Peter ten Dam



Slobodan Novak




Slobodan Novak (Split, 1924) werd geboren op een moment dat het gezin waarin hij ter wereld kwam uit elkaar viel: zijn broer emigreerde naar Zuid-Amerika, zijn zuster ging in een klooster en toen Slobodan net een jaar oud was overleed zijn moeder. Beslissend en bepalend voor zijn hele latere leven was het feit dat hij werd opgevoed door een tante die op het eiland Rab woonde. Het gymnasium doorliep hij op drie verschillende plaatsen en meteen daarna ging hij het vasteland op om zich bij de partizanen aan te sluiten. Na de oorlog ging hij naar de Filosofische Faculteit van de Universiteit van Zagreb, waar hij in 1953 afstudeerde in de Kroatische taal en Joegoslavische letterkunde. Hij werkte als journalist, dramaturg en (hoofdredacteur bij verschillende kranten, tijdschriften en bij de radio.

Al tijdens de oorlog publiceerde Novak in muurkranten, maar hij deed toch op klassieke manier zijn intrede in de Kroatische literatuur, namelijk als dichter: Glasnice u oluji ('Voorboden in de storm', 1950); Iza lukobrana ('Achter het havenhoofd', 1953.) Al zijn hierna verschenen werk bestaat echter uit proza, dat wil zeggen zowel novellen en romans als (radio)drama's. Als zijn belangrijkste werk wordt de roman Mirisi, zlato i tamjan ('Geuren, goud en wierook', 1968) gezien, een roman die gaat over verloren illusies, verbittering, morele en sociaalpolitieke problemen, ideologisch-politieke processen, etcetera. Het gegeven is eenvoudig: een veertigjarige oorlogsinvalide verpleegt in een oud patriciërshuis op een eiland - blijkbaar Rab - een zeer oude vegeterende vrouw, die voor de oorlog van adel was. Hierbij heeft de man, die teleurgesteld is in de resultaten van de verworvenheden waarvoor hij in de oorlog gevochten heeft, tijd te over om na te denken over existentiële vragen (soms doet de roman denken aan een uit de hand gelopen essay over de zin van het bestaan).

Slobodan Novak was een van de oprichters van het in de jaren vijftig in Kroatië zeer belangrijke tijdschrift Krugovi. Rond dit tijdschrift, dat als belangrijkste credo absolute creatieve vrijheid had en daardoor vaak met de heersende Communistische Partij in botsing kwam, groepeerde zich een aantal intellectuelen die vrijwel allemaal geboren waren tussen 1924 en 1932 (onder anderen I.Slamnig, A.Šoljan, I. Kušan, V.Gotovac). Ondanks dat Novak medeoprichter was van dit tijdschrift heeft hij de poticale beginselen ervan nooit gezien als een ideologisch uitgangspunt waar hoe dan ook aan vast moet worden gehouden. Hij ging zijn eigen weg en creeërde zich, ondanks zijn relatief kleine oeuvre, een eigen - vooraanstaande - plaats in de Kroatische literatuur. [Verdere werken van Novak zijn: Izgubljeni zavičaj ('Het verloren vaderland', 1955), proza; Trofej ('Trofee', 1960), drama; Tvrdi grad ('De versterkte stad', 1961), novellen en Izvanbrodski dnevnik ('Het buitenboordse dagboek', 1977), proza. Bovendien schreef hij vele radiodrama's die in, maar ook buiten Joegoslavië zijn uitgezonden.]

Het feit dat Novak is opgegroeid op een eiland heeft een grote invloed gehad op zijn werk. Opmerkelijk is zijn taalgebruik dat vol zit met vergelijkingen en metaforen die betrekking hebben op de zee en de overgang tussen zee en land. Een centraal gegeven bij hem is de verbinding, maar vooral ook de scheiding tussen het vasteland en het eiland. Een scheiding vol symboliek, want niet alleen staat het eiland voor (zijn) jeugd en het vasteland voor volwassenheid, het eiland symboliseert ook rust, een soort Arcadië (terwijl het tegelijkertijd in zijn extreemste vorm ook staat voor zo'n gesloten wereld dat er geen uitweg mogelijk is, een noodlot). Het vasteland daarentegen kan worden geassocieerd met het snelle leven. Als kind verlang je naar avontuur, naar het leven, naar het vasteland. Als volwassen persoon jaag je je kindertijd na, je leven op het eiland, dat ook je lot heeft bepaald.

In de novelle Badessa madre Antonia laat Novak, althans in het eerste gedeelte, de idyllische kant van het leven (de kindertijd) zien. Deze idylle wordt echter aan het eind van het verhaal wreed verstoord. De lezer blijft met enkele vragen zitten. Is er sprake geweest van een verhouding tussen de oom en de badessa? Is zijn oom misschien wel zijn vader? Welk aandeel had de badessa in het afslachten van de kindertjes?

Onlangs heeft Novak een nieuwe versie van deze novelle geschreven (Republika, 7-8, 1989) waarin het einde van de novelle zodanig is afgezwakt dat slechts een verloren gegane kinderillusie overblijft. In een interview, dat hij overigens niet vaak geeft, want Novak leidt een zeer teruggetrokken bestaan, zegt hij hierover: '...bovenal was ik niet tevreden over het opvoeren van een personage dat én met zijn verschijning én met zijn taal als vreemd element een door mij bedoelde harmonie van een kleine wereld, waarin alleen de Badessa, Oom en het jongetje bestaan, geweld aandoet. En verder, in het taalgebruik van dat personage vermoedde ik al snel enkele ogenschijnlijke en mogelijke anticlericaal- politieke connotaties, wat in de verste verte niet in mijn bedoeling lag. Voor een herbewerking van zo'n korte novelle zijn dat, lijkt me, redenen genoeg' (Danas, nr.438, 1990).

Voor de vertaling ben ik toch uitgegaan van de eerste versie, uit 1952. Deze is naar mijn mening sterker en intrigerender dan de herschreven versie.




<

TSL 10

>