eigens, een of andere niet-stereotiepe verklaring van Jevgeni Onegin, te verdedigen, ingefluisterd door haar moeder. Anjka barstte in huilen uit, rende de klas uit. Het schandaal begon. Natalja gaf acte de présence bij de directeur. Stepov mopperde, voor het eerst maakte hij ruzie met zijn dochter. Ze moest hen uit elkaar halen. Hij stortte zich op haar, schreeuwde dat ze zijn leven verpestte, nu verminkt ze ook zijn dochter, dat hij niet had moeten trouwen met zo'n heerszuchtige zwartharige, maar met een klein blondje, daarom ligt hij al voor het tweede jaar op de divan en krijgt hij geen letter op papier. Natalja gilde dat ze samen met haar dochter het met één fatsoenlijke jas moest doen, zij kan nergens heen als het kind naar school is, en dat hij, hij van alles de schuld is. Het hele schandaal deed haar op een vreemde manier aan zijn verhalen denken, met inbegrip van die staliniste en de vergeten held uit de burgeroorlog, het zou nog beter geweest zijn als het een familielid geweest was, maar nu was het zomaar iemand waar je eigenlijk niets mee van doen had, ga er maar aan staan, daarin oversteeg ze ontegenzeggelijk de auteur, ging ze verder dan zijn verhalen, waarin iedereen tenminste door de bloedband met elkaar verbonden was en niet slechts door een idee. Naakte ideeën ruiken altijd naar de isoleercel. En hier had je nu een zuiver, naakt idee van vóór de zondvloed, dat wil zeggen, het bestond reeds vóór de zondvloed, vóór Noach en de ark, waarop zich altijd het leven schuil hield en houdt, hier was hetzelfde aan de hand: de eeuwige strijd tussen... het eeuwige thema, maar waarom sleepte ze dat kind erin mee... Ze zaaide verwarring, verstoorde de kindertijd. Waar was dat kind schuldig aan? Hoe komt het toch dat altijd kinderen schuldig blijken te zijn en weerloze, onaangepaste volwassenen, oude mannen en vrouwen, die gewoon rustigjes zouden moeten kunnen leven, maar nee, zij krijgen van alle kanten doorgewinterde strijders voor een idee over zich heen, net zoals in die meest neutrale zone, waar bloemen groeien van de meest onalledaagse schoonheid, dit zachte, frisse, roosachtig witte vlees wordt doodgeslagen en in de grond geboord.

Waarom doen ze dat? Waarom werd Anjka 's nachts gillend wakker, weigerde ze naar school te gaan. En iedere ochtend weer was er overredingskracht nodig en dreigementen, beloften en gevechten... op een andere school werd ze niet aangenomen, Natalja holde naar de wijkraad, naar de stadsraad, alwaar men haar, alsof ze de dag tevoren telefonisch gewaarschuwd waren over haar komst, ontving met een beleefde weigering: er is geen enkele reden. De lerares staat natuurlijk goed aangeschreven, heeft haar sporen verdiend, de beste docente van de wijk, maarNatalja draagt afgetrapte schoenen, goedkope kousen, en met die hele miezerige uitstraling van mislukkeling - het soort dat altijd en eeuwig instanties afloopt, overal probeert zijn recht te halen - wekte ze natuurlijk geen vertrouwen. De afmattende drijfjacht was echter nog nooit zo dreigend als toen de voorbereidingstijd voor de examens aanbrak, toen Anjka ineens bijna alleen maar tweeën bleek te hebben, niet alleen voor Russische literatuur, maar ook voor andere vakken, ze begon te weigeren hardop te antwoorden, kon niet meer spreken als ze voor de klas moest komen, barstte in snikken uit onder het gelach van haar klasgenoten, en dat is háár meisje, haar wijsneusje, haar talentje al vanaf de kleuterschool, op wie al haar hoop gevestigd was. Anjka kon prachtig tekenen, ging naar de studio bij het Tretjakovmuseum, na de achtste klas zou ze naar de Kunstopleiding 1905 gaan, maar daar konden ze haar met drieën nog niet aannemen, al was ze nog zo talentvol. Ze kon nu zelfs, met zulke fraaie cijfers, niet naar de negende klas... naar de beroepsopleiding, dat is je bestemming, in de voetsporen van je ouders naar de werkplaats, piepte de literatuurdocente verbitterd en venijnig, zonder haarleedvermaak te verbergen.

Natalja zat samen met haar dochtertje aan de lessen. Het sloopte haar. De ene sigaret na de andere. Hij hielp. Vanuit het zwak verlichte raampje sprak hij rustig, weloverwogen, maakte grapjes. Hij begreep iedereen. Vergaf iedereen. Hij was waarschijnlijk zelfs in staat zijn vijanden lief te hebben, mar zij kon dat niet, nee. Zij vergeeft niet. Er is in al die hoofden iets opgekomen, iets onzinnigs en reusachtigs, daar kom je niet zomaar vanaf. En ze zal hun nooit vergeven wat ze haar dochter aangedaan hebben. Ze zal haar niet uitleveren. Ookal raakt ze verbitterd, ze zal haar niet uitleveren, al kan ze zelf nauwelijks... Ze kan de rol die haar ten deel gevallen is maar net volhouden. Vervloekte rol! Die zal altijd dezelfde blijven. En toch is het belangrijkste, het allerbelangrijkste in heel die misère, dat er geen enkele irritatie, geen haat, geen woede in je hart moet zijn, anders zijn ze allemaal... ben je van hen. Zelfs als je op jezelf staat Toch van hen. Ze ging door het lint. Het maakte haar kapot. Anjka was niet geboren voor de strijd. Ze was geboren voor bloemen. Onvrijwillig wapen in de handen van een sterke moeder. Als je haat voelde, dan was het met je gedaan, dan kon je alleen nog maar te gronde gaan. Maar zij was van plan lang vol te houden, veel te doen, stap voor stap... Ze worden overspoeld door de woede van de corrupten, omdat die zich te pakken hebben laten nemen, maar jij houdt je nog staande. Jij geeft je niet over. Jouw gedrag zullen ze zichzelf nooit vergeven. Moet je kijken wat een bitterheid, wat een verbittering in die ogen, wat een begrip... Verschrikkelijk is het, wanneer ze altijd maar begrijpen. Ja, Tanj, echt... Je kunt ze aan hun ogen herkennen. Aan de melancholie. Maar ik vergeef ze niemand van hen die ik om me heen zie, de neutrale zone... Schrijf, Natalja, schrijf, blijfmaar hameren op je eigen dingen... Arbeiders aan de drank, die niet uit de kantine zijn weg te slaan, ze maakt ze toch elke keer weer mooier dan ze zijn om te horen: 'Allemachtig, Natalja, wat heb je weer een prachtstuk gecreëerd', haar vroegere buren in de barak, toen ze nog geen appartement hadden, een keer gingen ze plotseling stilzwijgend allemaal niet stemmen, en 'flesse-Olga', die voor haar zoontje van de flessen die ze verzamelde bij dranklokalen, uit alvalbakken, 's zomers op het strand een coöperatie en een Zjigoeli kocht. Ze stierf in een bejaardenhuis! Hoe kun je nou zachtroze en lichtblauw schrijven, - zo'n kleurig wolkje, dat zij uitbeelden met een geparfumeerde vinger, een bebloed klauwtje, wanneer om je heen die stomme, verloren dronkaards rondzwerven, die verplicht zijn elk jaar te stemmen, terwijl ze geen stem hebben. Zij was hun stem, hun spraak. Ze woonden allemaal samen tussen de bomen, hekken en muren, net zoals die bomen, hekken, muren en gras zelf, en dat was dan het leven.

Nee, Tanj, ik ben een flutschrijver, want ik heb medelijden met hen. Ik kijk naar hen, mijn hart krimpt in elkaar, ik denk, flutschrijver, wat loop je nu medelijdend te doen, waarom stel je jezelf hoger dan zij, waarom leef je niet gewoon tussen die mensen. Probeer maar eens samen met hen te leven, net zoals zij, en niet boven hen en niet vanaf de zijlijn, zondig samen met hen, en laat ze jou ook maar oppakken net als hen, trouwens, hij begreep dat, hij leefde samen met hen, met zijn helden, en als je dan na dat alles en met dat alles nog kracht overhoudt voor iets hoogstaands en als je dat allemaal begrijpt en kunt vergeven, ja dan! Dan heb je het volste recht om te gaan zitten schrijven en niet te oordelen. En geen medelijden te hebben. Ik begrijp niet wat dat strijdbare goede is dat ze ons sinds onze schooltijd probeerden bij te brengen, dat is een van die afschuwelijke bedriegerijen. Ze hebben ons geleerd met onze vuisten te zwaaien en te vechten voor wat ons toekomt in naam van, en daar gaat al onze kracht inzitten. Maar er zijn ook anderen, die zo getraind zijn om voor het goede in de bres te springen, dat je ze niet meer kunt stoppen, ze walsen als tanks alles onder zich plat. En een tank, dat is hij, wat ze ook over hem geschreven hebben. Ja, Tanj, ja... En ik ben een loeder, Tanj, ik heb hun mijn eigen dochter gebracht...

Hij lag als een zaaier die alles heeft gezaaid alleen onder de dennebomen, omringd door de zaden van de massa, was zelf een nachtzaadje geworden, blauw, koud. De wind trok aan de wolken, joeg ze uiteen: licht en schaduw, een vluchtig zonnetje streelde met zijn warmte eventjes haar koude neus en wangen, als troost, als een herinnering aan de toekomst. Niets aan de hand, je overleeft het wel. En dit overleef je ook wel. Daar zat iets sadistisch in. Ze wilde geen zon. Die scheen schel in haar ogen. Opnieuw schaduw en een snotterend geluid, een soort smakken. Natalja keerde zich om: een lange, bevroren grijsaard probeerde onhandig zijn nek zo te draaien dat men het niet zou zien, zijn mond met de batterij witte tanden gaapte open naar de zon gekeerd in een onhoorbare kreet. Hij greep naar zijn keel, zette zijn onderkaak vast, bewoog zijn tong. Het leek wel of hij beefde van ingehouden snikken. Zijn jasje scheef gesloten, op de verkeerde knoop. Nee, ze heeft geen gelijk. Ze hebben ook om hem geleden. In de wind, op de vlakte, het verscheurde hen ook, ze werden blauw, kropen eenzaam bij elkaar, zoals mensen een massa worden voor de elementen. Maar niet de dood. De kou. Deze uitverkorenen voelden het verlies niet, ze waren voor het spektakel gekomen. En zij die echt onverschillig waren, ook tegenover de dood, die waren er niet om de simpele reden dat ze het nog niet wisten. Die zullen morgen in de krant de rouwaankondiging zien, wanneer alles al achter de rug is. Of het nou de zoveelste handigheid was, of een valstrik van het ironische lot , of een toevallige samenloop van omstandigheden... Maar zij leidde de hele zaak zo'n beetje, zijn nieuwe. Op natuurlijke wijze voltooide hij zijn eigen verhaal. Natalja's neusbeentje begon akelig stijf te worden, de wind blies met de zon de laatste restjes leven uit haar weg, als zand tussen de rotsen vandaan. Uit eigen beweging nam Tanjka haar handen weer in de hare, zoals ze nog nooit gedaan had. Ze begon wat te fluisteren, gaf energie. Nuchtere Tanjka treurde niet, want ze geloofde niet in de dood, het speet haar slechts dat hij verder niets meer zou schrijven. Elk ogenblik keek ze naar de top van de denneboom, waar op dat moment de Zaaier zweefde en ze had er met hem plezier om hoe stom ze allemaal als kippen in een plas stonden, waarin de zon zich spiegelde, terwijl de zon zich eigenlijk aan de hemel bevond, nog beter eigenlijk: aan de hemel en in henzelf. Van tijd tot tijd ging hij even weg, alsof hem daar al zaken wachtten die geen uitstel konden velen, of hij maakte even een ommetje, verveeld door de vermoeiende aanblik van zijn eigen begrafenis, en inderdaad, wat is daar nu voor interessants aan... - waardoor Tanjka, die hem niet bespeurde, zich onrustig begon te voelen. Waarschijnlijk was het niet zijn afwezigheid die haar verontrustte, maar zijn duidelijke, haastige desinteresse voor die zaken waarmee hij kortgeleden nog leefde en waarmee zij verder moest leven. Ooit plachten de vrijmetselaars wanneer ze een van hen in de aarde lieten zakken in het Latijn te zeggen: 'Zo vergaat de aardse roem... ' Ze spraken dat uit als een bezwering: zo vergaat de aardse roem. Daarmee hamerden ze zich die formule van zelfsuggestie in het hoofd. God is eenvoudig, al het overige is complex. Zo vergaat de aardse roem, geheel roemloos, ik kan het niet geloven, mompelde ze.

'Wat iser,'reageerde Natalja.

'Wat is alles gewoon, dat is er... Ik ben immers voor het eerst op een begrafenis.'

'Nou, dan heb je geluk. Ik kan al nergens en naar niemand meer toe. Noch vader, noch moeder.'

Klats! - klonk achter hen een vampierachtig geluid. Daar stond de grijsaard weer met zijn opengevallen mond. De verdachte duur van het geluidloze huilen wekte ineens in Natalja een haar bekende associatie uit een ver verleden en pas toen, toen haar gedachten een heel andere kant op gingen, begreep ze dat het helemaal geen huilen was, maar dat de pezen verslapt waren, de onderkaak door zijn eigen gewicht naar beneden was gezakt. De oude vergat hem dicht te doen, of was er te lui voor. Met de hand. Ook dat, dacht ze. En ook dat ze alles opmerkte, weliswaar enigszins gedachtenloos, met haar achterhoofd registrerend wat er gebeurde (waarvoor... waarom nu... wanneer laat hij zijn handen nu zakken), terwijl ze zich van alles juist wilde losmaken en waarschijnlijk zelfs niet wilde zijn, maar zichzelf verloor als een acteur met een masker op... Dat is haar hele verdienste in deze geschiedenis, in dit leven - ze heeft het verloren, het leven. Ze weet niet meer hoe het moet, leven. En die liefde van haar... Opnieuw riep ze zichzelf tot de orde, dit was niet het juiste woord. Ze nam niet alles in zich op. Liefde, geliefde - veel te weinig als je die alledaagse voorstelling neemt die wij daarvan hebben. Eigenlijk had ze zichzelf ook nooit als zijn geliefde gezien, of beter gezegd, als ze zich zo voorstelde had ze dat zichzelf verboden - een taboe, mijnenveld, kernwapenopslagplaats. En toch, toen die nieuwe verscheen, waren ze allemaal in gejank uitgebarsten. Zelfs de jongens sloegen op tilt. Als ze dat geweten had... Tanjka had zich in de lessen demonstratief en bijna in de letterlijke zin des woords zitten verbijten. Men raadde haar aan haar frustraties op haar nagels af te reageren. Ze deed het en hield geen milimeter over. Domme trienen. Waarom misgunden ze hem het leven, zagen ze hem als levend gedenkteken, probeerden ze zelf omhet even wie aan de haak te slaan.

Maar één keer... of had ze dat gedroomd? Ja, dat had ze vast en zeker gedroomd. Het kon gewoon niet waar zijn. Dat kon niet gebeurd zijn. Ze had gewoon een droom als realiteit ervaren, en moet je zien wat daarvan kwam. Niets dus. Om iets te laten gebeuren had ze zich op een of andere manier met hem moeten laten opsluiten. Om gewoon grof het moment te voelen: dit ben ik, ik met hem. En dat had ze nou net niet gekund, dergelijke vuiligheid uithalen. Want van zijn nabijheid verdampte ze. Droogde ze op, als een plas in de zon. Zo'n blauwgrijs sliertje rook. Luchtspiegeling. En nog iets op aarde, een restant van haar, voor haar niet interessant, slechts een ergernis, een grof, onbewerkt stuk steen. Een vormloze klomp, die zich kon voortbewegen en wat brabbelen, wat op praten moest lijken, onverstaanbaar van verlegenheid en onhandig, wat het zei was niet om aan te horen en het wilde wel door de grond zakken. Op een of andere noodlottige manier had deze klomp juist iets met haar te maken. Zij heette die klomp. Zij bewoog en leefde erin. Geheel van haar stuk gebracht door dit ingrijpend psychologisch moment, voelde Natalja niet alleen fysiek niets, maar ook geen enkele emotie, alsof ze ter plekke volledig en voorgoed doof en stom geworden was, dit alles hield natuurlijk verband met elkaar. Een aantal keren had de ondoordringbare duisternis in de kamer haar geholpen, ze vergat zichzelf (een verraderlijke bewusteloosheid uit gewoonte, die niks met hem te maken had) en de klomp kwam tot leven. Natalja was blij verrast, ze wil hem immers zo graag alles geven, volledige bevrediging, van hem en van haarzelf! Maar daar scheidde ze zich al weer van de klomp, verbaasd, wie is dat. .. met hen samen. Opnieuw weigerde alles. Ze zou zich weer moeten vergeten. Maar zich vergeten zou ze nu ook niet kunnen, dat zou haar ook godslasterlijk lijken. De stroom informatie was te groot, ze kon hem nergens kwijt, kon hem niet bevatten.

Ze kon het plotseling afgebroken geluk niet verwerken. Want hoewel schijnbaar verdwenen, verdampt, was er toch nog iets kleins, nietigs van haar 'ik' over. Hij was dus niet geheel verdwenen, was er dus nog steeds, die 'ik' van haar. Dat betekent dat ze hem dus toch niet. .. Natalja verwierp deze veronderstelling. Nee, ze houdt van hem, maar met een andere liefde, een hogere! (Alsof je verschillende soorten liefde kunt hebben.) In het verdriet om haar zwakheid zou ze willen ontwaken...

En wat bleek, zelfs als ze het geluk gehad zou hebben dat haar stoutste dromen uitgekomen waren, dan zou het niet voor haar geweest zijn. Zij moest nog groeien en naar hem toegroeien. In haar eentje. Een afgrijselijke opgave. Ze voelde dat dit weer zo'n valstrik van het lot was, een rotstreek, een vicieuze cirkel waar ze zichzelf in opgesloten had, ze had geleerd zichzelf om de tuin te leiden om haar complexen te kunnen hanteren. Niet voor niets immers misgunde ze hemhet leven, ontkende ze het feit dat hij ook nog gewoon mens was. Je moet toch iemand verafgoden! Opmerkelijk, begreep ze later, hoe ze van al haar pijnlijke ervaringen altijd een beetje wijzer werd. Van tijd tot tijd verdacht ze er zichzelf van dat ze enorm praktisch was, dat ze een verborgen, onbewuste handigheid bezat, trouwens, allejezus, wat hebben wij nou voor zonden, dat is sublimatie, voor zo'n zonde moet je een medaille uitdelen, neem nou Tanjka, dat is een open systeem. Geld en roem waren voor haar veel te vluchtige begrippen om achter de schrijftafel te gaan zitten ploeteren. Zij moest ook absoluut verliefd zijn, waar ze ook op virtuoze manier voor zorgde. Ze vertelde hoe ze iemand bij haar thuis verwachtte. Hoe ze tegen de nacht van geluk de kluts kwijt raakte, terwijl hij er nog steeds niet was, en dat ze ineens voelde dathij eraan kwam, hij was al in het trappenhuis, zij lag op haar zij en haar benen begonnen als vanzelf te trillen en gingen uit elkaar, ze verwachtten hem, haar benen en lagen open als lotusbladeren, klaar om hem te ontvangen, en daarin was helemaal niets, absoluut niets schandelijks, haar benen sidderden in bereidheid, en ergens diep in haar binnenste snorde een spintol, en als men haar op dat moment gevraagd zou hebben hoe ze heette, geboortejaar enzovoort, nationaliteit, adres, dan zou ze natuurlijk geen antwoord gegeven hebben, stomme vraag... De hanen kraaiden.

Men bracht de kist. Zij, die nieuwe, kwam naderbij om afscheid te nemen, wankelde achteruit maar vermande zich, ze slaagde erin onder de juiste hoek te buigen, net als bij gymnastiek, en raakte de kist aan... Tanjka brieste als een paard en liep verder terwijl ze de grafzerken bekeek. Natalja volgde gewichtloos, ziek, krimpend van pijn, niet op haar eigen benen... als een inktvis een ouwe stijve inktvis... 40 tegelijkertijd zwom ze, als een kever in een spinnenweb het grint bewoog onder haar voeten, knarste, in de afgrond... ze werd langzaam aan een spinnewebdraadje over de afgrond naar het einde van de stoet gevoerd... de kist werd gesloten, een schok, ze lieten hem zakken, de lift kwam geluidloos tot stilstand, maagpijn, zeurend, vretend. Toen ze weer rechtop kwamen, was hij niet meer in hun midden.

Honger deed Natalja ineenkrimpen, alsof een paal in haar maag werd rondgedraaid. Op slag hongerde ze naar hem, omdat de band was verbroken. De navelstreng. Ze wankelde, was bang dat ze haar bewustzijn zou verliezen en herinnerde zich dat ze vandaag inderdaad de hele dag nog niets gegeten had. Het was al bijna vijf uur. Deze nuchtere gedachte gaf haar kracht. Alsof de ene honger de andere kon vervangen, al was het maar tijdelijk. Zo haalt een pasgeboren kind voor de eerste keer adem. Niets aan de hand, je komt er wel overheen, dacht ze weer wraakzuchtig over zichzelf en ze voelde zich leeg worden. Met zijn tweeën drongen ze zich tussen de mensen door dichterbij om een handje aarde te werpen. Een functionaris sprak nog een paar woorden boven het graf, zijn mond ging open en dicht als bij een vis en de wind nam de woorden mee. Iemand zei nog, na een wezenloze blik in het graf: 'Vaarwel, vriend!' Ze gooiden ieder een handje scherpe, klonterige aarde, omdat dat nu eenmaal zo hoort, maar toen ze het gedaan hadden begrepen ze dat het niet alleen zo hoort, maar dat het zo fs. De grafdelvers, gespierde mannen met verlopen gezichten, hadden al met schokkende snelheid hun spades gepakt en begonnen het graf dicht te gooien. De koude, rode aarde stroomde gewillig van de zijkanten in het gat, hunkerend om naar de vroegere plaats terug te keren. Deze dubbele haast-mensen en aarde - leek al zijn inspanningen en verworvenheden tot nul te reduceren. Vergeefsheid.

Natalja begreep dat het nu niet meer om hem ging, die daar nu koud in de grond lag met zijn prikkende wollen pak aan tussen zes plankjes, en ook niet om haar, die nog levend en warm aan de oppervlakte stond (ze zouden nooit bij elkaar hebben kunnen passen, ze waren zó verschillend)... maar waar ging het dan wel om? Er was een tijd geweest dat ze zo diep in dit alles doordrong dat er paradoxale dingen begonnen te gebeuren: ze ontdekte in zijn nieuwe verhalen die in tijdschriften verschenen details, nee zelfs hele frasen, uitingen, woord voor woord, die zij zelf geschreven had, die hij niet gelezen had, nooit gelezen kón hebben... Schetsen, dode rommel. Ze ging ze speciaal opzoeken en vond ze. Stepov was, zoals altijd, niet echt verbaasd en probeerde weer alles te verpesten, zelfs deze wanhopige blijdschap: er was tussen hen slechts één klein, maar wezenlijk verschil; hij wordt gedrukt, en zij niet... Wat kon haar dat schelen! Eén ding was belangrijk, dat er werkelijk iets tussen hen was, dat het niet zo maar iets was! Maar toen schrok ze, niet omdat ze haar nu van plagiaat zouden kunnen beschuldigen, want zelfs al liet ze de details vervallen, dan nog kon ze het natuurlijk niet meer gebruiken, ze zou het allemaal weg moeten gooien - wat een onzin allemaalze schrok omdat ze misschien veel te ver, verder dan geoorloofd was, in zijn invloedssfeer was terechtgekomen en daar nu samen met hem in één baan ronddraaide en zonder het te hebben gemerkt zichzelf al kwijt is. Kruimels van andermans tafel voor je eigen openbaring!

Zo'n symbiose is prima, wanneer beiden elkaar aanvullen, maar wat kon zij hemgeven?

Met de seconde werd de aarde vlakker, nog niet iedereen had zijn handje aarde kunnen werpen, zodat er een heuveltje ontstond. Snelle spades maakten het weer plat. Ze stonden nog wat verloren bijeen, schikten wat bloemetjes goed en begonnen zo'n beetje uit elkaar te gaan. Niemand meer... Nou waren zij aan de beurt. Natalja stapte snel naar voren en wendde zich af. Ze wilde even alleen zijn. Toch bleef het figuurtje van haar vriendin in een hoek van haar gezichtsveld hangen, rubberlaarzen, mijn god, en wat een kousen... Ik zweer dat ik haar zal helpen, zei ze tegen hem.

Tanjka begreep dat er een belangrijk moment aangebroken was. De catharsis, grinnikte ze. Een piek die beklommmen moet worden. Waarom? Misschien is het wel juist eerlijker om in de lengte te leven, zonder bij de toekomst te zweren, zonder te raden...Voortstromen, zoals kiezelsteen over de bodem rolt, je wordt geslepen, gepolijst... met alle anderen, zoals alle anderen... haar vreugde, haar verbittering...

Ze concentreerde zich. Het kost moeite, natuurlijk. Het was moeilijk je tot hem te wenden, een soort schaamte... die schaamte moest ze zien te verdrijven: ze is zoals ze is, nou en? Zijn lichamelijk omhulsel diende op de colleges als sluier, al was hij honderd keer scherpzinniger en wijzer dan de rest, het gaf hem de moglijkheid de zaak een beetje te flessen, te spelen, beter te zijn dan hij in werkelijkheid was, af en toe iets fout te zeggen. Zij was daar naakt. Maar ze deed haar best, echt waar, dat moest hij toch wel waarderen... En bovendien, dat was ook iets omje te schamen, hoe deed zij haar best om hem te laten begrijpen hoe ijverig ze beter wilde worden. Ze moest alweer haar schouders ophalen over alles, over zichzelf. Het vereiste veel moed om geen betekenis te hechten aan al haar tekortkomingen en haar goede eigenschappen. Die moest ze sowieso maar vergeten. Haar hersenen vlogen op eigen kracht, als een losgelaten vogel, evenwaardig aan hem en aan iedereen. Hij is immers ook een mens! De kern zit hem niet in de mystiek, maar in het voor je zelf kunnen verschijnen met maximale duidelijkheid, te begrijpen... een dergelijk moment, hij helpt helaas... en daar zit hem nou de zonde, het toelaten van de zonden, alsofje over een lijk gestapt bent - het tot inkeer komen via een ander zijn dood.

'Laten we de eed afleggen.' Ze kwam naast Natalja staan. Die keek naar de bloemen, zonder te huilen, zonder één gedachte.

'Ik zal nooit meer iets onder ede beloven. Laat staan tegenover het graf. Dat heeft het leven me geleerd.'

'Wij moeten zweren dat we onze gemeenschappelijke zaak zullen dienen,' herhaalde Tanja koppig, hoewel ze voelde dat haar vriendin gelijk had en dat haar reactie natuurlijk was.

'Wat zeggen Herzen en Ogarjov? Je bent nog jong, Tanj, wordt maar eens zo oud als ik, dan zul je het wel begrijpen. Maar ik wil je niet ongevraagd raadgeven.' 'Ik zweer,' zei Tanjka.

Natalja liep een eindje bij haar vandaan. Ze wil zweren... dat is niet goed, klonk het afgunstig in Natalja. Ze werd misselijk van afkeer, de levendigheid van de ander deed haar pijn, net als de gehoekte scherpte van de zonnestralen die het recht niet hadden zo uit de hemel te vallen en alles in de omgeving op te sieren, ze maakten de ruimte groot en diep, je zou eigenlijk in al die kleuren diep en ruimmoeten ademhalen, uit alle macht leven. En boven dat alles, als een schaamteloze haremvrouw, lag over de heuvels demonstratief de literatuur, alsof het ook een substantieel element van de natuur was - hun 'gezamenlijke zaak'. Een fraai zaakje. Natalja liep gekweld weg, ze voelde hoe een protest haar van binnen verscheurde, een grote afkeer van alles wat leeft, alsof ze voor onbepaalde tijd een anti-lichaam geworden was. Ik wil helemaal niets... Daarin kwam het hele Heelal samen, al haar betere werelden met al hun onsterfelijkheid samengenomen. Al haar plussen, verworvenheden en minnen. En Natalja moest je doorstrepen, wegvlakken met een gummetje; liever helemaal niet bestaan in geen enkele vorm en onder geen enkel voorwendsel. Helemaal niets wil ik... en zij bleef in zichzelf. Er was geen goed, geen kwaad, alles was hetzelfde, bij de poort stonden de bussen te wachten. Op het heuveltje onder de denneboom, waar hun dodenmis had plaatsgevonden, waren ze alweer met een nieuwe bezig, alsof het lopendebandwerk was, en er stond precies zo'n glazig starende kring van onbeweeglijke mensen... een donkere hoepel. Propvolle personenwagens stonden op punt van vertrekken en zij die langs liepen keken naar binnen om na te gaan wie er bij wie in de auto zat... De auto's reden langzaam door de menigte, als door een kudde. Bij de autobussen viel de stroom uiteen.

'Kijk,' zei Tanjka plotseling terwijl ze in haar schouder kneep. Zij, de nieuwe vrouw? weduwe? (nieuwe weduwe, dat klinkt niet slecht) liep wat heen en weer bij de taxistandplaats, omringd door opoe's, roddeltantes en vriendinnen. Ze was het middelpunt van de aandacht en het medeleven en ookal was ze geheel en al door hen belegerd - en die laten het nooit afweten, die opoe's, roddeltantes en vriendinnen, in welke laag van de bevolking dan ook, lagere of hogere, overal weven zij hun sluwe netten om hun 'karpers' heen, zodat die karper, nog voor je met je ogen kunt knipperen, onder hun zorgelijke, romige gesprekken al naar lucht ligt te happen in de koekepan, en aanmatigend denkt hij dat hij nog leeft...- ze bewoog zich geheel vrij in hun midden, ze leidde hen, maar merkte hen in 't geheel niet op, zo te zien wachtte ze alleen maar op een auto. En er veranderde iets in haar. Ze was niet langer van steen, ze kwam weer tot leven... Zoals ze ineens bij de poort zich vol ongeduld omdraaide, haar been licht en hoog in haar laars heen en weer zwaaiend, alsof er door een overmaat aan energie, door onwillekeurige opluchting, doordat ze een last had afgegooid en door een blijde verwachting van het leven iets onhoudbaar- vlugs in haar was begonnen te dansen, als voor een spiegel en met die enorme heksachtige ogen van haar bliksemde ze niet, nee, brandde ze in het rond alsof ze zwavelzuur sprenkelde, ze doorzag in één blik alwetend al die stomkoppen en grinnikte heimelijk... Tanjka en Natalja waren met stomheid geslagen, ze voelden zich kortzichtige simpele zielenmet al hun filosofische beschouwingen, reflecties, nuances en existentie... tegenover zo'n assertiviteit van het leven.

'Ze zoekt alweer een ander,' riep Natalja verbijsterd. En die afschuw was niet eens een veroordeling, geen spot, maar angst en een volslagen hulpeloosheid van hen... hen... samen met hem.



Vertaling Willem G. Weststeijn





<

TSL 9

>