Volksmuziek is in Nederland altijd al een ondergeschoven
kindje geweest. Voor Russische
volksmuziek geldt dit natuurlijk in nog sterkere
mate; in de westerse slavistiek lijkt er nauwelijks
enige serieuze aandacht aan de folklore te
worden besteed en de publikaties die er zijn,
zijn allemaal afkomstig uit de Sovjetunie. Dit
laatste is niet verwonderlijk, want de attitude
tegenover de eigen volksmuziek is een heel
andere dan bij ons. De Russische volksmuziek
is in de Sovjetunie onderwerp van diepgaande
wetenschappelijke studies, een praktijk die
terug gaat tot de tweede helft van de negentiende
eeuw. Geen enkele Rus zal de invloed van
de volksmuziek op de Russische componisten
of op de grote Russische schrijvers ontkennen;
met chauvinisme heeft dit overigens weinig te
maken, in muziek en literatuur zijn de invloeden
onmiskenbaar aanwezig. Volksmuziek lijkt nog
steeds gemeengoed te zijn in de Sovjetunie; iedereeen
kent wel enkele liederen uit het hoofd
en volksmuziek is dagelijks te horen op radio
en televisie.
De zangtradities hebben hun wortels op het
platteland, waar nu helaas bijna niet meer gezongen
wordt. De afkalving van de zangtradities
was al met de industrialisering voor de
revolutie begonnen en had als droevig sluitstuk
de gedwongen collectivisatie van de landbouw
onder Stalin die de feitelijke vernietiging van de
boerencultuur betekende.
De Russische volksmuziek is even veelzijdig
als gecompliceerd. De ongelooflijke hoeveelheid
en verscheidenheid aan liederen begeleidden
de mens bij alle gebeurtenissen van zijn
leven: bij het zaaien en oogsten, bij het bessen
of paddestoelen plukken in het bos, bij liefdesverdriet
en bruiloften, maar ook bij ruzie met de
geliefde, gedwongen uithuwelijking, leed en onderdrukking. Volksmuziek was de muziek
van de boeren; veel thema's van liederen zijn
verbonden met de landbouw en vooral in deze
liederen zijn oeroude religieus-mythologische
voorstellingen bewaard gebleven.
Typerend voor de Russische volkspoëzie is
het gestileerde taalgebruik dat zijn oorsprong
heeft in de sterke tradities die het landleven
kenmerkten en dus ook de volkszang. De traditie
leverde de bouwstenen voor een lied: het
epitheton, het verkleinwoord, de metafoor, de
intrajectie (emotionele uitroepen), enzovoorts.
De traditie drukte haar stempel op ieder lied,
maar dat betekent geenszins dat iedere individuele
creativiteit bij voorbaat uitgesloten
was! Veel liederen hebben zelfs sterk individuele
trekken, ook al zijn ze op de traditie gebaseerd.
Een andere karaktertrek van de volkspoëzie
is de eenvoudige, om niet te zeggen elementaire
manier waarop gevoelens worden verwoord,
de boeren waren immers eenvoudige,
ongeletterde mensen. Door dit gewone, traditionele
taalgebruik ziet men gemakkelijk over
het hoofd dat de ietwat onbeholpen geuite gevoelens
niet minder diep zijn dan die, die in een
verfijnde literaire vorm gegoten zijn. Maar wat
de tekst soms (in onze ogen) te kort komt,
wordt gecompenseerd in de uitgesproken lyrische
melodieën die wellicht voor de Russische
volksmuziek bovenal kenmerkend zijn.
Eén van de interessantste aspecten van de
Russische liederencultuur is het mythische element.
Nu beslaat de mythologie een breed gebied
en ik wil me hier vooral richten op de
filosofisch-psychologische kanten van het
mythische element: het mythische bewustzijn.
Wat houdt dit precies in?1 Het mythisch bewustzijn
is direct verbonden met de primitieve
(d.w.z. niet rationeel denkende) mens en is een nog niet aan de controle van de rede onderworpen
voorstellingssysteem, dat dus afwijkt van
het moderne denken. De primitieve mens kent
aan de omgeving dezelfde werkelijkheid toe als
aan zichzelf. Mythisch bewustzijn brengt eenheid
tot stand tussen mens en wereld door aan
de werkelijkheid een menselijke betekenis te
geven. De mythe leert hoe de mens in harmonie
met de omringende wereld moet leven en formuleert
daartoe een aantal leefregels waarvan
niet moet worden afgeweken. Het denken van
de mens is nog niet losgemaakt van de dingen,
beide zijn nog half in elkaar geïncarneerd, er is
geen natuur en bovennatuur. Essentieel voor dit
bewustzijn is de participatie die de mens voelt
tussen hemzelf en een ander wezen of voorwerp
om hem heen en tussen de laatstgenoemde
onderling; alles wat bestaat en alle kennis wordt
gesitueerd in een voor de mens niet waarneembare
totaliteit.
Voor de primitieve mens is de actuele tijd
nog steeds de eschatologische tijd en beweegt
de tijd zich niet lineair voort, maar is hij cyclisch.
De mens van het mythische tijdperk
heeft nog geen afstand genomen van de dingen:
dieren, planten, bomen en levenloze objecten
hebben dezelfde status en betekenis als zijn
medemens.
Het lichaam van de mens bezit geen materiële
zelfstandigheid, er is geen band tussen de
mens en zijn eigen lichaam. Zo is het te begrijpen
dat hij zijn eigen bestaan geprojecteerd ziet
in de vormen van een uiterlijke werkelijkheid en
dat hij zich identificeert met een boom of dier.
Omdat alle leven deel aan elkaar heeft, kan ook
een dier of boom als menselijk worden beschouwd;
het menselijke gaat dus alle voorstellingen
van de mens te boven, het wordt niet
objectief waargenomen, het wordt gevoeld, het
is niet zozeer te herkennen aan zijn menselijke
gestalte, als wel aan zijn menselijke allure.
Zeker, de primitieve mens bestaat al lang niet
meer in het moderne Europa en men kan daarom
ook alleen spreken over relicten van mythisch
bewustzijn in de Russische liederencultuur.
Deze relicten manifesteren zich op verschillende
manieren, maar bijna altijd speelt de
natuur een belangrijke rol. Zo zijn er liederen
met een situatie of handelingsmoment in de
natuur en één in het menselijke leven, waarbij er
door hun combinatie in één lied vanzelf een parallel gelegd wordt.
Ах, прошло лето,
Лето и весна;
Ах, вдруг настало
Злое - злое время,
К нам холодная теперь зима.
Мелки пташки
Теперь не поют.
Соловей гнезда
Теперь не вьет;
Ко мне миленький
Друг нейдет.
Ach, de zomer is voorbij,
De zomer en de lente;
Ach, nu kwam plots
De boze-boze tijd,
De winter naar ons toe.
De kleine vogeltjes
Zingen nu niet meer.
De nachtegaal bouwt
Nu zijn nest niet meer;
Mijn lieve vriend
Komt niet meer naar me toe.
Het lied gaat voor ruim tweederde deel over de
natuur, pas in de laatste twee regels wordt
duidelijk waar het in het lied eigenlijk om gaat:
een meisje treurt om het feit dat haar geliefde,
nu het winter is, niet meer naar haar toe komt.
De treurige, melancholieke stemming van het
meisje wordt echter indirect geuit, namelijk
doordat er verteld wordt over het voorbijgaan
van de lente en de zomer en over de gevolgen
daarvan: de vogels zijn weggevlogen en hun
zingen is verstomd, nu is de koude winter
aangebroken en heeft alle door de heldin als
aangenaam ervaren dingen verjaagd, de (warme,
groene) lente en zomer, de vogels die toen
zongen en nesten bouwden en, het belangrijkste,
haar geliefde. De lente en de zomer worden,
door deze te contrasteren met de winter, indirect
voorgesteld als een mooie tijd waarin de heldin
en haar geliefde elkaar vaak ontmoetten en het
noemen van de vogels completeert dit idyllische
beeld, zeker het beeld van de nachtegaal, basiselement
van talloze liefdesliederen. Door de beschrijving van de natuur, hier beperkt tot de
loop der seizoenen en de activiteiten van vogels,
krijgt men inzicht in de innerlijke toestand van
de heldin.
Het mythische bewustzijn veronderstelt een
sterke overeenkomst tussen de menselijke situatie
en die in de natuur. De mens geeft zo natuurverschijnselen
en wezens in de natuur een
menselijke dimensie en stelt deze aan zichzelf
gelijk (hierdoor ontstaat een ander soort natuurlyriek
dan de Westeuropese literaire natuurlyriek).
Een gevolg van deze relatie tussen natuur
en mens is de aanwezigheid van een intieme
binding tussen mens en natuur: participatie.
Natuur en mens zijn ook met elkaar verbonden
als het gaat om gevoelens; de mens neemt in de
natuur situaties waar die voor hem analoog zijn
aan zijn eigen situaties en langs die weg krijgt
de natuur als het ware deel aan het innerlijk
leven van de mens. Zijn innerlijke leven dijt uit
naar zijn naaste omgeving en twee gelijkgestemde
componenten kunnen zo één geheel
vormen, waardoor de grens tussen natuur en
mens vervaagt. Dit blijkt ook uit het volgende
lied, waarin geen afstand of onderscheid is
tussen mens en dier, wat aantoont dat de verteller
de vogel als een wezen van zijn eigen niveau,
als medemens beschouwt.
Орел, ты ж орелчик,
Орел ох и молодой.
Он крыльями машет,
Говорит со мной:
«Товарищ мой братец,
Давай мы ж уйдем,
Где снежки белеют,
Синеют моря,
Где солнце не всходит,
Месяц никогда.»
Adelaar, jij adelaartje,
Och jonge adelaar.
Hij slaatmet zijn vleugels,
Spreekt met mij:
"Kameraad, mijn broeder,
Laten we weggaan,
Waarde sneeuw wit schijnt,
De zeeën blauw glinsteren,
Waar de zon niet opgaat,
De maan nooit opkomt."
Er zijn liederen waarin de situatie vanuit het dier
wordt gezien (wat in bovenstaand lied eigenlijk
ook gebeurt); hieruit blijkt dat de mens, in hoedanigheid
van verteller, zich probleemloos in
een dier verplaatsen kon, een verplaatsing die
als een relict van mythisch bewustzijn kan worden
beschouwd. De mens immers kent aan de
natuur dezelfde werkelijkheid toe als aan zichzelf,
hij kan eigen gevoelens en gedachten
overdragen aan de natuur, omdat er nog geen
wezenlijk onderscheid tussen mens en natuur
ervaren wordt; zo komt het, dat de grens tussen
mens en dier niet haarscherp getrokken kan
worden.
Dat mens en dier met elkaar spreken heeft
men al kunnen zien, maar het aanspreken van
een dier, het richten van een verzoek aan een
dier (of boom), komt nog vaker voor. Meestal
is het dier in kwestie een vogel.
Ты не кукуй, кукушечка,
Во сыром бору.
Во бору сяду я
В кусте, да, на лавку,
Распечалюсь одна.
Распечалюсь одна,
А народ гуляет,
Только милого нет.
Koekoek niet, koekoekje,
In het vochtige dennenbos.
In het dennenbos ga ik zitten
In een struik op een bankje,
Ga ik, alleen, treuren.
Alleen ga ik treuren,
Terwijl iedereen plezier maakt
Maar mijn liefste er niet is.
De natuur staat hoe dan ook wel in dienst van
de mens, de aanspreking dient vaak als opstapje
naar het thema van het lied. Het procédé van de
aanspreking of dialoog tussen mens en dier treft
men vooral aan in klaagliederen vanjonge, middels
uithuwelijking getrouwde vrouwen. Zij
werden geacht zich in hun lot te schikken en
door hun weeklacht door een vogel, die, in tegenstelling
tot henzelf, vrij was, te laten uitspreken,
konden ze zich distantiëren van hun eigen
woorden. Dit doet evenwel niets af aan de mythische
relatie tussen mens en dier: het dier
wordt immers impliciet verondersteld te kunnen
voelen en spreken, de natuur wordt betrokken
bij de intieme gevoelens van demens. Hetzelfde
geldt voor liederen met bezweringen en wensen
die gezongen werden om het voorjaar aan te
roepen of om de gewassen goed te doen gedijen;
dit soort liederen, zaklinatel'nye pesni,
wordt als het oudste genre van de Russische
zangcultuur beschouwd.
Ты пцелынька,
Пчелка ярая!
Ты вьmети за море,
Ты вынеси ключики,
Ключики золотые.
Ты замкни зимыньку,
Эимынькустуденую!
Оrомкни летечко,
Летечко теплое,
Лето хлебородное!
Jij klein bijtje,
Fel klein bijtje!
Vlieg over de zee,
Breng de gouden sleuteltjes naar buiten,
De gouden sleuteltjes.
Sluit het wintertje op,
Het ijskoude wintertje!
Laat het zomertje vrij,
De warme zomer,
De overvloedige zomer!
In het leven van de boer was de wisseling der
seizoenen van cruciaal belang. Vooral het naderen
en aanbreken van het voorjaar werden als
ingrijpende momenten ervaren en veel liederen
gaan bijgevolg over de komst van de lente. Men
wist nog niets over de wetmatigheid van natuurverschijnselen
en men geloofde dat de lente
aangeroepen moest worden, wat gedaan werd
vanaf de eerste maart. De vogels, dacht men,
die in maart kwamen aanvliegen brachten het
voorjaar mee. Onder het volk bestond een oude
overlevering, waarin verhaald werd over het
hemelse koninkrijk waarvan de poorten in hefst
en winter gesloten waren en de sleutels van
deze poort brachten bepaalde dieren uit hun
overwinteringsplaats, ergens achter 'de warme
zee', in maart met zich mee. Peroen, de oppergod
van de oude Slaven en bewoner van de
hemel, kon dan pas de poorten weer openen.2
Het volk had voor alle gebeurtenissen vaste
data vastgesteld: de grijze roeken verschijnen
weer voor het eerst na de winter op vier maart,
de leeuweriken op negen maart, het ijs wordt
flinterdun op zeventien maart, enzovoorts. Natuurlijk
klopten deze data vaak niet, maar men
zag zo'n datum als de dag van de verschijning
van het teken van het desbetreffende dier of
verschijnsel. Dit getuigt van het voor het mythisch
bewustzijn typerende statische wereldbeeld:
alles is (in de oertijd) vastgesteld en herhaalt
zich. De wereld is compleet en de mens
heeft zijn plaats in deze wereld. Dit gold ook
voor het leven op het Russische platteland, het
leven voltrok zich volgens oeroude regels
waarvan niet diende te worden afgeweken. In
liederen heeft dit statische wereldbeeld zijn
weerslag gekregen in vaste woordcombinaties
(vaste epitheta). De vaste epitheta geven een
gewenst, ideaal voorkomen van iets of iemand
weer; in vaste epitheta komt de wijze waarop
men de wereld zag tot uitdrukking, het typische
is altijd het concrete voor de primitieve mens:
de winter is altijd koud, een adelaar altijd jong,
sneeuw is altijd wit, de zee altijd blauw, de
steppe is altijd wijd, een berk altijd wit.
De meest bijzondere liederen zijn misschien
wel die, die uitsluitend over de natuur gaan en
waarin de mens zich nog slechts manifesteert
door aansprekingen en bezittelijke voornaamwoorden
in het begin van het lied.
Уж ты степь, моя степь...
Степь широкая.
Ох, широко, ой ли далеко...
Степь раскинулась.
Ох, что никто ох по ней...
Не прохаживал, не проезживал.
0 jij, steppe, mijn steppe,
Wijde steppe...
Wijd en ver heeft de steppe
Zich uitgespreid...
Niemand heeft haar doorkruist,
Noch te voet, noch per wagen...
De uitgestrektheid van de natuur komt vaak niet
alleen in de tekst zelf, maar ook in het ritme en
demelodie van het lied tot uitdrukking. Voor de
primitievemens was het landschap tegelijkertijd
het heilige oerlandschap; iedere menselijke blik
dringt, dwars door de zichtbare vormen heen,
door tot het heilige dat deze vormen omhullen
en waarvan zij boodschapper zijn. Alle aan het
leven deelhebbende elementen van het landschap
krijgen zo eenzelfde duiding, waardoor
ze buiten het eindige, tijdelijke en concrete
worden geplaatst: de mythische wereld. Het
landschap in deze wereld heeft vaak iets absoluuts,
iets gefixeerds en de natuur, de wereld,
worden zo in hun wezen bevestigd. Men stelt
zich door het bezingen van de natuur met haar
in verbinding en bevestigt de onlosmakelijke
band die er bestaat tussen de mens en de natuur.
Ой вы, горушки-горы, ой да...
Вы, да, валдайские, ой да, высокие.
Ой вы, степи...
Вы степи мои широкие,
Ой вы, недородные, раздольные.
Ой вы.реки...
Ой вы, реки мои глубокие,
Ой вы, могучие, бурливые.
Ой вы,леса...
Ой да, необъятные.
0 jullie, heuveltjes, heuvels...
Jullie ja hoge Valdaj-heuvels
0 jullie steppen...
0 jullie, mijn wijde steppen,
0 jullie onvruchtbare, uitgestrekte.
0 jullie, rivieren...
0 jullie, mijn diepe rivieren,
0 jullie,machtige, onstuimige.
0 jullie, bossen...
0 jullie, mijn onafzienbare bossen.
Alle hier besproken karakteristieke trekken van
de Russische liedkunst kunnen als relicten van
mythisch bewustzijn beschouwd worden. Verwonderlijk
is dat niet, want de kunst is nauw
verbonden met het mythische bewustzijn, zij is
ontstaan door de wens het wereldbeeld nog
meer te stileren en definitief vast te leggen en is
een strijd tegen het vergaan van de vormen. 'De
primitieve kunst vormt één geheel met het bestaan
(...) geeft er de hoofdstructuur van weer.
Zij stileert het gewone leven vanuit de mythe en
drukt er aldus stabiliteit en tijdeloosheid op. '3